GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Ad Valvas 1972-1973 - pagina 247

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Ad Valvas 1972-1973 - pagina 247

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

s

AD VALVAS — 25 MEI 1973

WERKSTUK BETREFFENDE DE HERPROGRAMMERING

de differentiëring voorstellen, bijvoorbeeld door met enkele keuzevakken in het eerste of tweede jaar te beginnen en uiteindelijk In een sterk gedifferentieerde eindstudie te eindigen.

De propedeutische fase Om de secties van de Academische Raad (AR) en de daarin gebundelde studierichtingen bij de herprogrammering van de onderwijs- en examenprogramma's te helpen heeft de Commissie Voorbereiding Herprogrammering Wetenschappelijk Onderwijs (CVHWO) een werkstuk opgesteld. I n dit werkstuk worden — zij het nog globaal en voorlopig — een a a n t a l beslisslngspunten aangegeven die zich bij de herprogrammering voordoen. Bij sommige besllssingspunten worden keuzemogelijkheden geschetst en de consequenties die a a n een bepaalde keuze verbonden zijn. Aan het eind van het werkstuk is een lijst van vragen opgenomen. De CVHWO vraagt de secties de discussie vooral op de beantwoording van deze vragen te richten en de antwoorden plus eventuele andere opmerkingen zo spoedig mogelijk — m a a r in ieder geval voor 1-juli a.s. — n a a r h a a r op te sturen. Deze zullen in een tweede werkstuk verwerkt worden. Dit tweede werkstuk zal het s t a r t p u n t vormen van een tweede ronde van nader overleg over de herprogrammering in het n a j a a r van dit jaar.

Doelstellingen De uitgangspunten bij de herprogrammering zijn gelegen in de doelstellingen van het wetenschappelijk onderwijs (w.o.), zoals omschreven in de Wet op het w.o. Het wetsontwerp herstructui'ering w.o. gaat daarbij uit van een herbezinning op de taak en functie van het w.o. in deze tijd. Enerzijds is de omvang van de wetenschappelijke verworvenheden enorm toegenomen, anderzijds verouderen kennis, kunde, vaardigheden en waarden snel. Dit heeft volgens het wetsontwerp o.m. als consequentie dat niet langer volstaan kan worden met een periode van volledig universitair dagonderwijs aan het begin van het leven, maar dat ook daarna binnen het kader van het postacademisch onderwijs naast een gehele of gedeeltelijk dagtaak verder gestudeerd moet worden. Mede hierom kan de periode van dit volledig universitair dagonderwijs aan het begin van het leven volgens het wetsontwerp verkort worden. Maar dit vereist wel een totale herprogrammering van de universitaire onderwijs- en examenprogramma's. Deze herprogrammering behoort volgens de CVHWO van het volgende criterium uit te gaan: 'Af-

MOTU ZUID-AFRIKA

gezien van het verwerven van een zekere hoeveelheid fundamentele kennis van de betreffende discipline is de stof niet zozeer doel in zich, maar vooral middel tot het ontwikkelen van de attitude en bekwaamheid problemen op een wetenschappelijke wijze te stellen, verbindingen te leggen met andere inzichten en te komen tot oplossingen die op hun houdbaarheid getoetst zijn.' Dit alles moet mede In het perspectief van het maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef bezien worden; het bevorderen van dit besef moet in het curriculum geïntegreerd worden.

Overwegende, dat het ere-doctoraat aan dominee Beyers Naudé niet slechts dient te worden gezien als een incidentele eerbetuiging aan een bijzonder individu, maar evenzeer, zo niet meer als de onderstreping van het belang van de geweldlsK) strijd voor een gelljkhelds-samenlevmg, welke strijd geen incidenteel, maar juist een duurzaam karakter bezit, om welke reden het verlenen van het ere-doctoraat een 'foUow-up' vereist, stelt de sectieraad niet-westerse sociologie en culturele antropologie aan de Vrije Universiteit aan het College van Bestuur en aan de Universiteitsraad voor te overwegen in het kader van het verdrag met de Universiteit van Potchefstroom periodiek een delegatie naar Zuld-Afrika te zenden, die in het voetspoor van Beyers Naudé het apartheids-systeem in kleine kring en waar mogelijk ook in het openbaar kritisch aan de orde stelt, dit zowel vanuit het evangelie als vanuit wetenschappelijk oogpunt veroordeelt en by terugkeer in Nederland hiervan in het openbaar verslag doet. Namens de Sectieraad, prof. dr. J. W. Schoorl, voorz. drs. D. Moesbergen, sekrt.

Programmering gedifferentieerde elementen

De aard van de beroepsuitoefening die op de studierichting volgt en de aard van de studierichting zelf kunnen ook consequenties hebben voor de mate van detaillering van de eindtermen en de mate van detaillering van de eisen die als gevolg daarvan aan een curriculum gesteld moeten worden. Die mate van detaillering kan in principe van tamelijk groot tot vrij gering zijn. Als de uiteenlopende eindtermen van een studierichting zeer nauw omschreven worden, moet dit leiden Eindtermen ' tot vastomlijnde, voor de deelnemende studenten verplicht te volDeze — toch altijd vage — doel- gen onderwijsprogramma's, waarstellingen worden geconcretiseerd na op iedere variant een eigen in de eindtermen van de diverse examen volgt. Als de uiteenlopenopleidingen. Een eindterm is 'het de eindtermen van een studierichgeheel van kennis, vaardigheden ting vrij vaag omschreven zijn, en attituden, waarover een afge- moet dit lelden tot accenten binstudeerde bij de afsluiting van nen de studierichting, waarbij zijn opleiding dient te beschikmaar een gering aantal specifieke ken.' Deze eindtermen worden op vakken per variant verplicht zljn; hun beurt weer uitgedrukt in de keuzevrijheid voor een student examen- en onderwijsprogram- is m.a.w. tamelijk groot. Uiteraard ma's. bestaan er tussenposities. De eindtermen zijn deels voor De manier waarop de gedifferenalle studenten van een studie- tieerde elementen geprogramrichting gemeenschappelijk en meerd worden, heeft niet alleen deels gedifferentieerd. De ge- consequenties voor de mate van meenschappelijke elementen heb- persoonlijke keuzevrijheid van de ben betrekking op een zekere hoe- studenten." Ook 'de mate van veelheid fundamentele kennis; doorzichtigheid en beheersbaar'met name kan hierbij gedacht heid van de opbouw van de curriworden aan kennis van bepaalde cula, de mate van flexibiliteit van onderwerpen uit het hoofdvak en de curricula m.b.t. de beroepsuitvan essentiële hulp- en basiswe- oefening van aanstaande acadetenschappen.' mici en de mate van personele De aard van de beroepsuitoefe- en financiële lasten worden hierdoor voor een zeer groot deel bening die op een studierichting volgt en de aard van die studie- paald. richting zelf, kunnen verder lelden tot differentiëring in de eindtermen in 'varianten'. In veel Programmering studierichtingen zijn de volgengemeenschappelijke de varianten denkbaar: 1. Een variant die vooral gericht is op de voorbereiding op een werkkring in het kader van de wetenschapsontwikkeling.

De Sectieraad Niet-Westerse Sociologie en Culturele Antropologie aan de Vrije Universiteit op 7 mei 1973 in vergadering in Amsterdam bijeen heeft met de grootst mogelijke meerderheid de volgende motie aangenomen:

Kerkgeschiedenis, nieuwe testament, oude testament, godsdienstwijsbegeerte en ethiek In de theologie zijn voorbeelden. Ook de wenselijkheid van deze vakinhoudelijke differentiëring dient onder ogen gezien te worden. De toekomstige beroepsuitoefening is eeq belangrijke factor bij het vastellen van de gewenste varianten. Maar er meet daarbij wel rekening gehouden worden met het feit dat de spreidingsbreedte van vele maatschappelijke beroepen zeer ruim is. Of anders gezegd: dat het aantal beroepen, waartoe een opleiding in de praktijd toegang biedt, zeer groot kan zijn. 'Het is derhalve in het algemeen niet noodzakelijk of zelfs wenselijk de eindtermen, met inbegrip van de varianten, zeer nauw te omschrijven.'

2. Een variant die vooral gericht is op de voorbereiding op een werkkring in het kader van de wetenschaps- en kennisoverdracht, 3. Een variant die vooral gericht is op de voorbereiding op een werkkring in het kader van de wetensehapstoepassing. In termen van beroepskeuze geformuleerd: een differentiatie die vooral gericht is op een werkkring in 1) de research, 2) het onderwijs en 3) de professionele praktijk. Bij sommige disciplines en studierichtingen is dit onderscheld in drie beroepsvelden en daartoe voorbereidende opleidingen uitgekristalliseerd, bij andere niet. Naast deze drie varianten kan in iedere studierichting een vierde 'algemene variant' overwogen worden: een variant voor studenten die zich niet specifiek in een van de bovengenoemde richtingen willen bekwamen, maar die de studie meer als een brede vorming op wetenschappelijk niveau beschouwen. De latere werkkring behoeft niet noodzakelijk op de betreffende studierichting aan te sluiten, maar ze stelt wel hoge eisen aan de denkscholing, intellectuele zelfstandigheid, mede maatschappelijke oriëntatie en persoonlijkheidskwaliteiten. Naast en vaak loodrecht op deze varianten in eindtermen bestaan er specifieke differentiatiemoe^elijkheden binnen de inhoud van een bepaald wetenschapsgebied.

elementen

De gemeenschappelijke elementen in de curricula zullen, zoals gezegd, in ieder geval betrekking hebben op de fundamentele kennis van een discipline of studierichting. Ëen min of meer uniforme gemeenschappelijke basisopleiding ligt voor de hand. De vraag is: hoe lang moet die periode duren. Anders gezegd: op welk ogenblik kan de differentiering in varianten aanvangen? De periode van de gemeenschappelijke basisopleiding behoeft niet samen te vallen met de in het wetsontwerp w.o. als regel aangegeven éénjarige propedeutische fase. Op grond van de ook in de toekomst gewenste gelijkwaardigheid tussen de examens van gelijknamige studierichtingen zal de periode van de basisopleiding in ieder gPval niet korter mogen zijn da" de propedeutische fase. Maar hoo lang? Dat hangt van de eindtevmen af. In sommige gevallen zei men voor een basisopleiding van één of twee jaar kiezen, opdat de differentiëring naar uiteenlopende eindtermen zoveel mogelijk tot haar recht komt. In andere gevallen zal men een driejarige basisopleiding kiezen, omdat de differentiëring in eindtermen zo min mogelijk consequenties mag hebben voor de plaatsingsmogelijkheden van de afgestudeerden. Dit laatste lijkt vooral voor kleine studierichtingen van belang. Nu behoeven de gemeenschappelijke basisopleiding en de differentiëring in varianten niet volledig In de tijd gescheiden te zijn. Denkbaar is dat de studenten tijdens de basisopleiding al voor een deel van hun tijd aan een variant beginnen. Men kan zich zodoende een geleidelijke toename van

'Tijdens de selectieve propedeuse — een periode die ook oriënterend en zoveel mogelijk representatief van karakter is — worden de studenten in de gelegenheid gesteld om binnen bepaalde grenzen van tijd, geld en onderwijskundige begeleiding, te voldoen aan de voorwaarden die nodig worden geacht om (gedifferentieerde) doctorale curricula te kunnen volgen.' 'De bij het propedeutisch examen te stellen eisen moeten worden afgeleid van de (gemeenschappelijke elementen in de) eindtermen. Deze eindtermen leiden zowel tot inhoudelijke, als tot niveau-eisen voor het propedeutisch examen. Met betrekking tot de inhoudelijke eisen kan gesteld worden, dat het programma — waarop de selectie geschiedt — de basisvoorwaarden voor iedere of nagenoeg iedere variant moet bevatten. In het algemeen geldt dat de eisen die bij het propedeutisch examen gesteld worden zodanig moeten zijn, dat zij een minimumvoorwaarde inhouden voor het met vrucht doorlopen van het daarop volgende programma. Het propedeutisch examen kan ook onderdelen omvatten die geen selecterende functie hebben t.a.v. het daarop volgende examen.' 'In het wetsontwerp herstructurering w.o. wordt ervan uitgegaan dat de selectie na het propedeutisch examen op de achtergrond moet treden. Dit behoeft niet te impliceren dat iedere student die voor het propedeutisch examen slaagt, geschikt of bekwaam is, c.q. zou moeten zijn, voor alle (onderdelen van de verschillende) varianten. De uitslag van het propedeutisch examen behoeft zich m.a.w. niet noodzakelijkerwijs te beperken tot de vaststelling: geschikt/ongeschikt voor de betrokken studierichting; rekening kan worden gehouden met de verschillen in eisen voor de diverse varianten.' 'Overwogen kan worden bij het propedeutisch examen — of op een eventueel later moment — de student te adviseren t.a.v. de door hem te volgen variant (en). Indien tot een dergelijk stelsel besloten wordt, volgt de vraag of aan de student die een advies opvolgt extra-studiebegeleiding geboden wordt, als hij dat nodig zou blijken te hebben, tei'wijl aan de student die een advies in de wind slaat in principe geen extra-studiebegeleiding ter beschikking wordt gesteld, met name niet als de onderdelen zeer (staf)begeleidingsintensief zijn.'

Andere problemen Het punt van de civiele effecten is al genoemd. Wettelijk zijn civiele effecten als het jus promovendi, het recht om bepaalde titels te dragen, het recht om een bepaalde praktijk uit te oefenen in de onderwijsbevoegdheid vastgelegd. Daarnaast kent men in de praktijk ook het gebruik om afstudeerrichtingen op de doctoraal bul te vermelden; de maat-

schappij kan hier eventuele gê** volgen aan verbinden civieTe" effecten'). In de gevallen dat de varianten zeer sterk verschillen, zullen verschillende civiele effecten aan de varianten verbonden zijn. Als de varianten iets minder verschillen, kan met een aantekening op de doctoraal bul volstaan worden. En als de varianten weinig verschillend zijn, kan eenzelfde civiel effect voor alle afstuderenden van een studierichting gelden. In het wetsontwerp herstructurering w.o. wordt de mogelijkheid open gelaten een regeling te treffen om een kandidaatsgetuigschrift uit te reiken. Dit wordt gedaan l.v.m. ,de overgang naar een andere studie of de overgang naar een studie die slechts als 'bovenbouw' bestaat (bijv. filosofie, resp. planologie, algemene 'taalwetenschap en bedrijfskunde). Voor welke studierichtingen is een dergelijke kandidaatsverklaring zinnig? En op welk tijdstip in het curriculum zou een dergelijke verklaring moeten worden uitgereikt? Zou dat tijdstip niet voor alle studierichtingen hetzelfde moeten zijn? De mate van gelijkwaardigheid tussen gelijknamige studierichtingen is in de huidige situatie relatief groot. Het gaat er om deze gelijkwaardigheid by de herprogrammering te bevorderen. Een mogelijkheid hiertoe wordt geboden door het 'credit point system'. In dit puntensysteem worden aan onderdelen van een studieprogramma punten toegekend, die de tijd tot uitdrukking brengen, die een 'gemiddeld student' nodig heeft om de beoogde doelstelling van dat onderdeel te bereiken. De zwaarte van het betreffende studieonderdeel wordt hierbij dus expliciet mede in de beschouwing betrokken. Door gebruikmaking van het principe van een 'credit point system' kan de zwaarte van de curricula en de onderdelen daarvan enigszins gelijk gewaardeerd worden. Naast de bevordering van de uitwisselbaarheid van de examens van gelijknamige studierichtingen alsmede van varianten binnen deze studierichtingen en de bevordering van rechtsgelijkheid tussen studenten, kan hiermee ook tot bepaling van een verantwoorde 'studielast' van de studenten gekomen worden. Men zou overigens ook verder kunnen gaan in het streven naar gelljwaardigheid tussen gelijknamige studierichtingen door in het Academisch Statuut een omschrijving te geven van het aantal 'credit points' dat minimaal aan de hoofd- en bijvakken en aan vakken ter vrije keuze per studierichting besteed zou moeten en kunnen worden. Men zou zelfs nog verder kunnen gaan door in het kader van de secties tot overeenstemming te komen over geijkte uniforme propedeutische en/of andere examens of onderdelen ervan. De gelijkwaardigheid wordt dan sterk benadrukt, maar het is de vraag of de directbetrokkenen ('de basis') zich dan nog wel (mede) verantwoordelijk achten. Kees Jan Snijders Secretaris CVHWO

FORUM MET MINISTER PRONK Als afsluiting van de dit jaar gehouden kolleges ONTWIKKELINGSPROBLEMATIEK organiseren Aktlekomite en Derde Wereldwinkel op dinsdagavond 5 Juni (19.30) een FORUM OVER DE RELATIES VAN DE EEG met de LANDEN VAN DE DERDE WERELD. De deelnemers aan dit forum zullen zyn: Minister drs. J. P, Pronk (gevraagd), Minister van Ontwikkelingssamenwerking D^ heer Alfred Moser, oud kabinetschef van dr. Mansholt Mr. J. Westhoff, werkzaam by het Direktoraat Generaal Ontwikkelingshulp van de Europese Kommissie in Brussel Mr. Paul van Tongeren, medewerker bureau Buitenland GU A'dam Drs. Jacques de Winter, politikoloog VU Voorzitter: Drs. Huub Coppens, ontwikkelingsekonoom aan de VU De forum-diskussle zal vooral gaan aan de hand van de volgende vragen: — Is de huidige Europese integratie een rem of een stimulans voor mondiale Integratie? ^ — Is het associatlebeleid een geschikte manier om ontwikkelingshulp te bedryven? — Is een gemeenschappeiyke EGG-politiek t.a.v. de ontwikkelingspolitiek wenseiyk. Zo ja, tot hoever? Zo nee, wat zyn de alternatieven? Iedereen Is van harte welkom genoemde en andere vragen over het onderwerp mee te bediskussieren op 5 juni 's avonds om half acht aan de Boelelaan 1105/KC./07.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 18 augustus 1972

Ad Valvas | 284 Pagina's

Ad Valvas 1972-1973 - pagina 247

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 18 augustus 1972

Ad Valvas | 284 Pagina's