GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Vrije Universiteitsblad 1956 - pagina 101

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Vrije Universiteitsblad 1956 - pagina 101

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

uit naar de verkwikkende dagen in October jl., toen onze Universiteit haar 75-jarig bestaan mocht vieren. Hoe is toen gebleken, dat de Universiteit niet enkel in het hart van haar naaste medestanders een grote plaats heeft, doch hoe verrassend was ook de waardering welke in ruimeren kring — de Regering vooraan, de andere hoger-onderwijs instellingen hier te lande, het bedrijfsleven — voor onze Universiteit bleek te bestaan. Wij hebben ons toen, mede door het fraaie gedenkboek hetwelk is uitgegeven, nog eens kunnen verdiepen in de geschiedenis van onze Universiteit; hoe zij in het geloof en in het vertrouwen op Gods genade begonnen, van het schamel begin uitgegroeid is tot een inrichting, welke het universitair bedrijf in welhaast al zijn vertakkingen bestrijkt en de verantwoordelijkheid draa'gt voor een schare van meer dan 2000 studenten. Wij hebben ons toen ook te bezinnen gehad op de vraag, of in de veelszins gewijzigde omstandigheden van den tijd onze Universiteit niettemin haar bestaansrecht heeft behouden of zij bij den uiterlijken groei getrouw is gebleven — zij het in den vorm voor dezen tijd — aan dat wat haar wezen uitmaakt. Voor zulk een bezinning is telkens weer plaats, vooral ook als wij zien in hoevele opzichten het tijdsbeeld sinds 1880 is verschoven, hoezeer het geestelijk klimaat sinds de oprichting van de Universiteit is gewijzigd. Men leefde toen in den ban van het positivisme en materialisme. De exacte wetenschappen waren haar grote vlucht begonnen; aan de natuur werden al haar raadselen ontrukt; haar wetten werden opgespoord; de ontdekking daarvan stelde tot volledige beheersing van de natuur, tot haar diens tbaarmaking aan de behoeften van den mens, in staat. Dezelfde methode, op het terrein van de menselijke verhoudingen toegepast, zou ook hier de wetenschap de volledige kennis van de werkelijkheid verschaifen en met gebruik van de rede in staat stellen de wereld te voeren naar hoger plan. Het eigensoortige van het geestelijk leven werd niet erkend; alleen het meet-, tel- en weegbare mocht gelden. Daarbuiten geen wetenschap. Deze opvatting, welke de wetenschap tot een ordening uaar de methoden van de natuurwetenschap van alle, óók geestelijke verschijnselen terugbracht, stond met het gereformeerde bewustzijn in zo sterke tegenstelling, dat de oproep van de oprichters van onze Universiteit tot weerstand wel krachtig moest aanslaan, al was dan ook de positie van het deel van ons volk dat niet op den stroom der verlichting meedreef en teruggedrongen was naar de nachtschool, wel een bij uitstek zwakke om zo groots een ondernemen als bij de oprichting van onze Universiteit voor ogen stond, te wagen. E n kerkelijke en politieke verschillen verengden geleidelijk het draagvlak nog. Hoe is sinds het tijdsbeeld, het geestelijk klimaat veranderd. Het optimisme van hen die vaii de toe-

passing van de in de wetenschap verkregen resultaten een voortgaanden opgang van de mensheid verhoopten, die hun vei-wachting daarin zagen, dat de beheersing door de rede van de door de wetenschap blootgelegde krachten van natuur en geest tot steeds hoger ontwikkeling van de mensheid zou leiden, is in twee wereldoorlogen wredelijk verstoord. De zelfverzekerdheid, de hoogmoed van de moderne wetenschap heeft enerzijds plaats gemaakt voor skepsis, voor onttroning van de rede, voor een zich overgeven aan een irrationalisme, dat zich door de krachten van het onbewuste leiden laat. Maar anderzijds is ook het oog geopend voor de miskenning door de wetenschap van de eigensoortigheid van de geestelijke waarden, voor de eigen wegen welke hier de \v'etenschap heeft te volgen, voor de buiten de rede liggende veronderstellingen van geestelijken aard, waarvan ook de wetenschap heeft uit te gaan. Zó is ook de houding tegenover onze Universiteit, welke in den aanvang slechts spot en hoon voor zó met het wezen der wetenschap strijdig ondernemen oogstte, veelszins veranderd. Merkwaardig symptoom is in dit opzicht wat ten aanzien van de wijziging van de regeling van ons hoger onderwjs gaande is. Onmiddellijk na 1945 is een commissie, welke zich op de grondslagen van ons hoger onderwijs had te bezinnen, ingesteld. Uit den arbeid van deze commissie bleek, dat men voor het gewijzigd karakter van het hoger onderwijs oog had gekregen. De Universiteit werd niet slechts gezien als een inrichting, waarin „wetenschap" in den traditionelen zin van vaststelling van exacte gegevens werd beoefend, doch als ene, welke, uit erkenning dat de aldus opgezette wetenschap zeker niet voor het ganse leven maatgevend kan zijn, óók een taak heeft tot vorming van de studenten. De neerslag daarvan is te vinden in het bij de Tweede Kamer aanhangige ontwerp van wet tot regeling van het hoger onderwijs, waarin is uitgedi'ukt, dat de opleiding mede gericht is op het bevorderen van maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef en op de persoonlijke vorming. En in dit ontwerp wordt dan verder bepaald, dat bij het hoger onderwijs meer aandacht geschonken wordt aan de bevordering van inzicht in eenheid en samenhang der wetenschappen en in de geestelijke grondslagen van de Nederlandse cultuur. Impliceert dit niet dat de openbare universiteiten niet meer een bepaalde grondslag kunnen ontberen, welke aan de vorming richting en stuur moet geven? Het ontwerp spreekt daarvan niet. Doch het is merkwaardig, dat in eerste ontwerp de gedachte was neergelegd om aan de openbare universiteiten meerdere zelfstandigheid te geven en daarbij de mogelijkheid open te laten, dat de zelfstandige universiteit een bepaalden geestelijken grondslag kan kiezen. / Men kan in dit alles zien hoever men af is van het ,,voraussetzungslose", hetwelk bv. bij de behandeling in 1904 van het ontwerp dat leidde tot de erkenning 2615

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 januari 1956

VU-Blad | 116 Pagina's

Vrije Universiteitsblad 1956 - pagina 101

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 januari 1956

VU-Blad | 116 Pagina's