Studentenalmanak 1953 - pagina 240
verval en geheel gedeformeerde kerk, kerk als organisme en als
instituut, de werkelijkheid niet volkomen vatten en dus het slechten
der kerkmuren — uiteraard een zeer werkelijk gebeuren — niet te
weeg zullen brengen.
Dit is de noodzakelijkerwijs wat breed getekende achtergrond van
mijn oecumenische roeping als academicus. De studie is daarbij —
het behoeft geen betoog — niet beslissend. Ik kan een brede oplei-
ding aan de universiteit hebben genoten en door de geest van het
hoger onderwijs geheel onberoerd zijn gelaten. Het is mogelijk dat
ik mij alleen de academische heftigheid van overigens kalme ge-
leerden, of de academische „vrijblijvendheid" heb eigen gemaakt:
ik ben toeschouwer op ende top. Thans sta ik op het punt, in het
maatschappelijk leven op te treden als eenvoudig ambtenaar, voor-
zover de eenvoudige ambtenaren tegenwoordig, nu de referendaris-
sen, administrateurs en adviseurs zich epidemisch vermenigvuldigen,
nog levensvatbaarheid bezitten. Ik ben mogelijk reeds afgestudeerd
en een zakenmens geworden, of verdien een eerlijk stuk brood —
dit behoeft geen tegenstelling te wezen — als directie-secretaris. Ik
ben arts, leraar, archivaris, misschien ook hetzij aankomend, hetzij
aangekomen — dit laatste natuurlijk niet alleen wat lichaams-
gewicht betreft — politicus, lid ener vooruitstrevende of lid van een
conservatieve partij, laten wij hopen uit overtuiging en niet ter
vergroting van de benoemingskansen. Ik ben iemand van enige
beschaving, heb gevoel voor cultuur als het goed is, weet mij
Nederlander, Europeaan, Westerling. Het is twijfelachtig of ik mij
voor en na kind ener „alma mater", voor het leven toebehorend aan
een „civitas academica" zal gevoelen.
Weet ik mij lid van de éne, heilige, algemene, christelijke kerk?
Toon ik mij lid van die éne heilige, algemene, christelijke kerk?
Worstel ik op mijn plaats met mijn talent om haar eenheid en haar
waarheid? Niet op een goedkope manier, maar zó dat het mij wat
kost? Heb ik, niet de waarheid — want dat mag nimmer — heb ik
mijzelf wel eens terwille van groter kerkelijke eenheid verloochend?
Versta ik, wat de eerste stap naar oecumenische toenadering is: de
kunst van de ander te laten uitspreken, de kunst van luisteren? Of
val ik aanstonds in met mijn eigen persoonlijke overtuiging ten
beste te geven; moet ik aanstonds mijn lievelingsdenkbeelden uit-
kwetteren, vóór of tegen een belijdende en die belijdenis hand-
havende dan wel aan het goeddunken harer leden overlatende kerk,
vóór of tegen de Wereldraad van kerken, vóór of tegen isolement,
vóór of tegen kerstening van het leven door christelijke organisatie.
230
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 januari 1953
Studentenalmanak | 308 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 januari 1953
Studentenalmanak | 308 Pagina's