Uit de diepte - pagina 227
,,
221
vermogen om
te zien en de opening van dat oog, het van het licht in dat oog, m. a w., het dadelijk gebruik van dat oog. Men weet daar zeer goed uit elkander te houden het bezit van het oog en het gebruik van het oog ook als men slaapt heeft men de gave des gezichts, hoewel men soms uren achtereen niet dadelijk ziet. En iemand, die de gave des gezichts bezit, wordt een ziende genoemd ook al ziet hij niet altoos. Zoo nu moet men op geestelijk gebied ook onderscheiden tusschen het geloof als gave, hebbelijkheid, vermogen en de daden des geloofs, die door dat geloof worden geoefend. Het bezit van dat vermogen, van die gave des geloofs, geeft ons -het recht op den naam van geloovigen, al moeten wij ook ruet droefheid belijden, dat er aan de dadelijke oefening van ons geloof nog zooveel ontbreekt. Gelijk nu op natuurlijk gebied niemand zal meenen, dat hg de schepper en bewerker van zijn eigen oog is omdat hij de daden van zien oefent, zoo moest men ook op geestegebied aflaten van de dwaze gevolgtrekking, dat de lijk m e n s c h de bewerker van zijn eigen geloof is, omdat de m e n s c h de daden des geloofs oefent. Neen, niet alleen in het rijk der natuur, maar ook en in nog veel hooger mate in het rijk der genade is het alles Gods als
opvangen
;
,
gave. Alleen met deze Schriftuurlijke opvatting van het wezen des geloofs is er oplossing mogelijk van menig vraagstuk waarmede men anders geen raad weet! Zoo het wezen des geloofs opvattend, kan de gereformeerde belijden, dat ook kleine kinderkens het zaligmakend geloof kunnen bezitten, ook al zien wy er bij hen niets van. Alleen met die opvatting van het wezen des geloofs kan men onzen tekst beamen, als er staat: »Gij
licht
z
ij
t
zalig
eens zalig worden,
geworden."
maar
gij
z
y
t
Niet, zalig
gij
zult
wel-
geworden en
gij
blijft zalig tot in eeuwigheid; van een afval der heiligen, van een verliezen uwer zaligheid is geen sprake. Dit zou niet kunnen gezegd worden tot den geloovige, indien zijne zaligheid afhing van de dadelijke oefening des geloofs maar dit kan wel tot hem gezegd, als het hangt aan het bezit van de gave, de genade, het wezen des geloofs. Gods gave, zijn werk is niet voor een tijd, is niet ten deele, maar is voor eeuwig, volkomen. De Heere doet geen half, maar een gansch volkomen werk; wat zijne hand begint, voleindigt zy ook; Hij laat niet varen de werken zijner handen. Want aan de volkomenheid van zijn werk hangt zijne eer en zyne heerlijkheid en het heeft Hem van eeuwigheid be,
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 januari 1887
Abraham Kuyper Collection | 820 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 januari 1887
Abraham Kuyper Collection | 820 Pagina's