GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Van den heer

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Van den heer

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Van den heer A. F. de Savornin Lohman ontvingen we onderstaand schrijven:

Aan de Redactie van de Heraut. Geachte Hoofdredacteur !

liet is mijn voornemen niet, aan uweuitnoodiging om de feiten, door mij en mijn zoon betwist, met name te noemen. Het schijnt mij een onbegonnen werk over elk punt een discussie te openen, en een debat in een blad zou toch nimmer kunnen leiden tot objectieve constateering der feiten. Om maar één voorbeeld te noemen. Gij schrijft, in antwoord aan den heer Hovy: sna afwijzing door den heer Lohman van de methode van onderzoek." Nu is het een uit de stukken bewijsbaar feit, dat ik nimmer »de methode van onclerzoek" heb afgewezen, maar dat ; ik alleen uiue methode voor mijn vak onbruikbaar heb geacht, gelijk ik zulks nog doe; terwijl ik uit ten mijnent berustende stukken bewijzen kan dat, zoodra het debat over uwe methode zou zijn afgeloopen, ik daartegenover de mijne zou hebben gesteld, mij daarbij geheel aansluitende aan wat wij lezen in Calvijns Institutie Boek IV, Cap. XX, 14 en 15, dat ik zeer ter overdenking aanbeveel aan allen die mijne voorstellingen omtrent het recht als ketterij hebben veroordeeld. De aanval op Seinpost is dus geschied te midden van de beraadslagingen over de methode. Mijn bewering staat derhalve lijnrecht tegenover de uwe; maar een debat brengt de zaak niet tot klaarheid. Ik wensch mij dan ook niet meer te verdedigen tegen welke voorstelling der feiten ook, daar ik dit thans nutteloos acht; maar ik blijf bij mijn protest volharden.

Maar gij zult mij wel willen veroorlooven in uw blad een paar opmerkingen te plaatsen over uw artikel: De Gereformeerde beginselen van het Staatsrecht. Niet slechts door persoonlijke toewijding, maar ook geldelijk heb ik naar vermogen bijgedragen tot de stichting der Vereeniging; tot de vaststelling der Statuten werkte ook ik meê; en ik meen dus in de gegeven omstandigheden eenig recht te hebben mijn gevoelen uit te spreken in een blad, dat voor onze kringen kan gelden als het officieele blad der Vereeniging. Ik doe dat te liever, oindat door u, in tegenstelling met de heeren Bavinck, Heemskerk en Brummelkamp, argumenten worden gebezigd die als het ware tastbaar zijn, zoodat ik mij nu tenminste eenigszins een voorstelling kan maken van wat door u |en uwe medestanders bedoeld wordt. Ik hoop echter geen misbruik te maken van de door u mij toegestane plaatsruimte, en zal mij daarom bepalen [tot punt 3 van uw betoog, ofschoon naar mijne meening ook de punten sub. r en 2 gemakkelijk zouden zijn te weerleggen.?

Ik begin met het slot. Gij noemt mijne bewering, dat als grondslag van het Staatsrecht te verstaan ware: »gebondenheid aan Gods Woord naar de opvatting van de Belijdenisschriften der Gereformeerde kerken" een - tuitdenksel., dat in 1879 niet kan bedoeld zijn, en in zichzelf volstrekt onhoudbaar is."_ Onhoudbaar moge mijne bewering zijn, een uitdenksel is zij niet. In mijn geschrift »de aanval op Seinpost enz." bl. 46/8 heb ik meegedeeld, hetgeen reeds in 1879 door mij over dit punt is geschreven en door u werd geantwoord. Toen reeds ging ik dus, met uw medeweten, uit van dezelfde stelling die ik nu verkondig; en indien gij toen geantwoord hadt in den geest v/aafin gij nu schrijft, zou ik, dit begreept gij toen toch ook wel, het curatorschap niet hebben kunnen of willen aanvaarden. Maar destijds gaajt gij ook zelf aan i> Gerejormeerde beginselen" dezeljde beteekenis als ik thans. Gij schreeft in 1880 o. a. »dat sGereformeerd" of «gezuiverd" volstrekt niet gelijkluidend is met sCalvinistisch" of sZwingliaansch", maar reeds als woord, als term, als uitdrukking op een historie, op een beginsel en op een gestadig streven naar een sideaal wijst". ïln dat szuiveren of reformeeren" ligt een ideaal." Tusschen _ gerejormeérd en Christelijk is geen verschil, mits men sgezuiverd Christelijk" bedoelt, want ïdat is Gereformeerd." Ik heb daaraan reeds herinnerd in evengemeld geschritt, bladz. 63/5. Welnu! Lees nu, overeenkomstig uw eigen woorden in 1880 geschreven, met mij in art. z in plaats van »Gereformeerde beginselen" eenvoudig »gezuiverd Christelijke beginselen", en houd dan vol, zoo gij kunt, dat > mijne voorstelling, alsof onder Gereformeerde beginselen als grondslag voor het Staatsrecht te verstaan ware : gebondenheid aan Gods Woord naar de opvatting van de Belijdenisschriften der Gereformeerde kerken een uitdenksel is, dat in 1879 niet /5«« bedoeld zijn en in zichzelf ^volstrekt onhoudbaar is !" Ik verwijs u overigens ook nog naar de citaten, aangehaald op bl. 66, 8 van genoemd geschrift. Voorts naar uwe artikelen 'xnAQHeratitno.i'^i, 1335134-

Thans nog vier aanteekeningén.

Gij zegt: als een hoogleeraar nu eens leerde dat het Russisch staatsrecht ook voor ons land geschikt was; of dat de onafhankelijkheid der rechterlijke macht, of het budgetrecht of het kiesrecht moest worden afgeschaft, of de gewetensvrijheid gefnuikt, dan zou zulk een anti-gereformeerd staatsrecht aan de V. U. niet te weren ziJD, vermits geen enkel artikel der Belijdenisschrijten zich met die dingen bezig houdt. Maar mijnerzijds is dit ook nimmer beweerd; steedSj. was mijne stelling, dat de Schrijf en zij alleen de grondslag kan zijn van onderwijs. Slechts heb ik, ter afsnijding van alle dubbelzinnigheid, daarbij gevoegd: jopgevat naar de Belijdenisschriften der Gereformeerde kerken", mij]aansluitende aan 't geen gij schreeft in de Heraut van 29 October 1893 no. 827 : sin haar statuten heeft de Vereeniging voor H. O. op G. G. dan ook duidelijk uitgesproken, dat zij haar Gerejormeerden grondslag aldus opvat en verstaat. Ze verwijst toch in die Statuten naar de Gereformeerde Belijdenis en naar kerkelijke usantie en praktijk ten opzichte van deze Belijdenis. Geheel afgezien van de bijzondere eischen der Theologische faculteit, geldt voor heel de Universiteit in al haar jacultciten de eisch dat ze confessioneel niet op doolpaden verloope". Daarom heeft ook voor de niet-theologische professoren de kerkelijke belijdenis beteekenis. Maar het onderwijs steunt, volgens mij, en ook volgens die Belijdenis, op de Schrift. Gij hadt dus, om mij te weerleggen, moeten bewijzen, dat ook de Schrift zich niet tegen het leeren van die zonderlinge, volgens u ongereformeerde stellingen verzet.!

2". Misschien is dit ook uwe bedoeling, en beweert gij, dat ook de Schrift niets bevat omtrent de door u genoemde leeiingen. Mocht dit het geval zijn, dan ontken ik dit. Sommige van die leeringen zijn met eene gezonde opvatting van de Schrift niet te rijmen. 'De Schrift — het is niet moeilijk dit aan te toon en — bevat genoegzame aanduiding van de door God gewilde verhouding tusschen overheid en volk, om te verhinderen dat zóó averechtsche leeringen worden verkondigd door wie in ernst met haar rekening wil liouden.|Nu moge het waar zijn dat ook de Russische Czar en Alva zich op den Bijbel beroepen, of hebben beroepen, maar dan toch zeker niet op den Bijbel »naar de opvatting van de Belijdenisschriften der Gereformeerde kerken"!

30. Ik ontken verder, dat al de door u genoemde staatsrechtelijke leeringen rusten op Gereformeerde beginselen, althans in den door u bedoelden zin. Blijkens de geschiedenis zijn verscheiden van die leeringen haar ontstaan aan geheel andere dan aan Gereformeerde invloeden verschuldigd, en dateeren zij uit een tijdperk, waarin van die beginselen nog geen sprake was. Dat sommige van die leeringenc vooral door den invloed der Gereformeerden in kracht en algemeene erkenning hebben gewonnen, loochen ik niet, maar daarom steunen ze nog niet op die beginselen. En dat de Gereformeerden een tijdlang zoo grooten invloed hebben uitgeoefend ook op de ontwikkeling van het staatsrecht, was niet, omdat hun theorieën nu juist zoo logisch en onweerlegbaar waren, maar omdat zij mannen waren van groote geloofskracht, die alles omver wierpen, wat aan hun begeerte, om God te dienen naar Zijn Woord in den weg stond. Niet hun theorieën, maar hun geloofsmoed hebben wij in de eerste plaats noodig.

4". Volgens U, : moet het onderwijs steunen op de Gereformeerde beginselen, waaronder gij, met den Senaat der V. U., verstaat datgene swat de oorspronkelijke en latere Calvinistische denkers als beginselen van hun denken hebben aangegeven ; " maar ook gij wilt dit onderwerpen aan critiek en toetsen aan Gods Woord. Blijkens het bekende, door u op de jongste Synode ingediende bezwaarschrift, hebben de Gereformeerden somtijds gedwaald. Deswege verzoekt gij revisie bij eene wettige Synode. Maar hoe moet nu een niet-theologisch hoogleeraar handelen, die meent dat zeker beginsel, 't welk tot dusver voor Gereformeerd werd aangezien, dien naam niet verdient? Zijn onderwijs moet op Gerefor­ t meerde beginselen steunen; hij verwerpt dat beginsel, dat hij ongereformeerd acht, maar sde jaarvergadering" stelt hem in 't ongelijk. Nu buigt de hoogleeraar; maar eenige jaren later oordeelt sde jaarvergadering", wellicht geheel anders saamgesteld dan vroeger, vlak omgekeerd. Onderstel b. v., dat de hoogleeraar in beginsel het particulier eigendom verdedigt, maar dat de in Friesland vergaderde vereeniging bij meerderheid van stemmen uitmaakt, dat landnationalisatie eisch is van Gereformeerd Staatsrecht. Eenige jaren later evenwel oordeelt eene vergadering te Middelburg, waarin waarschijnlijk de Zeeuwen de overhand zullen hebben, anders. Wat moet nu de Hoogleeraar doen? Ik weet het niet; maar dit weet ik wel, dat naar uwe uitlegging en toepassing der Statuten de hoogleeraar zich verbonden zou hebben zijn onderwijs te doen steunen^ op beginselen die nog nergens geformuleerd zijn; die nog moeten worden gezocht; maar die nimmer op wettige wijze kunnen worden vastgesteld!

Ik geloof, dat juist deze opvatting een uitdenksel is, dat in 1879 niet kan zijn bedoeld, omdat de stichters der V. U. zulke onmogelijke dingen niet konden willen. Zij hebben onder Gereformeerde beginselen eenvoudig verstaan »gezuiverd Christelijke" beginselen; dat zijn beginselen, waaraan Gods Woord naar de opvatting van de Belijdenisschriften der Gereformeerde kerken ten grondslag ligt, en zij hebben het aan den Gereformeerden hoogleeraar toevertrouwd die beginselen tot ontwikkeling te brengen, opdat langs dien weg vanzelf een sgez-uiverd" en steeds jzich zuiverend Christelijk" staatsrecht zou ontstaan. Zij waren niet van meening, dat de contribuanten der vereeniging den inhoud van dat staatsrecht hadden vast te stellen of te controleereii. Zij zouden dat de omgekeerde wereld hebben genoemd.

Ik zal het hierbij laten. Gaarne laat ik U verder het laatste woord. Nu men, om den strijd over het netelig vraagstuk dat in art. 2 der statuten verscholen ligt te beslissen, de voorkeur gegeven heeft aan de dommekracht der stemmen van niet-deskundigen boven de onderlinge discussie van bevoegde en deskundige mannen, is het onnoodig en zonder nut op dit oogenblik den strijd voort te zetten, en meen ik mij tot het bovenstaande te mogen bepalen.

U dankzeggende voor de plaatsing, met verschuldigde hoogachting,

Uw dw. dr. en oud-ambtgenoot,

Amsterdam, 23 Nov. '96,

Het stuk kwam te laat in, om het thans reeds te bespreken.

Dit een volgend maal.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 29 november 1896

De Heraut | 4 Pagina's

Van den heer

Bekijk de hele uitgave van zondag 29 november 1896

De Heraut | 4 Pagina's