E voto Dordraceno : toelichting op den Heidelbergschen Catechismus - pagina 627
Derde deel
^
ZOND.
dan volgt
spreken,
/
XXXVL
HOOFDSTUK
hieruit vanzelf, dat
629
VII.
Godloochening met elk denkbeeld
God en belijdt dat God alomtegenwoordig en alwetend is, en ook dat God het kwaad straft, moest nooit tot het afleggen van een eed worden toegelaten. Spraken we van den eed onbestaanbaar
Wie
is.
dus in ons vorig hoofdstuk reeds
uit,
vermenigvuldiging van den
looze
niet gelooft in
nog
ongeloovige
Wat men
personen.
nu aan
er
om
wel zweren,
sterk
^
keer op keer door personen van macht
en aanzien, hoorde zeggen: „Ik geloof wel ik
we even
toe dat
tegen het laten afleggen van den eed door
protesteeren
sterker
protesteerden tegen alle noode-
en tegen het laten afleggen van
eed
den op werktuiglijke wyze, we voegen ja
we
dat
mijn betrekking
niets,
maar zulk een eed moest
kunnen aanvaarden,"
te
een
is
>
van den eed en een ondermijning van de fundamenten van
beleediging
het Staatsieven.
Toch nemen we daarom volstrekt geen genoegen met wat anderen
men om
len, dat
van den eed
die ontheiliging
wil-
ontgaan er een onschul-
te
dige formule: „Ik beloof op mijn eer" of iets dergelijks voor in de plaats
Een eed
zal stellen. die
is
door niets anders te vervangen, tenzij de persoon
optreedt verklaart, altoos en vanzelf in de tegenwoordigheid Gods te
spreken. Dit lieden wier
is
het standpunt der Anabaptisten, die zich aanmeldden als ja, en wier neen neen was, en zei ven niet begrepen, in hoe
ja
droeve tegenspraak met zoo hooge pretentie de
van hun eigen
realiteit
>
be-
staan was. Maar zoodra deze lieden, zich kerkelijk geïncorporeerd hadden
en hun belijdenis het afleggen van den eed verbood, uitsprekende dat hun verklaring in rechten voor hen geheel gelijk stond
met wat voor gewone
stervelingen een eed was, heeft de Overheid zeer terecht hen van den eed
ontslagen;
ten onrechte verzuimd van hen
edoch
dan ook
in elk voor-
geval
persoon
zou worden afgelegd als in de tegenwoordigheid Gods. Door te
laatste
de
verklaring
verzuimen heeft
te
men nu
ze
waarheidsliefde
in
in
door een eenvoudige verklaring lottigen
weg
geraakt, heeft
men
om
niets te
dit
een vrybrief gegeven aan lieden, die
van anabaptistische herkomst waren, staan
/
vorderen, dat de verklaring van dezen
komend
al
gelooven ze niets meer, en
al
boven hun landgenooten, den eed
vervangen.
En eenmaal op
dien nood-
toen almeer ingang gegeven aan dcval-
sche voorstelling, alsof een eed noodig was voor het lagere volk,
maar
alsof fatsoenlijke heeren te hoog stonden voor zulke religieuse praktijken,
en alsof niets
men hen
tegen,
mits
dat er dan niets
hen of
als in de
belofte
is
op hun woord gelooven moest.
men maar wel
dan hun verklaring of
tegenwoordigheid Gods
daarentegen
roepen
ze
belofte.
te laten
God
En
nu hebben we
hier
dat er dan ook geen eed
inzie,
De eed
spreken
;
is,
en
strekte juist,
om
bij
hun verklaring
niet als getuige aan,
en spreken
;
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 januari 1892
Abraham Kuyper Collection | 631 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 januari 1892
Abraham Kuyper Collection | 631 Pagina's