GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

EEN LAATSTE OPRISPING?

47 minuten leestijd Arcering uitzetten

Dr. M. J. Aalders, Amstelveen is gereformeerd predikant te Amstelveen

Kampen en de VU in 1912

Toen in 1892 de Christelijk Gereformeerde Kerk en de Nederduitsch Gereformeerde Kerken fuseerden tot de Gereformeerde Kerken in Nederland werd bepaald dat de kerken een eigen opleidingsinstituut zouden hebben. Daarnaast konden predikanten worden opgeleid aan de Faculteit der Godgeleerdheid aan de Vrije Universiteit. De betrekkelijk kleine kerkengroep had dus twee opleidingen. Endedijk spreekt over een 'doorn in het vlees'. Inderdaad heeft deze kwestie bij vlagen voor grote problemen gezorgd in de kerken, en in feite duurt zij voort tot op de dag van vandaag. 1

Kampen was geboren uit de behoefte om predikanten voor de afgescheiden kerken op te leiden. De stichting van de vu hing nauw samen met de Wet op het Hoger Onderwijs van 1876. Met de Vrije Universiteit beoogden A. Kuyper en de zijnen een alternatief te bieden vanuit een heel ander wetenschapsbegrip. Kampen was vooral een opleidingsinstituut, de Faculteit der Godgeleerdheid aan de vu wilde een wetenschappelijk instituut zijn. Overigens mag dit verschil niet overdreven worden: Kampen streefde naar wetenschappelijke kwaliteit, en de vu had voor zijn alumni een beroepsuitgang nodig. Maar van meet af aan lagen de accenten anders, en dat is heel lang zichtbaar gebleven.

Een tweede verschil tussen Kampen en de vu hangt samen met de verschillende spiritualiteit die dolerenden (-B-mensen) en voormalig afgescheidenen (-A-mensen) met zich mee brachten. In den lande meende men lange tijd dat verschil te kunnen aanwijzen: de godgeleerden aan de ene kant, zij die van God geleerd waren aan de andere kant.

Een bestuurlijk verschil tussen beide opleidingen betrof de zeg-

genschap van de kerk over de opleiding. De vu ging uit van de Vereeniging voor Hooger Onderwijs op Gereformeerde Grondslag. De verantwoordelijkheid voor het onderwijs en de benoemingen berustte bij het curatorium. De leden daarvan werden benoemd door directeuren vu, die zich vooral met de financiële aangelegenheden bezighielden. Ook hadden zij bij benoemingen het laatste woord. Daarbij volgden ze de voordracht van curatoren, die de senaat daarover had geraadpleegd. De senaat bestond uit alle hoogleraren. Kampen ging uit van de Kerken. Het bestuur was toevertrouwd aan het curatorium. De leden werden door de synode benoemd.

Beide opleidingen hadden hun eigen achterban, die vaak via de verschillende persorganen werd voorgelicht. De Heraut en De Standaard-vertegenwoordigden de voormalig dolerenden. Kampen had in De Bazuin een eigen persorgaan, terwijl de achterban bovendien in De Wachter een eigen orgaan had. 2

Enkele centrale figuren in dit artikel zijn D.P.D. Fabius, hoogleraar aan de juridische faculteit van de vu; H.H. Kuyper, zoon van Abraham Kuyper, en hoogleraar aan de Faculteit der Godgeleerdheid van de vu; H. Bouwman, hoogleraar te Kampen; T. Bos, predikant in Bedum, en trouw aanhanger van de Hogeschool; B.van Schelven, predikant, en curator zowel van Kampen als van de vu.

Zoals gezegd heeft het bestaan van twee opleidingsinstituten bij vlagen gezorgd voor grote problemen in de GKN. Bekend zijn de heftige emoties die zich in 1902 openbaarden, toen de synode met grote meerderheid van stemmen besloot de deuren van de Hogeschool te sluiten. De weerstand was echter zo heftig, dat men op voorstel van de invloedrijke dominee B. van Schelven besloot het besluit niet uit te voeren. De Kamper hoogleraren H. Bavinck en P. Biesterveld vertrokken daarop naar de vu, gevolgd door vele studenten. Voor Kampen brak een moeilijke tijd aan.

In dit artikel wordt aandacht gevraagd voor de spanningen rondom de opleidingskwestie die zich voordeden in 1912. In dat jaar namelijk weigerden de predikanten G.Ch. Aalders (1880-1961), J.C. de Moor (1878-1926) en B. Wielenga (1873-1949) een benoeming tot hoogleraar aan de Theologische Hogeschool te Kampen. 3 Als gevolg hiervan ontstond in de kerken nogal wat commotie. In dit artikel wordt deze commotie beschreven en geanalyseerd. 4

Achtergrond

Op 2 september 1908 aanvaardde de synode van de Gereformeerde Kerken in Nederland een regeling voor het verband tussen de kerken

en de Vereeniging voor Hooger Onderwij s op Gereformeerde Grondslag. 5 De dag daarna stelde dominee B. Van Schelven (curator van de vu en van Kampen 6 ) de voorzichtige vraag of de Kamper hoogleraren bereid waren na te denken over een eventuele verplaatsing van Kampen naar Amsterdam. Het had iets van een herhaling van zetten: in 1902 had een soortgelijk voorstel tot grote beroering in de kerken geleid. Het verschil was dat er nu een contract op tafel lag dat de kerk grote invloed op de Faculteit der Godgeleerdheid gaf. Als dit contract voor de kerken goed genoeg was, was er dan nog een reden twee opleidingen in stand te houden? Dat moet de redenering van Van Schelven zijn geweest. Toen de Kamper hoogleraren tot nader beraadslaging bereid bleken, besloot de synode curatoren en hoogleraren van Kampen te vragen om de volgende synode met een advies te komen. De vergadering beloonde zichzelf met een daverend applaus. Velen zagen blijkbaar een oplossing naderen voor het probleem dat de gefuseerde kerken van meet af aan had begeleid. Maar na sluiting van de synode brandde de perspolemiek los. De zaak van de opleiding lag kennelijk nog zeer gevoelig, en op 28 januari 1909 besloten curatoren Kampen dat die verplaatsing 'wenschelijk noch doenlijk' was. 7 Ongetwijfeld haalden velen opgelucht adem. De Synode van Zwolle (1911) had geen commentaar op het besluit van Kampen, maar besloot zelfs, onder een financieel voorbehoud, tot uitbreiding van het docentencorps te Kampen, en daarmee tot handhaving van de Hogeschool, zodat de opleidingskwestie uiteindelijk geregeld leek te zijn. 8

In sommige vu-kringen echter leefde nog steeds de hoop op vereniging van beide opleidingen, en het zou bovendien niet zo eenvoudig blijken te zijn geschikte mensen voor Kampen te vinden. Dit leidde in de zomer van 1912 tot nieuwe spanningen in de kerken. In het licht van het feit dat sedert die tijd de samenwerking tussen Kampen en de vu snel verbeterde, dienen de spanningen van 1912 getypeerd te worden als een voorlopig laatste oprisping. Alleen de vraag naar het promotie-recht zou de gemoederen nu en dan nog bezig houden. Het bestaan zelf van beide opleidingen was niet in het geding. Pas aan het einde van de twintigste eeuw zouden de gemoederen over dat laatste weer hoog oplaaien.

Voorspel

Op 16 juli 1912 kwam een buitengewone synode van de GKN bijeen ter benoeming van twee hooglaren aan de Hogeschool. In deze zelfde tijd kwam het aan de vu tot een tweetal benoemingen aan de Faculteit der Godgeleerdheid.

Te Kampen ging het om de vervulling van de aanstaande vacature

M. Noordtzij (1840-1915). Hij was 7 2 geworden en had per 1 september zijn emeritaat aangevraagd. Bovendien was er, in tegenstelling tot enkele jaren tevoren, voldoende geld om een vijfde hoogleraar te benoemen. 9

Aan de vu ging het om de vervulling van de vacature P. Biesterveld (1863-1908) en de vacature F.L. Rutgers (1836-1917). 10 Biesterveld was in 1908 overleden, Rutgers was in 1910 met emeritaat gegaan. Rond de opvolging van Biesterveld was een impasse ontstaan. Aanvankelijk leefden curatoren vu namelijk in de verwachting dat voor de beide vacatures één hoogleraar zou worden voorgedragen." Dat was in ieder geval de wens van curatoren. De godgeleerden waren het daarmee niet eens, wellicht mede onder druk van (in ieder geval gesteund) door Deputaten vu, die bij herhaling hadden gewezen op het gering aantal hoogleraren en expliciet hadden aandrongen op de benoeming van twee hoogleraren. 12 Twee momenten zijn interessant.

In juni 1911 stelde de voorzitter van curatoren vu, dominee Van Schelven, voor dat de vervulling van één vacature, die voor Nieuwe Testament, noodzakelijk was. Maar tevens stelde hij voor de afwikkeling daarvan uit te stellen tot na de synode. De synode moest namelijk nog vergaderen over het advies van curatoren en hoogleraren Kampen dat in 1909 gevraagd was.' 3 Blijkbaar hoopte Van Schelven dat de synode het advies niet zou accepteren. Die hoop was, zoals gezegd, tevergeefs.

Het tweede moment vond plaats in de eerste weken van juli 1912, dus vlak voor de opening van de synode. Curatoren vu hadden namelijk de Senaat van de vu verzocht om advies in de kwestie van de vacatures Biesterveld en Rutgers. 14 De godgeleerden wilden P.A.E. Sillevis Smitt (1867-1918) als hoogleraar voor de ambtelijke vakken, en F.W. Grosheide (1881-1972) of J. Ridderbos (1879-1960) als hoogleraar voor de exegese van het Nieuwe Testament. Wat de senaat daarvan vond. Eerder al had de senaat aan curatoren laten weten dat op zichzelf een combinatie van vakken wel mogelijk zou zijn, maar dat Smitt daarvoor niet de geschikte man was. 15

In deze weken verscheen A. Kuypers rede voor de jaarvergadering van de Vereeniging, reeds voor de vergadering van 4 juli verspreid.' 6 De rede is niet vrij van kritiek op het gereformeerde volksdeel. Voor ons van belang is in de eerste plaats de passage waarin Kuyper sprak over de verhouding tussen kerk en universiteit. Kuyper vreesde dat de universiteit door de kerk werd klemgezet. Hij wilde niet loochenen dat 'ze niet reeds met den kleinen teen van haar linkervoet in die klem' vastzat. Dit hing er met name van af, of de kerken haar theologische faculteit niet al te zeer tot een 'hulp-school voor de opleiding' zouden

verlagen. De eerste roeping van de universiteit was, aldus Kuyper, de Theologia Sancta te vertegenwoordigen, al had ze geen enkel theologisch student. 17 Nog zwaarder klonk het verwijt over vacatures die jarenlang onvervuld bleven, over faculteiten die nauwelijks bemand waren. In dit kader wees hij onder meer op het overlijden van Biesterveld en op het emeritaat van Rutgers, een verlies van 'kracht dat hoe eer hoe beter worde aangevuld'. 18 Hij bepleitte de komst van vijf faculteiten komen, met ieder vijf hoogleraren. 19 In dit verband herinner ik eraan dat de Faculteit der Godgeleerdheid in 1912 twee gewone en twee buitengewone hoogleraren telde: H. Bavinck en H.H. Kuyper, en C. van Gelderen en W. Geesink. Het komt me voor dat de boodschap van A. Kuyper voor de tijdgenoot duidelijk was. Iemand als de Amsterdamse predikant J.C. Sikkel reageerde op i3juliinieder geval met een recensie van de rede waarin hij sprak over de leerstoel van Biesterveld, 'waarvoor twee hoogleraren nodig zijn'. Of Kuyper met zijn rede al dan niet bewust was in gegaan op de discussie tussen curatoren en de Faculteit der Godgeleerdheid valt niet met zekerheid vast te stellen. Anderzijds heeft hij op een cruciaal moment duidelijk laten horen wat hij ervan vond. En Kuyper schreef nooit zo maar wat.

Een tegenovergesteld standpunt nam de jurist D.RD. Fabius in. Hij publiceerde in De Standaard van 9 juli een artikel over de aanstaande synode, waarin hij openlijk de noodzaak betwijfelde vier hoogleraren te benoemen. De gezamenlijke studentenpopulatie van Kampen en de vu zou met de huidige bezetting van beide instellingen goed kunnen worden opgeleid. Dat scheelde de kerken zo'n 15 a 20.000 gulden. Bovendien, als zowel de vu als de synode overgingen tot benoemingen zou dat een toestand bestendigen die een voortdurend gevaar was voor 'de ware samenbinding' in en van de kerken. De tijd was rijp om knopen door te hakken. 'Och, als de Heilige Geest eens krachtig over ons mocht worden'. In feite deed Fabius niet veel meer dan opnieuw, als Van Schelven in 1908, de vraag naar de samensmelting van de beide opleidingen ter tafel leggen. Over de wijze waarop die samensmelting moest geschieden liet hij zich publiekelijk (nog) niet uit.

Dat deed hij wel toen hij op de senaatsvergadering van 11 juli voorstelde de drie Kamper hoogleraren aan de vu te benoemen. 20 Het zou de doodsteek voor Kampen betekenen. Zijn voorstel werd buitengewoon onverstandig gevonden en daarom afgewezen. Waarom achtte men het voorstel van Fabius onverstandig? Zeker was men in een eerdere fase aan de vu bereid geweest tot vergaande compromissen. Maar omdat het bij een deel der A-broeders aan een dergelijke bereidheid had ontbroken, was het gesprek over de ene opleiding in

1902 tot een compleet drama geworden dat de kerken aan de rand van de afgrond had gebracht. Voor Bavinck was het uitgelopen op een persoonlijke tragedie. 2 ' Blijkbaar was de senaat van mening dat de discussie niet opnieuw opgerakeld moest worden. Bavinck stelde voor samen met Kampen één hoogleraar voor de ambtelijke vakken te benoemen. Daarmee kwam hij Fabius tegemoet. Want dat zou in ieder geval de lasten verlichten, en wellicht ook goed zijn voor de samenwerking. Ook Bavincks voorstel haalde het niet.

Nadat beide voorstellen waren afgestemd, kwamen de vacatures aan de orde. De senaat stelde voor Smitt te benoemen voor de ambtelijke vakken, en Grosheide voor het Nieuwe Testament. Bij de keuze voor Grosheide boven Ridderbos speelde diens specialisatie waarschijnlijk een belangrijke rol. Hij had behalve theologie ook klassieke letteren gestudeerd (bij Woltjer, wiens leerling hij reeds op het Gereformeerd Gymnasium was geweest), was als eerste van de vu-promovendi op een nieuwtestamentisch onderwerp gepromoveerd, 22 en het was bovendien bekend dat hij aan een bewerking van A.T. Robertsons grammatica voor het nieuwtestamentisch Grieks bezig was. 23 Overigens had Ridderbos in 1911 een studie over Jezus' prediking van het Koninkrijk gepubliceerd, die door sommigen als een keerpunt in de gereformeerde exegese wordt gezien. 24

Een reactie uit Kampen op Fabius kon niet uitblijven. Op 12 juli gaf de Kamper hoogleraar Bouwman 25 in zijn blad De Bazuin een schot voor de boeg met als doel Fabius (wiens naam hij niet noemde) alle wind uit de zeilen te nemen. Hij wenste mannen van wetenschap, van praktische bekwaamheid, van godzaligheid. En: ze moesten liefde hebben voor de School en voor het beginsel waaruit zij leefde. In ditzelfde nummer reageerde hij tevens heel direct op Fabius. Hij waardeerde de weldadige toon van diens artikel, maar wees er tegelijkertijd op dat niemand zijn 'beginsel' wilde opofferen. Dat beginsel draaide ten diepste om de vraag wie het aan die opleiding voor het zeggen had: de Vereeniging of de kerk. Hij zelf had zich wel kunnen vinden in 'Kampen aan de vu' (met het gezag aan de kerk). Of de vu als studie-instituut, Kampen als opleidingsinstituut. Maar nog het vorige jaar was deze optie door De Heraut afgewezen. 'Wil men den eenheid niet op den door ons aangegeven grondslag, laat men er dan niet over praten', aldus Bouwman. En wie langer meedraaide, wist wat zijn collegae Noordtzij en Lindeboom er van vonden. Ook T. Bos (1846-1916) uit Bedum, redacteur van De Wachter, gaf een duidelijk signaal af. Hij achtte het niet onbillijk wanneer de te benoemen hoogleraren alumni van de School waren. 'Hen geheel te passeren zou

spelen zijn met vuur, waardoor de eenheid in de Kerken niet zou worden bevorderd' . 26 De synode wist dus toen zij op 16 juli bij elkaar kwam, wat men te Kampen dacht van het 'voorstel Fabius'.

- Het was Fabius niet alleen te doen om de financiën, maar ook om de eenheid der kerken. Hij meende dat die alleen kon worden bereikt worden als het Kamper beginsel werd losgelaten. De synode wist dit, want op 15 juli gaf Fabius in De Standaard een nadere toelichting op zijn eerdere artikel. 27 Daarbij verwees hij met instemming naar de afscheidspreek van dominee J.W.A. Notten, schoonzoon van de Kamper hoogleraar S. van Velzen (1809-1896), waarin gesteld werd dat de oprichting van de theologische School een maatregel was geweest met het oog op de 'nood der tijden'. De School leidde echter alleen op tot predikant. Nu was er echter een christelijke universiteit. 'Waar God nu het meerdere schonk, kon, onzes inziens het mindere worden losgelaten', aldus Notten. 28 Zoals gezegd stemde Fabius hiermee in. De route waarlangs hij dit wilde bereiken, was een benoeming van de drie Kamper hoogleraren aan de vu. Ze zouden, zo durfde hij te verklaren, met open armen worden ontvangen.

De eerste synode-zitting

Op 16 juli kwam de (buitengewone) synode bijeen. 29 Dit gebeurde speciaal met het oog op de benoemingen. Tot 1908 was de benoeming van hoogleraren een zaak geweest van curatoren Kampen, aangevuld met tien predikanten uit de provincies. Vanaf die tijd echter was het een zaak van de synode. Bouwman sprak dan ook in De Bazuin van 12 juli van de 'opleidingssynode'.

Namens de samenroepende kerk van 's-Gravenhage opende J.C. de Moor (1878-1926) de vergadering. De kerkenraad had hem nadrukkelijk opgedragen uitdrukking te geven aan zijn droefenis over het bestaan van twee opleidingen. Financieel en geestelijk leefden de GKN daarmee boven hun stand. Wel stemde de kerkenraad in met de conclusie van de Synode van Zwolle dat de tijd nog niet rijp was om tot een principiële oplossing van dit vraagstuk te komen, maar daarmee werd de blijdschap waarmee Den Haag de synode ontving 'een weinig' getemperd. 30 Na deze toespraak werden de credentie-brieven gelezen. Opvallend was de afwezigheid van de vu-hoogleraren. 3 ' De Kamper hoogleraren Lindeboom, Noordtzij, Honig en Bouwman waren er wel. Als praeses werd dominee H. Hoekstra gekozen, De Moor werd assessor, A. de Geus en G. Keizer werden tot scriba verkozen.

Nadat de synode eerst in comité generaal bijeen was gekomen, 32 werd meegedeeld dat voor de vacature Noordtzij door curatoren

waren voorgesteld G.Ch. Aalders (1880-1961) en W. A. van Es (1871 - 1959), en dat door de synode daaraan toe waren gevoegd G. Keizer (1896-1943) en J.C. de Moor. Daarmee had men voor vakmensen gekozen. Althans, Aalders, De Moor en Van Es waren alle drie gepromoveerd op een oudtestamentisch onderwerp. Alleen Keizer had een andere specialisatie, kerkgeschiedenis. Was hij toegevoegd omdat hij een echte A-man was? Keizer had te Kampen gestudeerd en was in Lausanne gepromoveerd, de andere kandidaten waren alumni van de vu. 33 De synode koos voor een vakman met een vu-achtergrond. 34 Aalders kreeg 30 stemmen, De Moor 17. Van Es stond er blijkbaar niet zo goed op. 35 In een volgende ronde, t.b.v. de vijfde hoogleraarspost, waren voor gesteld De Moor en T. Hoekstra (1880-1936) 36 , predikant te 's Hertogenbosch. Met een kleine meerderheid van stemmen (25-21) werd De Moor benoemd. Aalders werd telegrafisch op de hoogte gebracht van zijn benoeming, De Moor, assessor van deze synode, werd persoonlijk gelukgewenst. De benoemden kregen drie weken de tijd om zich te beraden.

T. Bos reageerde venijnig. 37 Geen wonder. Hij was geheel en al Kampen toegedaan, had in het verleden grote bezwaren tegen Kuyper geuit 38 en had Bavinck en public beschadigd toen deze naar Amsterdam vertrok. 39 Hij had bovendien via zijn blad De Wachter veel geld binnengehaald ter financiering van de vijfde hoogleraarsplaats. 40 Enerzijds stelde hij dat met deze benoemingen Kampen de vu boven het hoofd begon te groeien. Anderzijds waren de benoemden beiden leerling van de vu. Hij had liever mannen gehad die met heel hun hart achter het beginsel van Kampen stonden. Toch was hij niet zonder hoop. Immers, mannen die eenmaal achter Kampen stonden, hadden zich later tot de vu gewend. Zou het omgekeerde ook niet kunnen gebeuren? De oude pijn over het vertrek van Bavinck en Biesterveld van Kampen naar de vu deed zich nog steeds gevoelen! Was vuleerling Honig, sedert 1902 hoogleraar te Kampen, hem ook tegengevallen? 41 Welnu, Bos kon gerust zijn. In een brief van 3 augustus deelde Aalders de synode mee te bedanken voor de benoeming. 42 Biddend had hij deze zaak voor het aangezicht van God neergelegd. 'Evenwel heb ik geene vrijmoedigheid kunnen vinden om deze roeping te aanvaarden'. Over zijn motieven wilde hij zich niet uitlaten, hij wilde slechts kwijt dat hij 'om der consciëntie wil' niet anders had kunnen beslissen. De brief van De Moor was eveneens gedateerd op 3 augustus. Ook hij meende te moeten bedanken, 'na zeer ernstige en biddende overweging' , 43 Voor de gemeente van Aalders, Ermelo, was dit een 'weldaad die van den Heere geschonken was'. 44

Nadat het nieuws van de afwijzing openbaar was gemaakt, 45 reageerde Fabius opnieuw, in De Standaard van 24 augustus. Hij was blij dat het pad naar een opleiding nog steeds open lag, en herhaalde zijn eerder genoemde argumenten. Als de Here aan de 'nood der tijden' een einde heeft gemaakt, mag' men dan handelen als bestond die nood nog'?

Dit leidde tot een felle reactie van dominee S.J. Vogelaar in De Wachter van 30 augustus. 46 Hij wees op het recht der kerk zoals dat in 1892 en 1893 was geformuleerd. Zelfs al zou het zo zijn, aldus Vogelaar, dat de School uit de nood der tijden was geboren, dan nog geldt dat het dikwijls genoeg voorkomt dat 'wat toevallig ontdekt wordt, of uit den nood der omstandigheden voortkomt, later blijkt het juiste en ware te zijn'.

Ook dominee W. Diemer (1837-1926) reageerde, in datzelfde nummer van De Wachter. Hij bestreed dat de School alleen maar opgericht was vanwege de nood der tijden. Dat was een opmerking die zijns inziens voor het eerst gemaakt was door A. Brummelkamp jr (curator van de vu, zoals Diemer fijntjes opmerkte) in de biografie van zijn vader. 47 Hetgeen overigens onjuist is: Kuyper sprak reeds in 1895 in min of meer gelijke zin. 48 Verder wees ook Diemer op het recht der kerk zoals in 1892 en 1893 was geformuleerd. In feite stelde Fabius voor de School maar op te heffen. Maar als ze elkaar in de weg zitten, wie moet er dan wijken? De kerk of de particuliere vereniging? Gezien het goddelijk beginsel om de School te handhaven, kon er volgens Diemer geen twijfel bestaan over het antwoord op die vraag. Diemer had blijkbaar weinig op met Kuypers taakverdeling tussen de kerk als organisme en de kerk als instituut. 49 Immers, de Vereeniging was in kuyperiaanse ogen niet maar een 'particuliere vereniging', het was de vrucht van het werk der palingenesie in de kerk als organisme die zich geroepen wist tot universiteitsstichting en wetenschappelijke arbeid. 50 In de kringen van de - B-mensen was juist dit een aangelegen punt. Onder A had men het gevoel dat de eigenlijke discussie ging om de 'soevereiniteit van de wetenschap' tegenover de 'soevereiniteit van de kerk'. 51 Bouwman reageerde instemmend op het artikel van Diemer. 52

De tweede synodezitting

De tweede synodezitting vond plaats op 10 september. 53 Opnieuw waren de vu hoogleraren afwezig. Na de opening werden de brieven van De Moor en Aalders voorgelezen, en kwam het nieuwe voorstel van het curatorium aan de orde. Voor de vacature Noordtzij werden voorgesteld J. Ridderbos en W. A. van Es, voor de vijfde hoogleraars-

post T. Hoekstra en B. Wielenga (1873-1949). Alvorens over te gaan tot behandeling van deze brief stelde de voorzitter een schrijven van de classis Utrecht aan de orde. Deze classis stelde voor de behandeling van het voorstel uit te stellen en eerst opnieuw te onderzoeken of er niet een eenheid van opleiding bereikt kon worden. Fabius had niet voor lege banken gepreekt!

Op voorstel van de voorzitter besloot de synode niet op deze vraag in te gaan. Nadat de synode in comité was samengekomen, deelde de voorzitter mee dat Ridderbos met 37 tegen 11 stemmen verkozen was, en Wielenga met 24 tegen 22 stemmen. Voor Van Es moet dit bijzonder zuur zijn geweest. Ridderbos was immers gepromoveerd op Jonathan Edwards, hij zelf was een gekwalificeerde oudtestamenticus. En bovendien: waarom was men niet direct, toen Aalders bedankt had, er toe overgegaan om hem te benoemen? Nu werd het Ridderbos, door de senaat van de vu niet geschikt geacht voor het Nieuwe Testament, door curatoren Kampen in eerste instantie in het geheel niet genoemd. Deze hebben overigens, zo luidt althans het historisch oordeel, nooit spijt hoeven te hebben van hun keuze.

H.H. Kuyper, die lang had gezwegen, reageerde op 22 september in De Heraut. Hij verheugde zich over de benoeming van Grosheide en Smitt. Tevens betuigde hij instemming met het synodale beleid, waarmee hij in feite openlijk afstand nam van Fabius. De mening van een vu hoogleraar is nog niet het standpunt van de vu, zo meende hij. Forceren had ongetwijfeld tot een breuk geleid. Bovendien lag daar nog altijd het akkoord van 1892, zo erkende ook Kuyper. In feite continueerde hij hiermee het beleid uit 1902. 54 Hij had afscheid genomen van de gedachte aan één opleiding, en er was geen reden daar op terug te komen. Wel was het voor hem een teleurstelling dat De Moor en Aalders hadden gemeend te moeten bedanken. Uit het feit dat het bij Aalders om een consciëntie-kwestie ging, viel op te maken dat het hem wellicht om de beginselkwestie ging. Kuyper erkende dat iemand die de vu was toegedaan in een lastig parket kwam als hij hoogleraar te Kampen werd. In die zin was het bedanken een daad van karakter en van trouw aan het door Aalders beleden beginsel. Desalniettemin was het hem een teleurstelling geweest dat zij hadden bedankt. Hij sprak tenslotte de hoop uit dat Ridderbos en Wielenga hun benoeming wel zouden aanvaarden. Hun komst naar Kampen zou ongetwijfeld bevorderlijk zijn voor betere verhoudingen.

Op 4 oktober maakte De Bazuin bekend dat Ridderbos zijn benoeming had aanvaard. Wielenga echter, die in eerste instantie zijn benoeming ook had aanvaard, had in tweede instantie bedankt. Hij had

telegrafisch bericht de benoeming te aanvaarden, maar terstond daarna 'miste ik de stemming en de vrede des harten die voor de opvolging van een roeping als van uwentwege tot mij kwam, noodzakelijk is'. 55 Kuyper meende dat deze derde weigering tot ernstig nadenken moest stemmen. 56 Om herhaling te voorkomen, achtte hij het nodig dat De Moor, Aalders en Wielenga zich uit zouden spreken over hun motieven. Wielenga had reeds toegezegd met een brochure zich te verantwoorden. Daartoe werden nu ook De Moor en Aalders opgeroepen.

Op 11 oktober liet Bouwman weten hoe diep hem de hele gang van zaken had geraakt. Hij ervoer het als zeer onaangenaam, het was niet bevorderlijk voor 'de eer en het welzijn van de school'. Hij stemde in met Sikkel die bezwaren had geuit tegen de werkwijze van curatoren. 57 De hele procedure had iets van een overval, en dat moest wel tot problemen leiden, zo kunnen we Sikkels visie omschrijven. Noch de synode noch de uitverkorenen werden van te voren ingeseind, en daarmee moest een eventueel debacle wel openbaar worden. Dat zou er toe leiden dat iedereen er zich mee ging bemoeien. Bouwman was verder verbaasd dat een benoeming tot hoogleraar blijkbaar niet meer als een voorrecht werd beschouwd, en vermoedde dat er verborgen krachten aan het werk waren geweest. In dit kader wees hij op een bijdrage van H.H. Kuyper, die De Moor en Aalders had uitgenodigd hun motieven openbaar te maken.

Aalders had dat laatste inmiddels gedaan. Ook De Bazuin had zijn verklaring opgenomen. 58 Hij was, zo verklaarde Aalders, een principieel voorstander van de vu, en in de huidige situatie waren universiteit en school concurrenten. Onder die omstandigheden wilde hij niet naar Kampen.

Bouwman reageerde min of meer gelaten. Wat men ook van een consciëntie-bezwaar vindt, men moet het eerbiedigen. Bevredigend was het voor hem in ieder geval niet. Dat maakt de stekelige suggestie omtrent de 'verborgen' krachten wel duidelijk. Waar hij aan dacht vertelde hij niet. Vermoedde hij een negatief advies van de vu-hoogleraren aan hun pupillen? Verdacht hij de vu-broeders ervan langs deze weg Kampen te willen 'uitroken? ' Vermoedde hij dat hun een hoogleraarspost aan de vu was beloofd?

Kuyper was in De Heraut van 13 oktober lovend over de verklaring van Aalders. Hij betreurde slechts dat deze zijn bezwaren niet aan de synode uiteen had gezet. Nu kwamen er gissingen en vermoedens. Maar overigens getuigde het van karakter om principiële redenen

deze benoeming niet te aanvaarden. 59

In ditzelfde nummer van De Heraut protesteerde Wielenga tegen het feit dat Kuyper mededeling had gedaan van zijn voornemen een brochure over zijn weigering te schrijven. Hij had daarvan in een particulier onderhoud melding gemaakt, maar meer dan een voornemen was het nog niet. Kuyper echter meende dat het publieke belang van de zaak dit openbaar maken van Wielenga's voornemen rechtvaardigde. Opnieuw riep hij De Moor en Wielenga op zich te verantwoorden. Wielenga zou hieraan uiteindelijk gehoor geven, De Moor weigerde pertinent. Zijn weigering de benoeming te aanvaarden ging slechts de synode aan, zo meende hij, en bovendien was hij niet gelukkig met de wijze waarop de kerkelijke pers de benoemingskwestie had aangepakt. 60

Was de reactie van Bouwman in eerste instantie nog enigszins gelaten geweest, veel feller was de reeds genoemde Diemer, die op 18 oktober overging tot een rechtstreekse aanval op Aalders. 6 ' Hij wees op de verklaring van 1893, waarin de kerken zich verplicht hadden een eigen inrichting voor de opleiding van predikanten te hebben. Deze vergeleek hij met de verklaring van Aalders. Waar God, aldus Diemer, in zijn Woord en de historie heeft gesproken, daar treedt een redenerend en wijsgerig geweten op de achtergrond, zo hield hij Aalders voor. Overigens kan men zich afvragen of Diemer zich terecht op 1893 beriep. In 1902 immers had de synode besloten Kampen naar de vu te verplaatsen, maar dit plan vanwege een dreigende scheuring op voorstel van Van Schelven niet uitgevoerd. Kampen was, naar het oordeel van Bavinck, aan de minderheid cadeau gedaan. 62 Wat voor Bavinck de invloed van een drammende minderheid was geweest die hemzelf naar de vu deed vertrekken, was voor Diemer een handelen van God in de geschiedenis, dat eens en vooral vaststaat.

Bouwman, op een idee gebracht, 63 stelde een week later dat hier geen sprake kon zijn van een conscientie-bezwaar bij Aalders omdat een benoeming te Kampen niet in strijd met Gods Woord was. 64 (Bouwman beriep zich niet op de geschiedenis.) Mede daarom bleven de geruchten rondgaan dat er 'bijzondere invloeden' gewerkt zouden hebben.

Het spreekt bijna vanzelf dat Kuyper het hier niet bij liet zitten. Hij kon, tegen alle boze vermoedens in, verklaren dat de vu-leerlingen die hun benoeming niet hadden aanvaard, advies hadden gevraagd aan hun leermeesters, en dat deze hen hadden geadviseerd de benoe-

ming te aanvaarden. 65 Het heeft er alle schijn van dat, toen de zaken aan de vu zelf geregeld waren, men accepteerde dat er nog een School was. We moeten er maar 'het beste van maken', adviseerde Bavinck aan J. Ridderbos. 66 Tevens nam Kuyper het voor Aalders op. Gods Woord eist eerlijkheid en oprechtheid. Daaraan had Aalders gehoor gegeven, en dus was de term 'conscientie-bezwaar' terecht. 67 Tenslotte nodigde Kuyper Bouwman uit nu maar eens hardop te zeggen om welke kwade vermoedens het ging.

Bouwman zat nu in een lastig parket. Ook uit andere bron had hij vernomen dat de vu-hoogleraren hun leerlingen positief hadden geadviseerd. 68 Hij kon niet anders dan de verklaring van Kuyper overnemen en uitspreken dat hij die geloofde. 69 Van boze opzet was geen sprake geweest. In een tweede artikel kwam hij terug op zijn oordeel over Aalders. We wilden niemand kwetsen, zo stelde hij, maar de verklaring had geen einde gemaakt aan de geruchten. Die waren nu, na de verklaring van Kuyper, blijkbaar wel de wereld uit.

Derde synode-zitting

Inmiddels had de synode op 17 oktober zich opnieuw over de vijfde hoogleraarspost gebogen. Na stemming werd T. Hoekstra boven J. Hania verkozen om hoogleraar ambtelijke vakken te Kampen te worden. Bouwman en Kuyper waren beide afwezig. De kemphanen hielden wijselijk wat afstand. Kuyper sprak zelfs de hoop uit dat Hoekstra zijn benoeming zou aanvaarden, ook al betekende dit dat hij zijn eigenlijke vak, filosofie, moest inruilen voor een vakgebied waarop hij geheel en al homo novus was. 70 Die afstand ter synode kon niet voorkomen dat de perspolemiek nog even werd voortgezet. Een laatste fase daarin werd bereikt toen Wielenga zijn motieven in een brochure uiteen zette.

Post tenebras

In november verscheen de lang verwachte explicatie van Wielenga. De brochure was uitdrukkelijk niet bedoeld als een rechtvaardiging van zijn keuze, maar hij hoopte op deze manier iets bij te dragen aan de verheldering van het van het opleidingsprobleem. 71 Want naast zijn verkleefdheid aan zijn Amsterdamse werkkring, was dit het dat hem uiteindelijk deed bedanken. Sedert de besluiten van de Synode van Arnhem (1904), zo tekende hij het recente verleden, was er rond de Hogeschool partijvorming ontstaan. Het 'beginsel' van de eigen kerkelijke opleiding was geworden tot een dogma, tot een gebod Gods. En De Wachter bevatte in toenemende mate artikelen waarin gepolemiseerd werd tegen de leerstellingen die door de hoogleraren

van de vu werden gepropageerd. Men beoordeelde de methode van onderwijs aan de vu als zijnde 'tegen de Schrift, tegen de wil van God'. Zij moet 'daarom hoe eerder hoe beter van de aarde worden weggedaan'. 72 Met ingenomenheid stelde hij vervolgens dat de synodale meerderheid nog nooit van haar macht misbruik had gemaakt, ja, dat de synode er blijk van had gegeven bij te willen dragen aan de bloei der School. Wel stelde hij aan de 'meerderheid' de kritische vraag of zij wel altijd alles vermeden had wat de 'minderheid' zou kunnen krenken. Zijn vraag aan het adres van de 'minderheid' was echter niet minder insnijdend. 'Hebben zij zich rekenschap gegeven van de verstrekkende beteekenis van het feit der dogmatiseering van het beginsel der kerkelijke opleiding'? 73 Besefte de minderheid wel dat in de door haar gebezigde taal jegens de vu een 'krenkend onrecht' lag? 'Is haar liefde voor de school niet soms in voorliefde (met haar twee kinderen conservatisme en fanatisme) ontaard? 74 Zijn eigen voorkeur ging uit naar de universitaire opleiding, zonder dat hij daarmee een kerkelijke opleiding onschriftuurlijk achtte. Ja zelfs eiste de billijkheid dat zolang er nog geen communis opinio bestond, de school gehandhaafd bleef. In dat licht bezien had hij aan de benoeming gehoor kunnen geven zonder met zijn geweten in conflict te komen. Maar dan moest er sprake zijn van 'een zekere overbuiging des harten, een vrijmoedigheid, ja in zekeren zin een vocatie'. 75 En juist die ontbrak hem. De klemmende vraag was of hij zijn huidige werkkring wilde ruilen voor een professoraat aan een school 'die wordt verdragen door een meerderheid, ... en gedragen door een groep van broeders, wier beginsel ik niet waardeeren kan' J 6 Dat kon hij niet, daarom had hij geen vrede met zijn aanvankelijke beslissing.

Er worden in deze brochure grote verwij ten gemaakt aan het adres van Kampen, in het bijzonder aan de Wachterpartij: partijvorming, polemiek, dogmatisme. Hoe reageerde men?

Bouwman reageerde met een uitvoerige weergave van Wielenga's standpunt, en een enigszins neerbuigende taxatie van de brochure. 77 Hij waardeerde Wielenga's openheid en was blij dat Wielenga zelf vrede gevonden had. Weliswaar zou hij vele kanttekeningen kunnen plaatsen bij het stuk, maar daar zag hij vanaf. De betekenis van de brochure lag voor hem in het feit dat we de mens Wielenga beter leerden kennen, voor het kerkelijk leven was zij van gering belang. Is het wijsheid geweest aan de strekking van de brochure voorbij te gaan? Of menselijke kleinheid?

Dominee Vogelaar merkte in De Wachter van 22 november 1912

op dat de brochure beter niet geschreven had kunnen worden, maar ging, als Bouwman, aan de kritiek voorbij. In datzelfde nummer ging Diemer onder het kopje 'Onbeduidend' wel in op de brochure van Wielenga. Hij wees op de Heilige Schrift, op de kerkgeschiedenis en op het gereformeerde kerkrecht, waaraan de School haar bestaan ontleende. Bovendien ageerde hij tegen de verborgen vooronderstelling van Wielenga. Eenheid van opleiding betekende voor de Amsterdamse predikant opheffing der School. En tenslotte ageerde hij tegen de voorstelling van Wielenga dat Kampen zo'n beetje een stad in de binnenlanden van Afrika was, waar 'een man als Wielenga 'niet ademen, niet leven, niet tieren' kon. Een week later kwam Vogelaar terug op de brochure en ging hij uitvoerig op de opleidingskwestie in. Hij geloofde niet dat er met Wielenga's voorstelling van zaken verbetering in de verhouding tussen Kampen en de vu zou komen. Reden was dat Wielenga niet in ging op de rechtsgronden die in het geding waren. Naar Vogelaars mening had de Arnhemse synode niet het recht gehad de School op te heffen. In 1899 immers lag er een heel ander voorstel op tafel (van Bavinck), een voorstel dat z.i. nog steeds op de sympathie van de synode zou kunnen rekenen. Met andere woorden: voordat de minderheid de besluitvorming van Arnhem blokkeerde, had de vu een ander voorstel geblokkeerd. En natuurlijk was daar de overeenkomst van 1892, waarbij bepaald werd dat de kerken hun eigen opleidingsinstituut zouden hebben en handhaven.

Van een ander niveau was de reactie van Kuyper. 78 Hij noemde de brochure meer dan een confidentie waarin Wielenga anderen inzicht in zijn zielenroerselen gaf. De brochure liet zijns inziens ook zien hoe Wielenga tegenover het kerkelijk leven stond, in het bijzonder tegenover het opleidingsvraagstuk. In dat laatste zag Kuyper een algemeen kerkelijk belang gediend. Wielenga toonde namelijk hoe men over en weer tegen elkaar aankeek, in de hoop dat hiermee een begin van de weg ter verandering en genezing zou liggen. Kuyper bekende dat dit hem in zijn 'conscientie' raakte, en dat hij zichzelf geconfronteerd zag met de vraag of hij wel genoeg rekening had gehouden met de gevoeligheden van Kampen. Zijns inziens zouden alle betrokkenen er goed aan doen zichzelf deze vraag te stellen. Hier konden Bouwman en de Wachtermannen nog wat van leren!

Nabeschouwing

Een eerste opmerking betreft het feit dat van de zijde van de vu (Fabius) een poging werd gewaagd de beide opleidingen te verenigen. De redenen lagen voor de hand, zoals ik reeds aangaf. Met het contract

van 1908 had de kerk - en daarmee de A-broeders-veel binnengehaald. Verviel daarmee dan niet het bestaansrecht van Kampen? Waarom nog twee opleidingen? Ik vermoed dat Fabius de zaak zo heeft gezien. Hij stond niet ver van B. van Schelven in 1908. De senaat van de vu zag scherper, want uit het vervolg bleek hoe ingewikkeld de verhoudingen nog steeds lagen. Er was natuurlijk veel oud zeer. Persoonlijke verhoudingen waren beschadigd. En onmiskenbaar was er een verschil in niveau en in spiritualiteit. Wie de atmosfeer in De Heraut, De Bazuin en De Wachter op zich laat inwerken, ziet de cultuurverschillen opdoemen: de zakelijke Kuyper, de strateeg, die net als zijn vader nooit wat zei zonder bedoeling; Bouwman, gemoedelijk, innig vroom, altijd stichtelijk en pastoraal, de zaak van de School voortdurend in handen van de Heere leggend, en tenslotte De Wachter, snel aangebrand, altijd achterdochtig, strijdbaar, fel. Het zijn werelden van verschil. Overigens kan niet ontkend worden dat voor 1912 van de zijde van de B-mensen nogal eens neerbuigend over Kampen was gesproken. En wie het gevoel heeft niet voor vol te worden aangezien, zal zich natuurlijk verzetten tegen een fusie, van welke aard deze ook is. Dit alles legde voldoende gewicht in de schaal om een samenvoeging van beide opleidingen onmogelijk te maken, ook al was er in formeel opzicht veel winst geboekt met het contract van 1908. In dit licht bezien kan gezegd worden dat Fabius een inschattingsfout heeft gemaakt.

Een ander punt is de vraag of ook niet curatoren en de synode een inschattingsfout hebben gemaakt. Het is bijvoorbeeld nog niet helder waarom men A. Noordtzij niet heeft voorgedragen. Was men van zijn 'ligging' niet helemaal zeker? Baarde zijn wankele gezondheid zorgen? Had Van Schelven zijn benoeming tegen gehouden omdat hij hem naar de vu wilde halen? In ieder geval, curatoren kwamen met een dubbele 'vu-voordracht', en dat is gezien de verhoudingen niet alleen maar wijs geweest. De synode had weliswaar Keizer aan de kandidaten toegevoegd, maar de kans dat deze het zou winnen van drie gepromoveerde oudtestamentici moest toch gering worden geacht. Achteraf bezien was de vrede in de kerk gediend geweest met een benoeming van een echte A-man. 79 Nu ontstond er veel rumor in casa. In dit kader is het opvallend dat ik nergens klachten aantrof over de samenstelling van de synode. Ware er sprake geweest van een overwicht van - B-mensen, dan was dat ongetwijfeld aan de orde gesteld. 80

Met dit laatste hangt samen dat het van belang is scherp in de gaten

te houden dat de scheidslijnen in de kerken niet meer langs A en B liepen. Velen met een achtergrond uit de Afscheiding hadden hun weg naar de vu gevonden. Te denken valt daarbij aan leden van de families Ridderbos, Sillevis Smitt, Aalders en vele anderen. Bovendien waren in 1902 27 van de 55 studenten uit Kampen hun leermeesters Bavinck en Biesterveld gevolgd naar de vu. In 1905 hadden zich opnieuw enkele studenten laten overschrijven. Het ideaal dat A. Kuyper voor ogen had gestaan had duidelijk weerklank gevonden in afgescheiden kring. Dat speelde op de achtergrond van deze kwestie ook een duidelijke rol. De vader van Aalders was in Kampen tot predikant opgeleid, o.a. door de vader van B. Wielenga, die daar van tot 1883-1902 hoogleraar was geweest. Ridderbos ging wel naar Kampen, daarmee in de voetsporen tredend van A.G. Honig, Kuypers geliefde leerling, die in 1902 te Kampen benoemd was. Het maakt de zaak wellicht nog complexer dan bij duidelijke verhoudingen het geval was geweest. De brochure van Wielenga legt van dit complexe karakter duidelijk getuigenis af.

Een volgend punt is dat Kuyper, die zich overal buiten had kunnen houden, de meeste winst heeft behaald. De vu kreeg twee nieuwe hoogleraren (tegen de wens van curatoren in, tegen Fabius in), en in moreel opzicht had hij Bouwman schade toegebracht. Kampen heeft bovendien bepaald niet wij s en groot gereageerd toen de afzeggingen binnen kwamen. Als Kuyper al een spel gespeeld heeft, dan heeft hij dat op een slimme manier gedaan. De vu-hoogleraren hebben zich op de synode niet laten zien, niemand kon hen achteraf verwijten hun eigen leerlingen naar voren te hebben geschoven. En ook met het advies aan de benoemde leerlingen hebben ze de indruk gewekt de opleidingskwestie niet te willen oprakelen, maar integendeel bij te willen dragen aan een kerkelijke vrede. Tot slot is er de wijze waarop Kuyper Wielenga's verantwoording besproken heeft: hij wilde ook zijn eigen houding tegenover Kampen onderzoeken. Inderdaad valt er veel voor te zeggen dat Kuyper in deze kwestie de vrede voor de kerk heeft gezocht. Aan de andere kant kan men Kuyper de vraag stellen waarom hij en public op de kwestie heeft gereageerd Wellicht was het zuiverder geweest als hij in een vroeg stadium het advies van de vu hoogleraren aan hun leerlingen bekend had gemaakt, en verder had gezwegen. Door Aalders en De Moor uit te dagen hun bezwaren openbaar te maken, die hij vast wel kende, of anders kon vermoeden, heeft hij de oude pijn opgerakeld. Aalders en Wielenga hadden natuurlijk net zo wijs moeten zijn als De Moor, en Kuyper moeten negeren. De vraag blijft wat Kuyper daarmee wilde bereiken. Meende

hij deze troebelen nodig te hebben om zijn vu overeind te kunnen houden? Wilde hij langs een omweg het opleidingsvuurtje opstoken? Een antwoord op deze vraag zal wel afhangen van de waardering die men voor deze raspoliticus heeft. Maar duidelijk is dat Bouwman zich bij herhaling van zijn zwakke zijde heeft laten zien. Hij gaf woorden aan zijn achterdocht, keek nauwelijks verder dan de grenzen van de gemeente Kampen, en negeerde de kritiek van Wielenga.

Sedert 1912 is de samenwerking tussen Kampen en de vu steeds beter verlopen.

Door de steun van de synode en de gerealiseerde benoemingen was het gevaar van sluiting in feite geweken. Daarbij komt dat het aantal studenten te Kampen langzamerhand weer begon toe te nemen. 8 ' Maar we mogen hierbij ook denken aan de veranderende personele bezetting als factor die bijdroeg tot de vrede. Noordtzij was vertrokken, Lindeboom een dagje ouder en druk met andere zaken, en Bouwman was een zachtmoedig mens. En dan Ridderbos. Typerend lijkt me wat hij schreef aan het slot van zijn inaugurele rede. Hij zag, zo verklaarde hij, in de School en de universiteit medestrijders voor een heilige zaak, en geen concurrenten. 'Wil iemand deze beschouwing bij mij mede psychologisch verklaren uit het feit dat ik, behalve discipel der genoemde stichting, ook zoon der Scheiding ben, waaruit deze School is voortgekomen, zoodat reeds een tweeledige eisch van dankbaarheid mij dringen moest, ook hier in de tweeheid bovenal de eenheid te zoeken, - dan heb ik allerminst reden om dit tegen te spreken'. En toen tijdens de eerste Kamper Schooldag die hij meemaakte het conflict tussen Kampen en de vu tijdens de bidstond werd opgerakeld, verliet hij ostentatief de kerk en liet zich niet meer zien op de schooldag. 82 De verbeterde verhouding tussen Kampen en de vu dagtekent vanaf die tijd.

Daarbij kwam ongetwijfeld het toenemend besef dat de wereld aan het veranderen was. Men laat de 20e eeuw wel eens beginnen met het uitbreken van wo 1, maar dan ziet men over het hoofd dat op allerlei fronten de verhoudingen aan het veranderen waren. De grote vraag werd in toenemende mate de vraag naar de waarde en waarheid van onze kennis. Bavinck had daar als een der eersten een goede antenne voor. Toen hij afscheid nam van de studenten te Kampen, wees hij erop dat talloze nieuwe kwesties zich opdrongen, op sociaal en wetenschappelijk gebied, vooral op historisch-kritisch terrein. 83 Zo is het ook gegaan. Zijn dogmatiek was voltooid, er waren andere zaken aan de orde. Zaken die van de grote middengroep der kerken opnieuw een uiterste inspanning zouden vergen om een kerkscheuring te voor-

komen. Men had elkaar nodig, en kon zich geen nieuwe ruzies meer permitteren. Dat hebben zowel de hoogleraren in Kampen als die aan de vu beseft. Eendrachtig hebben Kampen en de vu samengewerkt tijdens de kwestie-Geelkerken. Daarbij valt op dat de exegeten om wie het tijdens de hier beschreven benoemingen ging een belangrijke rol hebben gespeeld: Aalders, Ridderbos en Grosheide. Van Es had kerkrechtelijke bezwaren, geen inhoudelijke. Alleen Wielenga, die zich verwant wist met de 'beweging der jongeren', trok zich na Assen uit de kerkelijke organisatie terug. 84


i. Zie over Kampen en de vu H.C. Endedijk, De Gereformeerde Kerken in Nederland (Kampen 1990), dl 1, 1892-1936, 90-100. Hij geeft een tamelijk compleet overzicht; J.H. Kok, Uit de geschiedenis van de Gereformeerde Kerken in Nederland 1882-1892 en 1893-1902 (Kampen 1939) bevat veel originele teksten; D.J.Boerkoel e.a. (red.), Sola gratia. Schets van de geschiedenis en werkzaamheid van de Theologische Hogeschool der Gereformeerde Kerken in Nederland 1854-1954 (Kampen 1954) besteedt ook aandacht aan de beslissingen op de vergaderingen der curatoren; R.H. Bremmer, Herman Bavinck en zijn tijdgenoten (Kampen 1966) heeft zorgvuldig het archief Bavinck geraadpleegd; een uitstekend overzicht van het totaal der spanningen in de GKN in deze jaren biedt J. Vree, 'Hoe de citadel ontstond', in: Augustijn, C. en J. Vree, Abraham Kuyper: vast en veranderlijk. De ontwikkeling van zijn denken (Zoetermeer 1998) 200-242; een gedetailleerde analyse van de eerste fase van het 'contract' biedt G. Harinck, 'De Vrije Universiteit in het zicht van de Vereniging van 1892', in: D. Deddens, en

M. Te Velde, Vereniging in wederkeer. Opstellen over de Vereniging van i8gi (Barneveld 1992) 105-120. Zie tenslotte J.C. Schaeffer, De plaats van Abraham Kuyper in 'De Vrije Kerk' (Amsterdam 1997) 125-132.

2. Zie ook het overzicht van protestantse periodieken op de website van het Historisch Documentatiecentrum.

3. Aalders studeerde klassieke letteren en theologie aan de vu, waar hij in 1911 promoveerde op een studie over de valse profetie in Israël. Hij was predikant te Tzummarum en Ermelo. In 1920 werd hij hoogleraar Oude Testament aan de vu. Hij hield zich levenslang bezig met de bronnensplitsing, was een vruchtbaar auteur, en telde vele promovendi. Tijdens het 'conflict Geelkerken' speelde hij een belangrijke rol. Zie D. Nauta e.a.(red.), Biografisch Lexicon voor de geschiedenis van het Nederlandse Protestantisme i-v (Kampen 1978-2001), aldaar 111, s.v. De Moor studeerde aan de vu, waar hij in 1903 promoveerde op de profeet Maleachi. Hij was achtereenvolgens predikant te Breda, Den Haag, Amsterdam en Utrecht. Als kerkbestuurder vroeg hij regelmatig aandacht voor de liturgie. Op de tweede zittingsdag van de Synode van Assen (1926) overleed hij. Zie BLGNP, III, s.v. Wielenga

studeeerde te Kampen waar zijn vader hoogleraar was. Hij onderging sterke invloed van H. Bavinck. Hij promoveerde in 1899 te Heidelberg op een dissertatie over Spinoza, was achtereenvolgens predikant te Westmaas, Arnhem en Amsterdam. Wielenga had een brede culturele belangstelling en wordt gerekend tot de beweging der jongereren. Na het conflict Geelkerken bemoeide hij zich nauwelijks meer met de gang van zaken in de kerken. Zie BLGNP, m, s.v.

4. Voor zover de kerkelijke pers als bron geraadpleegd is, heb ik me beperkt tot de belangrijkste bijdragen van H.H. Kuyper (1864-1945), hoogleraar aan de vu en redacteur van De Heraut, H. Bouwman (1863-1933), hoogleraar te Kampen en redacteur van De Bazuin en de bijdragen in De Wachter, die bijna wekelijks over deze kwestie schreef. Vanaf 30 augustus startte redacteur T. Bos bovendien een serie artikelen over godgeleerdheid en kerk. De Wachter was in 1902 speciaal opgericht om de Hogeschool te beschermen tegenover hen die haar wilden opheffen. Zie hierover L. Doekes, 'G. Doekes en de Wachterbond', in: D. Deddens en M. te Velde, Vereniging in wederkeer, 163-178.

5. Zie hierover F. Rozemond, 'Voor beiden ten

zegen. Het contract tussen de Gereformeerde Kerken en de Vrije Universiteit van 1908', in: J. van Gelderen (red.), Cruuthof. Opstellen voor Kees de Kruijter (Kampen 2001) 73-84.

6. Curator vu 1884-1928, curator Kampen 1904-1925. Van beide colleges was hij in 1908 voorzitter.

7. Uitvoerig hierover Boerkoel e.a. (red.), Sola gratia, 118-120.

8. W. de Graaf, Een monument der Afscheiding. De geschiedenis van de Theologische Hogeschool van de Gereformeerde Kerken in Nederland (Kampen 1954) 262-263.

9. Zie Endedijk, De GKN, 130, en De Graaf, Een monument, 263.

10. Deze korte samenvatting is gebaseerd op een onderzoek in de archieven van curatoren vu, senaat vu en FdG vu.

11. Vergadering Curatoren vu, d.d. 6 december 1909. Amsterdam vu, Archief curatoren. Het betreft een mededeling van voorzitter Van Schelven. Notulen van de voorafgaande jaren ontbreken.

12. Amsterdam vu, Archief Faculteit der Godgeleerdheid, Ingekomen stukken. Het gaat om brieven van 7 oktober 1910, 25 oktober

1911, en 12 januari 1912. Zie ook het Archief van Deputaten voor het Verband (Utrecht, Landelijk Diensten Centrum SoW-kerken). Aan een inventaris van dit archief wordt gewerkt. Met dank aan C.J. de Kruyter die mij bij het raadplegen van dit archief bij stond.

13. Amsterdam vu, Archief curatoren, Ingekomen stukken, 19 juni 1911. Het is mij niet bekend wanneer dit advies openbaar was geworden. En in ieder geval: de synode moest daarover nog beslissen.

14. Merkwaardig is dat curatoren vu in het voorjaar van 1912 aan de literaire faculteit de vraag stelden of A. Noordtzij niet moest worden benoemd. Woltjer bracht deze vraag in op de senaatsvergadering van 22 maart. In dat geval zou Van Gelderen (ordinarius Semitische talen aan de letterenfaculteit en buitengewoon hoogleraar Oude Testament aan de FdG) overgeplaatst kunnen worden naar de FdG. De senaat reageerde afwijzend, in die zin dat dit geen oplossing was voor de vacature Biesterveld. Zie Amsterdam vu, Archief curatoren, notulen 11 maart 1912; Archief senaat, notulen 22 maart 1912. Op 24 mei 1912 werd Noordtzij bij KB benoemd tot hoogleraar te Utrecht. Heeft Van Schelven een dubbelrol gespeeld? In 1910 was

namelijk al aan de orde of A. Noordtzij hoogleraar zou worden te Kampen. Blijkens de notulen van curatoren Kampen van 13 oktober 1910 weigerde Van Schelven als voorzitter van curatoren zeer beslist in te gaan op het verzoek van Noordtzij om een vaste positie als lector aan de School. In 1911 speelde de kwestie opnieuw (Notulen curatoren Kampen 14 en 15 augustus 1911. Hoogleraren stelden voor A. Noordtzij tot buitengewoon hoogleraar te benoemen, maar curatoren gingen daar niet mee akkoord. De redenen zijn onduidelijk. Zie ook Boerkoel e.a. (red.), Sola gratia, 135, en De Wachter, 8 november 1912. Nader onderzoek is hier gewenst.

15. Amsterdam vu, Archief senaat, notulen 22 maart en 26 april 1912.

16. Een geloofsstuk. Rede ter inleiding van de 32ste jaarvergadering der Vereeniging voor hooger Onderwijs op Gereformeerden Grondslag saamgekomen te Haarlem op 4 juli igi2 (Kampen 1912). Over de verspreiding voor de 4e juli zie men de recensie van Geesink in De Heraut van 15 september. Zo althans versta ik de uitlating dat de rede reeds voor de 4e juli 'in schrift en druk was vastgelegd'. Voor Geesink was met het contract van 1908 de uiterste grens van kerkelijke

bemoeienis bereikt.

17. Een geloofsstuk, 13.

18. Een geloofsstuk, 31.

19. Een geloofsstuk, 31.

20. Zie vu Amsterdam, Archief senaat. Het ging dus om A.G. Honig, H. Bouwman en L. Lindeboom.

21. Zie R.H. Bremmer, Herman Bavinck en zijn tijdgenoten (Kampen 1966) 110-193

22. F.W. Grosheide, De verwachting der toekomst van Jezus Christus (Amster dam 1907).

23. A.T. Robertson, Beknopte grammatica op het Nieuwe Testament (Kampen 1912). Het is een geheel zelfstandige bewerking geworden. Volgens Nauta had Bavinck Grosheide hiertoe aangezet. Zie D.Nauta, 'F.W. Grosheide', in: Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden, 1974-1975, 58-64. In De Heraut van 8 september 1912 plaatste J.H. Kok een aankondiging van dit boek, dat 'met enkele dagen verschijnt'.

24. Predikende het Evangelie des Koninkrijks (Kampen 1911). Zie Herman Ridderbos, Jan Ridderbos, Bedum 1879- Kampen 1960 (Kampen 1999) 9-10.

25. Bouwman studeerde te Kampen en aan de Universiteit van Amsterdam (zijn Kamper examens waren toen aan de vu nog niet geldig). Hij promoveerde aan de UVA op Het begrip gerechtigheid in het Oude Testament (Kampen 1899). In 1903 werd hij hoogleraar te Kampen voor de kerkgeschiedenis en het kerkrecht. Kenmerkend voor hem was een diep doorleefde vroomheid. Uitvoerig over hem De Graaf, Een monument, 247-252.

26. De Wachter, 12 juli 1912.

27. De Standaard, 15 juli 1912.

28. J.W. A. Notten, Een bede van godvruchtigen : afscheidswoord, uitgesproken aan den avond van 30 juni '12 (Arnhem 1912) 20- 21.

29. Acta van de Generale Synoden der Gereformeerde Kerken in Nederland, gehouden te 's Gravenhage 16 juli, 10 september en lj october igi2, en van 27 october tot 6 november 1914 (Rotterdam 1914).

30. Acta, 5-7.

31. Een verklaring voor die afwezigheid heb ik nergens gevonden. In het licht van de houding die de Faculteit der Godgeleerdheid vu in deze jaren aannam, ga ik er van uit dat men wilde

voorkomen dat er later gezegd zou worden dat zij de vergadering tot een benoeming van de eigen leerlingen had aangezet.

32. Dit betekende dat het publiek de vergadering moest verlaten. Volgens De Wachter van 19 juli was dit voor het massaal opgekomen publiek een grote teleurstelling.

33. Zie over hem Kees de Kruijter, 'Dr. Gerrit Keizer (1869-1943). Predikant, kerkhistoricus en scriba van de synode', in: Van Gelderen e.a., Cruut-hof 61-69.

34. Overigens was zijn vader, ds G.J.D. Aalders (1855-1926), een alumnus van Kampen.

35. Van der Woude noemt hem een markante persoon, meestal een vriendelijke omschrijving van iemand die als lastig wordt ervaren. In BLGNP. 1, s.v.

36. Volgens Wielenga, Post tenebras ....: open brief aan een vriend te Kampen (Amsterdam 1912) 9 was Hoekstra de kandidaat van de 'Wachterpartij'.

37. De Wachter, 26 juli 1912. Dit weekblad was geheel en al gewijd aan het behoud van de school. Als zinspreuk gold: 'Opleiding voor de kerk, door de kerk'.

38. Vree, 'Hoe de citadel ontstond', 200-242.

39. Bremmer, Herman Bavinck, 159-193.

40. Endedijk, De GKN, 1, 130. Boerkoel e.a. (red.), Sola gratia, 134, noemt ds G. Doekes als iemand die veel geld voor Kampen bijeen heeft gebracht.

41. Honig was niet zonder aarzeling naar Kampen gegaan. Het advies van F.L. Rutgers schijnt beslissend te zijn geweest. Zie Boerkoel e.a. (red.), Sola gratia, 100- 101.

42. Acta, 1912, 23.

43. Acta, 1912, 23.

44. De Standaard, 6 augustus, uit de toespraak die namens de kerkenraad gehouden werd toen Aalders op zondag 4 augustus het nieuws van zijn afwijzing bekend maakte.

45. Op 5 augustus bevatte De Standaard het bericht dat zowel Aalders als De Moor hadden bedankt, op 9 augustus eveneens te lezen in De Bazuin (officiële mededeling van de scriba der synode), op 11 augustus te lezen in De Heraut.

46. Eveneens gepubliceerd in De Standaard van 31 augustus. Zie ook het ingezonden stuk hierover in het nummer van 6 september 1912.

47. A. Brummelkamp,

Levensbeschrijving van wijlen prof.A. Brummelkamp. Hoogleeraar aan de Theologische School te Kampen (Kampen 1910).

48. A. Kuyper, Encyclopaedie, m, 536. Hij gebruikt de woorden 'bij ontstentenis van beter, of voor haar zekerheid'.

49. Zie hierover Encyclopaedie der Heilige Godgeleerdheid (Kampen 1894-1895) i-iii, aldaar 11, par. 56).

50. Overigens had ook Bavinck zich na het debacle van 1899 in deze zin over de vu uitgelaten. Zie Bremmer, Herman Bavinck, 137-140.

51. Zie L. Doekes, 'G. Doekes en de Wachterbond', in: D. Deddens en M. Te Velde, Vereniging in wederkeer, 163-178, aldaar 174-175-

52. De Bazuin, 6 september 1912

53. Acta, 1912, 13-15.

54. Opvallend is dat A. Kuyper in een driestar op 17 september 1912 in De Standaard min of meer hetzelfde betoogde. Hij bepleitte uitbreiding van het hooglerarencorps aan de vu, opdat niemand te zwaar belast zou worden.

55. Acta, 25, bijlage xi.

56. De Heraut, 6 oktober 1912.

57. 56 Hollandia. Weekblad voor volk en kerk, 27 juli 1912.

58. In ditzelfde nummer van 11 oktober 1912.

59. 13 oktober 1912.

60. De Heraut, 22 oktober 1912. Wielenga meldt in zijn verantwoording, Post tenebras ....: open brief aan een vriend te Kampen (Amsterdam 1912) 5-8, dat hij vele brieven ontving. Ik neem aan dat het Aalders en De Moor niet anders is vergaan. Ondanks naspeuringen heb ik geen particuliere correspondentie aangetroffen waarin deze zaak aan de orde kwam.

61. De Wachter, 18 oetober 1912.

62. Bremmer, Herman Bavinck,

63. Diemer publiceerde zijn bovengenoemd artikel tevens in De Bazuin van 18 oktober.

64. De Bazuin 18 en 25 oktober 1912.

65. De Heraut, 3 november 1912.

66. Vlg Herman Ridderbos, Jan Ridderbos, 17. Blijkens een brief van 17 februari 2002 die ik van H. Ridderbos ontving, betreft dit een mondelinge overlevering. Ook Wielenga, Post tenebras, 19, wijst op adviezen in deze richting. In particuliere correspondentie van Fabius, A. Kuyper, Bavinck, Van Schelven, Geesink en Van Gelderen trof ik geen brieven aan die hierover gingen.

67. Bos, die eerder gewenst had dat de synode mannen had benoemd die van ganser harte achter de zaak der school stonden, herhaalde de kritiek van Diemer nog eens in De Wachter van 8 november 1912.

68. 8 november 1912

69. De Bazuin, 8 november 1912.

70. De Heraut, 27 oktober 1912.

71. Post tenebras, 4.

72. Post tenebras, 14. Al eerder had hij zich zeer kritisch uitgelaten over de Wachterpartij, zie Onze theologische school en haar beschermers: Bijdrage tot rechte viering van het gouden jubileum der school (Arnhem 1904).

73. Post tenebras, 16.

74. Post tenebras, 16.

75. Post tenebras, 18.

76. Post tenebras, 20.

77. De Bazuin, 22 en 29 november 1912.

78. De Heraut, 8 en 15 december 1912.

79. Behalve A. Noordtzij was er waarschijnlijk geen gekwalificeerde oudtestamenticus beschikbaar.

80. Een nadere analyse van de samenstelling der synode zou hier licht kunnen brengen. Een dergelijke analyse wordt echter met het verstrijken van de tijd steeds moeilijker. Er begon langzamerhand een vermenging op te treden van de beide stromen waaruit de GKN bestonden.

81. Sedert het debacle van 1902 was het aantal studenten zeer laag geweest.

82. Herman Ridderbos, Jan Ridderbos, 19-20.

83. Bremmer, Herman Bavinck, 192.

84. Biografisch Lexicon, 111, s.v.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 december 2002

DNK | 89 Pagina's

EEN LAATSTE OPRISPING?

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 december 2002

DNK | 89 Pagina's