GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Vrije Universiteitsblad 1961 - pagina 53

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Vrije Universiteitsblad 1961 - pagina 53

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

versiteit te Amsterdam, de Nederlandsche Economische Hoogeschool te Rotterdam en de Katholieke Economische Hogeschool te Tilburg) worden met name genoemd naast de rijksuniversiteiten te Leiden, Groningen en Utrecht, de technische rijkshogescholen te Delft en Eindhoven en de Gemeentelijke universiteit te Amsterdam. De opzet van de wet is nu zodanig, dat de universiteiten en hogescholen geregeld zijn in Titel III der wet, welke is onderverdeeld in twee afdelingen, t.w. de geheel of ten dele uit de openbare kas bekostigde universiteiten en hogescholen (afd. I) en de noch geheel, noch ten dele uit de openbare kas bekostigde universiteiten en hogescholen en de bijzondere leerstoelen en lectoraten (afd. II). De eerste afdeling bevat een vijftal hoofdstukken, waarvan het eerste betrekking heeft op de openbare en de bijzondere universiteiten en hogescholen gezamenlijk; hoofdstuk II geeft regelen voor de rijksuniversiteiten en technische rijkshogescholen; een aantal bepalingen omtrent de Gemeentelijke Universiteit te Amsterdam is vervat in hoofdstuk III en tenslotte volgen nog twee zeer belangrijke hoofdstukken betreffende de overige voorwaarden voor bekostiging van de bijzondere universiteiten en hogescholen, alsmede de wijze van bekostiging van het wetenschappelijk onderv/ij:;. Het zo opgenomen worden in de structuur van het wetenschappelijk onderwijs en de erkenning die van Overheidswege op deze wijze aan de bijzondere instellingen is verleend, heeft ook een verstrekkende betekenis ten aanzien van het onderlinge samenspel op het terrein van het wetenschappelijk onderwijs. Daar is allereerst de medewerking aan de werkzaamheden van de Academische Raad, een lichaam dat bij de wet wordt ingesteld en hetwelk, zoals artikel 5 zegt, een schakel vormt zowel tussen de Nederlandse universiteiten en hogescholen onderling als tussen deze instellingen en de maatschappij. In het V.U.-blad van maart j.l. werd reeds met een enkel woord de aandacht gevestigd op deze zaak; daarbij werd ook vermeld, dat de Academische Raad tot taak heeft een doelmatige samenwerking te bevorderen tussen de Nederlandse universiteiten en hogescholen

alsmede de aanpassing van het wetenschappelijk onderwijs aan de ontwikkeling van de wetenschap en aan de behoeften van de maatschappij. Nu bestond er reeds enkele jaren een niet wettelijk geregeld overleg op basis van vrijwillige samenwerking tussen de universiteiten en hogescholen in het Interuniversitair Contactorgaan, het I.U.C.O., terwijl bovendien de Rectores Magnifici der verschillende instellingen verenigd waren in het Rectorencollege. Het laat zich aanzien, dat deze wijze van overleg, welke bevredigend werkte, na de instelling van de Academische Raad weinig zin meer zal hebben. De bijzondere instellingen zullen voorts met de rijksuniversiteiten aan de Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen on aan de Academische Raad ontwikkelingsplannen hebben over te leggen inzake de verdere uitbouw van de' eigen faculteiten en afdelingen. Door de Academische Raad worden de aan hem toegezonden ontwikkelingsplannen van de Nederlandse universiteiten en hogescholen in onderling verband beschouwd en de Raad brengt daarover zijn oordeel ter kennis aan de betrokken Ministers. Weliswaar zullen de ontwikkelingsplannen vergezeld dienen te gaan van een globale kostenraming, doch het ligt niet in de bedoeling dat de Academische Raad zich met de financiële kant van de plannen zal gaan bezig houden. De taak van de Academische Raad ligt, aldus de Memorie van Antwoord, in de beoordeling van het onderwijs- en wetenschapsaspect. In deze Raad hebben behalve een door de Kroon benoemde voorzitter, van elk der Nederlandse universiteiten en hogescholen 2 leden zitting, terv/ijl daarnaast nog ten hoogste 10 leden door de Kroon worden benoemd. De verwachting is gewettigd, dat de Academische Raad binnenkort zal zijn samengesteld en zijn werkzaamheden kan aanvangen. De globale kostenraming dient onderscheiden te worden van de indiening van financiële schema's welke eveneens door alle instellingen, zowel de openbare als bijzondere, bij de Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen moeten worden ingediend. Deze schema's, waarvoor de Minister nog nadere richtlijnen heeft vast te stellen, zijn van belang in verband met de financiële verhou5

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 januari 1961

VU-Blad | 184 Pagina's

Vrije Universiteitsblad 1961 - pagina 53

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 januari 1961

VU-Blad | 184 Pagina's