GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

VU Magazine 1998 - pagina 63

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

VU Magazine 1998 - pagina 63

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

"Ik weet dat er voor het bestaan van de onsterfelijke ziel geen bewijs is te leveren. Maar de onsterfelijke ziel bestaat op het moiTient dat je zegt dat hij bestaat. En dat concept brengt met zich mee dat de ziel gered moet worden. Als de onsterfelijke ziel bestaat dan moet hij gered worden". Dit zegt een eerdere gastschrijver, Willem fan Otten in Vrij Nederland. Een, ik meen het oprecht, illustere voorganger. "Als hij bestaat, moet hij gered worden?", vraagt de interviewer, naar ik vermoed enigszins verbaasd. Waarvan, waaruit, waarom, moet wat worden gered? Moet ons concept over de ziel gered worden uit de klauwen van de mensen die menen dat de ziel zonder een stoffelijke basis niet kan bestaan en de inens met zijn hele hebben en houden wederkeert tot stof, en 'nergens' blijft? Moet ik bekeerd worden tot het geloof dat ik later 'Klein vogelijn' weer zal horen? "Het is moeilijk, ik weet dat ik hier op mijn weifelends ben of eigenlijk in het holst van mijn gedachten ben", antwoordt Otten op de vraag van de interviewer. Ik denk dat hij gelijk heeft, dit concept is het holst van zijn gedachten, een gat, waarin god voorziet. En het holst van zijn gedachten breidt zich uit als hij vervolgt: "Om een ander idee te nemen: het laatste oordeel. Het idee dat er over je geoordeeld zal worden. Dat richt het leven. Dat helpt me om het zo zwaar op te nemen als ik het moet opnemen. Jaap van Heerden en Kousbroek hebben volgens alle redelijke redeneringen gelijk, er is niks daarna, maar dat is geen troost. Wittgenstein zegt in zijn 'Vermischte Bemerkungen' dat het laatste oordeel niet verwijst naar een bestaand, empirisch hard te maken systeem, maar dat het wel een leven kan richten. Daarmee wordt het tenslotte toch een realiteit." Jeugdherinneringen bestormen mij: al die realiteiten, waarin ik zingend, de Meester lovend en om zijn genade biddend heb geloofd, ik weet nu dat ze superieure leugens waren, poëzie. Dit weten ervaar ik als troost. Ik heb dat gedicht over 'Klein vogelijn' nog niet gemaakt. Maar ik heb wel een hele nieuwe bundel gemaakt met andere gedichten, die vandaag is verschenen. Ik weet niet precies waar ze over gaan,- wat 'Laatste waarheden' over waar we vandaan komen en we naartoe gaan, denk ik, antwoorden op 'eeuwige vragen', met geen andere pretentie dan dat ze misschien een seconde geldig zijn. Een ervan wil ik hier citeren. Ik zal u zeggen waarom.

NA HET GESPREK MET EEN

KLEINDOCHTER

Waar komen de giote mensen vandaan en waarom hebben ze geen kinderen van die eeuwige vragen Het gesprek is voorbij - ik had haar die eeuwige verteld maar die waren niet goed zei ze

verhalen

ik zoek nog steeds naar een ander verhaal dat goed is voor ons beiden we waren gaan zitten en ik weet nog precies hoe we daar ergens zaten - hoe dichtbij haar huid rook hoe jong dat rook en hoe verweg en dat ik precies dezelfde moest denken als zij

vragen

Dit gedicht stond in het september-nummer van Tirade. In een recensie van dit nummer in de NRC werd het gedicht geciteerd. In plaats van: "ik zoek nog steeds naar een ander verhaal dat goed is voor ons beiden", stond er "ik zoek nog steeds naar een ander verhaal dat god is voor ons beiden". Ja, God is machtig, hij voorziet in iets dat mensen zoeken in een tekst, terwijl ze niet weten wat dat is wat ze zoeken: God. Ineens was mijn gedicht een religieuze smartlap geworden, genotsmiddel Gods. Bij sommige lezers en scribenten van de NRC zal het goed gevallen zijn. Ja, God is een gat in de markt. Ik heb er lang naar gezocht, hoe je van een gat een onderwerp kunt maken. Dit is de slotzin.

Dit is de tei<st van de eerste van twee aulalezingen die de diciiter Rutger Kopland (pseudoniem van de emeritus-iioogleraar biologisclie psyclliatrie R.H. van den Hoofdai<ker) hield als gastschrijver 1997 aan de Rijksuniversiteit Groningen. Diezelfde dag (6 november) verscheen zijn jongste gedichtenbundel 'Tot het ons loslaat', samen met een 'reis- en vertaalbundel', getiteld 'Jonge sla in het Oosten', beide uitgegeven door Van Oorschot.

Fotografie: Rene Koster, met dank aan Sammy, Mirre en opa Rietveld portret Rutger Kopland: Elmer Spaargaren

wcs

JANUARI/FEBRUARI 1998

63

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 januari 1998

VU-Magazine | 492 Pagina's

VU Magazine 1998 - pagina 63

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 januari 1998

VU-Magazine | 492 Pagina's