Locus de Consummatione Saeculi - pagina 757
College-dictaat van een der studenten
42 5
College-dictaat van een der studenten (Dogmatiek). bespotten, te hoonen, en eindigde met dien hoogheiligen naam van het Eeuwige Wezen opzettelijk te vloeken. Naar aanleiding hiervan nu, gaf de Heere bevel aan Mozes, eerst speciaal om dezen zoon van Selomith te stee-
te
nigen,
en
generaal, dat een ieder, vreemdeling of inboorling, die den
voorts
naam JEHOVAH aldus zou gelasterd hebben, zou sterven. Men ziet dus, er is hier geen sprake van een algemeene zonde van of valschen
godsdienst,
maar een
afgoderij
zeer bepaald en eng omschreven misdrijf,
t. w. Godslastering. En dat wel, niet van elk misdrijf, waardoor men geacht kon worden iets Godslasterlijks gesproken te hebben, maar zeer bepaaldelijk van het opzettelijk lasteren en vloeken van den' Heere, hetwelk van het zich zelf vervloeken zeer te onderscheiden is. Ja sterker nog, er is van geen andere Godslastering sprake, dan van de zeer bepaalde opzettelijke „lastering en vloeking van den naam JEHOVAH." Zonder meer mist dus de heer Van Velzen het recht om uit de op deze eng omschreven zonde bepaalde straf het algemeen gebod af te leiden tot wering en uitroeiing van afgoderij en valschen godsdienst. Het best knoopen we hier terstond de derde vraag: ,,of dit doodsbevel ook voor mannen van het type-Servet geldt?" aan vast. Van Servet is niet bekend, althans niet in rechten bewezen, dat hij zich schuldig gemaakt had aan opzettelijke lastering van den naam JEHOVAH; ook niet, dat hij opzettelijk Gods Wezen vervloekt heeft; zelfs niet, dat hij eenige opzettelijke lastering in den zin van Lev. 24 vs. 16 tegen den Heere onzen God heeft uitgesproken. Er kan noch mag dus anders geoordeeld, dan dat mannen van het typeServet niet onder de bepaling van dit doodsbevel vallen. Maar na deze beide voorloopige vragen, komen we nu tot de eigenlijke vraag Stel al, het gebod ware juist van pas aangebracht, dan nog dient gevraagd en onderzocht: „Geldt dit gebod nu nog?" En dan zij het ons geoorloofd den Heer van Velzen, onzen geachten oppo:
nent,
allereerst
Deut. 17 vs.
te
verwijzen
naar wat
we
lezen in Deut. 18 vs. 6 vv. en
2.
In Deut. 13 vs. 6—10 gebiedt de Heere namelijk, dat evenzoo zekerlijk met den dood zal gestraft worden elke man of vrouw, die, niet in het openbaar, maar in het familieleven, pogingen zal hebben aangewend om iemand af te brengen van zijn geloof en over te halen tot het meedoen aan den dienst van afgoden.
Men
ziet,
schoond,
hem
hij
dat hier de uitdrukking zoo sterk mogelijk
moet
slaan, en
sterven, de
gansch Israël
is.
mag
niet ver-
zelf de
hand aan
Hij
man, wien het aanging, moet moet hem steenigen.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 januari 1891
Abraham Kuyper Collection | 781 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 januari 1891
Abraham Kuyper Collection | 781 Pagina's