E voto Dordraceno - pagina 84
ZONDAG
72
IV.
HOOFDSTUK
III.
nu, goed toegepast, moet nooit daad van willekeur, maar steeds correctief van het gebrekkige in de menschelijke rechtspraak zijn. Bij den Heere onzen God kan van „gratie" in zulk een zin dus nimmer sprake zijn.
Deze goddelijke Rechter
vergist
van een hoogere
maar daarvan kan
gratie,
zich
nooit.
Wel eerst
in
is
later
Hem
de fontein
gesproken. Vast
aan de rechtspraak van dezen Rechter geen verHet woord van Pilatus: „Wat ik geschreven heb, dat heb geschreven", in hem zoo overmoedig en dies bijna baldadig, is, over-
moet
eerst staan, dat er
wrikken ik
is.
gebracht op den Rechter van hemel en aarde, slechts de volkomen juiste uitdrukking
voor
de
onaantastbaarheid
van
het
door
Hem
gevelde
vonnis.
Als dan ook de vrager in den Catechismus .de vraag opwerpt, of
dan
niet evenals een koning,
lijke
God
door het verleenen van gratie, de schrikke-
uitwerking van het vonnis voorkomen kon, dan antwoordt de be-
Antwoord 11: God is wel barmhartig, maar Hij is ook rechtvaardig; daarom zoo eischt zijne gerechtigheid dat de zonde, welke tegen de allerhoogste majesteit Gods gedaan is, ook met de hoogste, dat is met de eeuwige straffe aan lichaam en ziel gestraft worde. lijder
in
Het zeggen: „God is wel barmhartig" wijst er op, dat straks de gratie van dezen Koning op nog heel andere wijze de ziel zal verrukken, dan de gratie door een vorst op aarde verleend; doch het vasthouden aan de betuiging: „Maar Hij is ook rechtvaardig", toont, dat deze hemelsche gratie het vonnis van den Rechter niet omverwerpen maar juist bevestigen zal. Dit diepe mysterie der hemelsche gratie ruste daarom tot we aan „des menschen verlossing" toekomen. Thans moet nog altoos „van des menschen ellende" gehandeld, en deze menschelijke ellende komt nu juist daardoor eerst recht sterk uit, dat ten slotte alle uitweg hem wordt afgesneden en de straf nooit óf zoo hoog óf zoo langdurig kan gedacht,
worden, of de straf die deze hemelsche Rechter
nog zeer verre
te
boven. Een schepsel dat
in
eischt,
de zonde
gaat
viel,
dit
alles
wordt door
weg doodloopt en op den onoverklimbaren muur van Heeren onvermurwbare en onaantastbare en onverwrikbare gerechtig-
het recht van deze Vierschaar voortgedreven, tot zijn hij 's
zich het schuldig hoofd stuk stoot
heid.
Deze ellende nu ligt uitgedrukt in het ééne schriklijke woord van den „Dood". Toen de pas geschapen mensch nog in eere stond, sprak de Heere tot hem: „Ten dage als ge valt, zult ge den dood sterven!" Meer niet. Maar in dat ééne zeggen: „zult gij den dood sterven", lag dan ook al
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 januari 1892
Abraham Kuyper Collection | 512 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 januari 1892
Abraham Kuyper Collection | 512 Pagina's