E voto Dordraceno - pagina 433
ZONDAG Blijft
XV.
HOOFDSTUK
derhalve alleen de vraag, hoe wij, die onder den vloek lagen, door
het borgtochtelijk lijden van
Immanuël van dezen vloek bevrijd
vraag, waarbij tweeërlei moet onderscheiden:
kwamen;
Ge
421
VI.
2o,
lo.
hoe
een
zijn;
we onder den
vloek
hoe Christus dien vloek op zich nam.
was wat geschreven
kent de ontzettende bedreiging, die aan het Verbond met Israël
toegevoegd: „Vervloekt
is
een
iegelijk, die niet blijft in al
hij dat doe." Voor Israël is de zaak Verbond van Horeb aanvaard. Het heeft uitgeroepen: „Al wat de Heere geboden heeft zullen we doen !" Het heeft geweten, dat het den vloek op zich haalde, zoo het Gods verbond schond. En toch heeft het niet alleen niet al Gods geboden gehouden, maar het
staat
in
het
boek
dus uitgemaakt.
der Wet, dat
Israël heeft het
heeft er geen van gehouden, ja veeleer een onovertrefbaar proefstuk geleverd, hoever een volk wel in schending en verachting
Gods voort kon schrijden. Voor Israël is de quaestie dus uitgemaakt. Gansch
van de wet
Israël
kwam
zijns
onder
den vloek.
Maar hoe gaat deze
vloek nu ons aan ? Zeker niet krachtens het Ver-
bond van Horeb, dat wel met Israël, maar niet met ons gesloten was, en waar wij nooit ingekomen zijn. Maar wel kwamen wij onder gelijken vloek in het Paradijs. Immers de zaak is deze, dat de gestalte van het Werkverbond, die in het Genadeverbond van Horeb was ingevoegd, zuiverlijk overgenomen was uit het Werkverbond, waarin de Heere Adam plaatste, toen Hij het schiep en inzette in het paradijs.
Zooals deze gestalte van het Werkverbond in het Genadeverbond van Horeb ligt ingeschoven, zoo is ze getrouwelijk overgenomen uit het Werkverbond dat met Adam was opgericht. Iets wat we daarom weten, overmits de Eeuwige God onveranderlijk is, en zijn Wet met zijn menschen kinderen onveranderlijk vaststaat in zijn heiligen wille. Vandaar ook dat Hosea zegt: „Zij hebben het verbond overtreden als Adam!" Ook in het paradijs was het dus: „Blijven in al mijn Wet, of mijn
zegen over u zal zich in vloek verkeeren !", en toen Adam er niet in bleef is de zegen vloek geworden, en is zelfs het aardrijk vervloekt om zijnentwil. Dat nu de werking van dezen vloek, door de tusschenkomende algemeene genade getemperd en opgehouden is, en eerst na den dood en na het oordeel in de eeuwige rampzaligheid ten volle uit zal komen, doet aan
wezen der zaak dood gedoemd, ook
het
niets af of toe. al
wordt
Een
ter
dood veroordeelde
blijft
ter
zijn terechtstelling verschoven.
Een der vormen nu, waarin het afgrijzen en de verafschuwing van hetgeen ons menschen, reeds met de diepste verontwaardiging vervult, is
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 januari 1892
Abraham Kuyper Collection | 512 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 januari 1892
Abraham Kuyper Collection | 512 Pagina's