VU Magazine 1978 - pagina 380
nl magazine 26 ook was, te onderzoeken of er verband bestaat tussen het sociaal-emotionele gedrag van kinderen en hun intellectuele ontwikkeling. Er zijn verschillende manieren denkbaar waarop zulke verbanden kunnen worden nagegaan. Er zou bijvoorbeeld tegelijk met het beoordelen van het gedrag, kunnen worden bekeken h'oe het met de intelligentie van de kinderen is gesteld. Daarvoor bestaan tests. Bij die werkwijze echter zouden de beoordelingen en de uitkomsten van de tests wel eens door elkaar kunnen raken, in die zin, dat de leerkracht een idee heeft van de intelligentie van de kinderen en dat hij hen beoordeelt op grond van dat idee. Het is dan moeilijk te onderscheiden of kinderen intelligent zijn omdat ze zich op een bepaalde manier gedragen; of omgekeerd. Om een wat duidelijker uitspraak te kunnen doen over de invloed van het gedrag op de ontwikkeling van de intelligentie, moest de ontwikkeling worden gemeten: ook hier over een periode van twee jaar. De verschillen tussen de uitkomsten van de intelligentie-test op de kleuterschool en die op de lagere school werden in verband gebracht met het sociaal-emotionele gedrag zoals dat op de kleuterschool was gemeten. 'Anders gezegd: aan de hand van het gedrag zoals dat door de kleuterleidsters was beoordeeld werden intelligentie-verschillen tussen kleuters en lagere school-kinderen ,,voorspeld".
Verbanden De uitkomsten gaven aan, dat intelligentie niet kon worden gehanteerd als één homogeen kenmerk. Het was zo, dat bepaalde vormen van gedrag van invloed waren op bepaalde vormen van intelligentie. Het duidelijkst lag het verband tussen ,,werkhouding" en de aspecten van intelligentie die te maken hebben met abstract denken, met het relaties kunnen ontdekken, tussen figurele informatie (zeg maar: aardig met blokken kunnen spelen, ruimtelijke puzzeltjes oplossen). Dat verband was er zowel bij jongens als bij meisjes. Een ander aspect van het gedrag, ,, vrij moedigheid" was vooral van invloed op de verbale intelligentie. Hier moest echter wederom een verschil tussen jongens en meisjes worden geconstateerd. Jongens die door de kleuterleidster als ondernemend, op de voorgrond tredend werden beoordeeld, bleken zich sterker dan hun leeftijdgenoten te ontwikkelen voor wat betreft taalge-
bruik. Ook de bazige, agressieve jongens bleken meer dan de anderen op dit aspect vooruit te zijn gegaan. Bij meisjes lag dat verband precies andersom. Bazige meisjes bleken ten opzichte van hun leeftijdgenootjes te zijn achteruit gegaan in verbale intelligentie. Het verband was zwak. maar het was er. Het was bovendien voor het eerst dat iets dergelijks werd gevonden. Dus hield dr. Zaal wat slagen om de arm. Voorzichtig speculerend over de verklaringen van dit fenomeen zei hij: ,,Het meest voor de hand ligt mijns inziens het volgende: bij het onderzoek naar het sociaal-emotionele gedrag vertonen de meisjes, voor wat betreft ,.vrijmoedigheid", een veel minder stabiel gedrag dan jongens. Als nu een meisje dat op de kleuterschool als
vrijmoedig wordt beoordeeld, in de loop van de tijd minder vrijmoedig wordt (en niet alleen op school maar, naar mag worden aangenomen, ook thids) dan mag je niet verwachten, dat zich toch die ontwikkeling voordoet in haar verbale intelligentie. Ze vertonen het gedrag niet meer dat die ontwikkeling zou moeten bevorderen".
Incidenteel leren Hoe vallen zulke op het eerste gezicht uiteenlopende zaken als vrijmoedig gedrag en relatief hoge verbale intelligentie met elkaar te rijmen? Dr. Zaal vermoedde, dat kinderen die voortdurend op de voorgrond treden, die altijd het hoogste woord hebben, door hun gedrag genoodzaakt zijn andere kinderen uit te leggen wat hun bedoeling is en .,dat zijn precies het soort problemen die gemeten worden in zo'n intelligentie-test. Daarmee kun je twee dingen nog eens onderstrepen: intelligentie is niet alleen afliankelijk van aanleg, maar ook van leren. Spontane leerprocessen spelen daarbij een rol en die zijn gebonden aan het spontane gedrag. Bepaalde kinderen gedragen zich kennelijk zo, dat ze meer in zulke spontane leersituaties komen te verkeren dan andere kinderen".
Dr. Zaal achtte dit toevallige, incidentele leren ook van belang in verband met de compensatie-programma's die zijn opgezet voor kinderen uit de .,kansarme" groepen; kinderen die een kleinere kans hebben dan anderen om op school mee te kunnen komen. Deze compensatie-programma's lijken in zoverre op de school, dat er sprake is van welbewust (intentioneel) leren. Ze vullen de school op sommige punten aan. maar de leersituatie verschilt niet wezenlijk. ,,Mogelijk is dal een verklaring van het feit dat de resultaten met compensatie-programma's wat tegenvallen". Op een vraag van VU-magazine naar andere praktische toepassingen die het beoordelen van het gedrag van kinderen zou kunnen hebben, zei di. Zaal dat het gedrag niet puur een kwestie is van ,.de aard van hel beestje". Er kan met de methode van het beoordelen van gedrag worden nagegaan, in hoeverre dat gedrag het resultaat is van het zich niet thuis voelen in de klas. Door het gebruik van z o n lijst kan nauwkeuriger worden aangegeven hoe moeilijk kinderen het kunnen hebben en daardoor kunnen verantwoorde beslissingen worden genomen over hulp die moet worden geboden. , ,Ik moet er dan wel op wijzen, dat gedrag voor een deel ook de eigen aard van de kinderen weer geeft en die is moeilijk te veranderen. Naar mijn mening is het bij intelligentie niet anders: tot op zekere hoogte is die te verbeteren en dat houdt in, dat je dat altijd zult moeten proberen. Het houdt echter ook in, dat je realistisch moet zijn over hetfeit dat bepaalde kinderen het niet zullen halen. Dat geldt ook voor dit gedrag. Sommige kinderen zijn uit zichzelf geneigd zich spontaan en ondernemend op te stellen en andere hebben voorkeur voor een wat rustiger opstelling. Daar moet je vanuit gaan. De activiteiten moeten er niet op gericht zijn verlegen kinderen te dwingen enthousiast in een groep mee te doen, want dat werkt averechts. Watje wel kunt doen is: rekening houden met dit soort eigenschappen bijvoorbeeld bij het opstellen van lesprogramma's en bij de aanpak van die kinderen. Door de beoordelingen geej je als het ware nog eens zwart op wit aan, welke kenmerken die kinderen hebben. Je loopt veel minder risico dat je een kind over het hoofd ziet, of verkeerd taxeert. Daardoor kun je je aanpak beter afstemmen op de eigenschappen van een kind. Dat lijkt me de meest interessante mogelijkheidvoor het gebruik van dit soort gegevens.'' (CJL)
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zondag 1 januari 1978
VU-Magazine | 484 Pagina's