GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

VU Magazine 1996 - pagina 254

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

VU Magazine 1996 - pagina 254

2 minuten leestijd Arcering uitzetten

niet te verschillen van hun nu levende soortgenoten. In het Jura-tijdperk veranderden 328 van de 329 soorten tweekleppige schelpen gedurende tientallen miljoenen jaren in het geheel niet (Hallam, 1978). Dit alles is in volkomen tegenspraalc met de ideeën van Darwin, die immers veronderstelde dat soorten sterk variabel waren. Een variant die het best aan een bepaald leefmilieu was aangepast vormde dan mettertijd een nieuwe soort. Voor paleontologen bleek de onveranderlijkheid van de soorten, evenals het ontbreken van tussenvormen, een moeilijk te verteren zaalc. Beide bevindingen rechtvaardigen twijfel aan het nut van een belangrijk deel van hun bezigheden: het zoeken naar fossielen die als overgangsvormen zouden kunnen dienen ter opvulling van hiaten tussen bekende soorten of geslachten. De opkomende twijfel aan Darwins theorie van de geleidelijke evolutie werd als zo frustrerend ervaren, dat congressen speciaal aan de onveranderlijkheid der soorten werden gewijd, zoals in Berlijn in 1985. Men kwam daar tot de volgende merkwaardige redenering: "De evolutie moet plaatsgevonden hebben. Maar men ziet geen soorten, die een neiging tot verandering vertonen. Dus moet er een tegenkracht zijn die deze verandering tegenhoudt, zodat men net niets ziet gebeuren"... Daar sta je toch wel even van te kijken...! De paleontoloog en zoöloog S.f. Gould citeerde in 1985 de volgende uitspraak van een aanhanger van de geleidelijke evolutie: "Als de soorten niet veranderen, dan is dat geleidelijke evolutie met de snelheid nul". Commentaar van Gould: "Een opmerkelijk staaltje van modern taalgebruik..." Sprongsgewijs Toen duidelijk werd dat tussenvormen overal ontbralcen, dat alle levende wezens dus 'ineens' verschenen leken te zijn, hebben Gould en zijn medewerker Eldridge in 1972 een nieuwe hypothese over het ontstaan der soorten ontworpen. Zij stelden dat de evolutie met sprongen verlopen was [saltative evolution, ook wel punctualism genoemd). Het plotseling verschijnen van nieuwe soorten, families of klassen was volgens hen een karalcteristiek van het leven op aarde. Ook de mens was er ineens. Walkei (1984): "Homo sapiens appears with great suddenness". Nog plotselinger dan plotseling dus...! Aan de in verschillende aardlagen gevonden schedels van homo eiectus, de vermoedelijke voorganger van homo sapiens, is geen vergroting in de loop van de tijd waar te nemen, die een geleidelijke overgang naar de veel grotere schedel (met een veel grotere herseninhoud) van homo sapiens aannemelijk zou mal<;en. De aanhangers van een sprongsgewijze evolutie vonden hun hypothese bevestigd door de resultaten van het catastrofe-onderzoek, dat sinds de jaren zeventig op grote schaal wordt verricht. Het is nu wel algemeen bekend dat circa 65 miljoen jaar geleden, aan het einde van het Krijt, de meeste land- en zeedieren, waaronder alle dinosauriërs, omkwamen. De vermoedelijke oorzaalc van deze ramp bleek een botsing van een asteroïde van enige kilometers doorsnede met de aarde te zijn. Gebeurtenissen met vergelijkbare gevolgen vonden aan het eind van het Perm en van de Trias plaats. Tussen zulke grote catastrofen kwamen kleinere voor, met minder radicale gevolgen voor het leven op aarde. Het bleek nu dat vaal<: na zulke WETENSCHAP,

catastrofen de uitgeroeide levensvormen werden vervangen door nieuwe, die er sterk van verschilden. In zo'n geval sprak men, in het kader van de sprongsgewijze evolutie, van een macro-evolutionary jump. Zo werden bijvoorbeeld de dinosauriërs enige honderdduizenden tot miljoenen jaren na het einde van het Krijt, tijdens het Tertiair, vervangen door zoogdieren, "animals on significantly different levels of evolutionary development" (Colbert, 1986). Paleontologen herinnerden zich nu, dat zij al sinds meer dan honderdvijftig jaar gebruik maal<:ten van zogenaamde gidsfossielen. Dit zijn overblijfselen van dieren - soms ook van planten - die in een bepaalde gesteentelaag voorkomen, maar niet in de laag eronder of in die erboven. Zulke fossielen zijn bruikbaar voor het vaststellen van de ouderdom van een gesteentelaag. Men wist dus eigenlijk allang (kon het althans weten), dat nieuwe vormen dikwijls abrupt verschijnen en weer verdwijnen. De hypothese van de sprongsgewijze evolutie heeft tot nu toe bij beoefenaars van natuurwetenschappen betrekkelijk weinig aanhang gevonden. Dat is niet verwonderlijk. Het als regel plotseling verschijnen van nieuwe levensvormen maalct het nog moeilijker dan vroeger - toen men meende een geleidelijke ontwikkeling te mogen aannemen - om zich evolutie voor te stellen als een proces dat door bekende natuurwetten wordt beheerst. Een keten van oorzaalc en gevolg valt daarin niet te ontdekken. Het verschijnsel wordt ook niet minder wonderlijk door de ontdekking van niet-actieve reserve-ribonucleïnezuurketens, die er slechts op wachten om ingeschalceld te worden en zo het genoom van een nieuwe soort of familie te helpen vormen. Waar kwam het signaal vandaan dat in het begin van het Tertiair het genoom van een hoef dier deed ontstaan en dan direct zowel vrouwtjes als mannetjes? Welk signaal deed mammoeten ontstaan na de vorming van bewoonbare koude-zones, de enige gebieden waar deze dieren konden leven? Anders dan door planmatige schepping kan hun plotselinge verschijnen nauwelijks worden verklaard.

Planning Een van de meest overtuigende argumenten tegen elke mechanistische evolutie-theorie is het ontstaan van structuren of organen die geheel nieuw zijn, van welke dus geen 'voorstadia' bestaan waaruit ze zich zouden hebben kunnen ontwikkelen. Ik moet hierbij een keuze doen uit zeer vele organen of biochemische processen. Alles was er immers eens voor het eerst! Een goed voorbeeld is de placenta. Als bij zoogdieren een nalcomeling wordt geboren, heeft deze al een hoge graad van ontwikkeling bereikt. In de baarmoeder werd het embryo gedurende vele maanden gevoed vanuit de bloedsomloop van de moeder. Tussen deze bloedsomloop en die van het embryo fungeert de placenta als schalcel. Deze breekt, in een zeer gecompliceerd proces, de eiwitten van het bloed van de moeder af tot kleine bouwstenen (aminozuren en peptiden) en stelt deze aan de zijde van het embryo tot nieuwe eiwitten samen, die typisch zijn voor het kind. Zou dit niet gebeuren en zou het bloed van de moeder direct doorstromen naar het embryo, dan zou dit in vele gevallen tot de dood van moeder en kind leiden.

CULTUUR et> SAMENLEVING

- JUNI

1996

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 januari 1996

VU-Magazine | 568 Pagina's

VU Magazine 1996 - pagina 254

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 januari 1996

VU-Magazine | 568 Pagina's