Voor Kinderen.
TOCH NAAR ZEE.
V.
Een half jaar was weder voorbijgegaan, toen op zekeren morgen een man, wiens kleeding hem als scheepskapitein deed kennen, de herberg van Smith binnentrad, en vroeg dezen te spreken. De kastelein verscheen, en met een uitroep van verbazing staarde hij den binnengekomene aan. 't Was zijn oude kapitein, onder wien hij gevaren had.
»Je kent me dus nog" sprak de zeeman, zich nederzettend. sNu, 't schijnt je naar den vleesche gegaan te zijn, man, je zit hier in goeden doen.
»Dat zou ik denken, " antwoordde Smith, niet weinig gevleid door deze opmerking, J't wil hier wezen kapitein."
»lk heb ten minste al veel van je gehoord, maar ik wou me zelf eens overtuigen, 't Is a zooveel jaren geleden, dat je op mijn schip waart. En als iedereen wist, dat hij het zoo goed zou krijgen als jij, bleef er stellig geeneen matroos."
»Waarom passen ze niet beter op hun zaken" zei Smith, met al de hoovaardigheid van een man, die meent dat het zijn eigen kracht is die hem groot maakt.
Zeg liever op hun zakken", hernam de schipper, " maar dat is tot daaraan toe. Ikkomjeiets vragen: je hebt een zoon niet waar? "
»ja, kapitein."
»'t Moet een flinke jongen wezen ; is dat zoo? "
»Hij is ten minste flink uit de kluiten gegroeid, en weet zijn weetje wel. Al de zeelui hielden van hem, toen hij hier was."
van hem, toen hij hier was." ïls hij hier dan niet meer? Waar heb je hem gelaten ? "
»Wel, kapitein, om u de waarheid te zeggen, zag ik hem' liever geen zeeman worden; ik zit j er niet kwaad bij en hij kan mij mettertijd opvolgen. En op zee, nu ja, 't kan meeloopen, maar hij heeft hier zijn bestaan voor 't nemen. 'kHeb hem maar bij een tuinman besteed."
»En hoe denkt hij daar zeli over? "
sja, ziet u, de jongen is tegen zichzelf. Hij wil toch met alle geweld naar zee, maar ik zou wel een dwaas zijn, als ik hem dat niet belette."
»In geenen deele" sprak de kapitein, die een zeensan was in hart en nieren. jWat heb je een landrot van den jongen te maken, als hij er geen lust in heeft. Dat geeft toch niets; zoodra hij kan, glipt hij er toch tusschen uit. En als iemand lust heeft, dat zie je aan mij zelf, kan hij op zee ook wel vooruitkomen. Wat je winkel betreft, ten eerste ben je zelf nog ver ran oud en bovendien, daar zijn koopers genoeg voor als je er af wilt."
»Alles goed en wel, kapitein, maar als hij nu van de zee eens gauw zijn bekomst heeft"?
»Hoor eens Smith", sprak de ander, sik wil je wat voorstellen. Als je jongen bepaald lust heeft, en anders niet, geef hem dan aan mij om voor hem te zorgen, dat er wat van hem groeit. Hij komt op mijn schip en ik geef je mijn woord, dat ik voor hem doen zal wat ik kan. Als 't goed gaat, zie je hem nog eens als kapitein terug. Je weet, ik ben een man van mijn woord."
man van mijn woord." Dat wist Smith, en ook dat hij zijn jongen, als die op zee moest, aan geen beteren dan aan zijn vroegeren kapitein kon toevertrouwen. Toch aarzelde hij nog, en beloofde eindelijk met zijn vrouw er over te zullen spreken. Den volgenden dag zou de zaak beslist worden.
Zooals gij begrijpen kunt viel de beslissing den ouders niet gemakkelijk. Wel hadden ook zij bespeurd dat het timmeren bij hun zoon niet veel gaf, wijl zijn hart meer op zee dan op het land was, maar aan den anderen kant wilden ze hem toch graag als welvarend kastelein eenrhaal in den winkel zien staan. Evenwel 't vooruitzicht dat Walter nog wel eens kapitein kon worden — en waarom niet ? — was ook heel verlokkend, en had vooral op vader groot vermogen. Hij bedacht nu, dat hij zelf wel lang leven kon, en na hem nog wel zijn vrouw, en dan was er immers ook nog zijn dochter, die desnoods de zaak kon waarnemen, en er een best bestaan in zou hebben. Kortom, na lang beraad kwam men er toe te besluiten, dat Walter althans een reis doen zou. Dit besluit werd den volgenden dag den kapitein meegedeeld, die zei: jDat is heel verstandig. Os^er een maand wacht ik hem. Aan één reis is hij in elk geval niet bedorven."
Toen alzoo de kogel echter eenmaal door de kerk was, kreeg vader Smith spijt. Maar terugtrekken kon hij nu niet. Hij had echter ook geen lust zelf het groote nieuws aan Walter te vertellen, maar gaf in een kort briefje aan grootmoeder er bericht van, met verzoek het aan zijn zoon mee te deelen.
Met een schreeuw van blijdschap, die door heel het huisje weerklonk, ontving Walter de heuglijke tijding uit grootmoeders mond. Hij danste de kamer rond, op 't gevaar af de kopjes van het kabinet te werpen en tot grooten schrik van den grijzen kater, die aan zulke woeste zeden niet gewend, op de vlucht sloeg. sHoezee! Ik ga varen! Naar zee!" riep Walter telkens weer uit alle macht. Grootmoeder liet hem wijselijk stil begaan. Doch toen hij wat tot kalmte was gekomen, sprak zij:
»Wel, mijn lieve jongen, 't doet me recht genoegen, dat ge zoo in uw schik zijt over hetgeen u wacht. God geve dat het ook wezenlijk tot uw heil moge wezen. Bedenk evenwel, dat, hoe prettig het zeevaren u ook toeschijnt, ge toch niet enkel voor uw genoegen op 't schip komt. Zal er onder Gods zegen iets goeds van u groeien, dan moet ge werken, zoo goed als hier.
»0 dat wil ik ook wel grootmoe, " sprak Walter, »als ik maar geen glaasjes behoef te spoelen, of rozen op te binden. Hè, zoo op het schip hier en daar te loopen en in den mast te klimmen, dat moet heerlijk wezen.
men, dat moet heerlijk wezen. »Weet je dat wel zoo goed? "
»0, zeker, ik ben al zoo dikwijls in de haven p een schip geweest."
ja beste jongen, voor je pleizier. Dat is nog wat anders dan om er werk te doen. Denk maar eens aan dien jongen, waar ik je van verteld heb, die koetsier werd-om het gemak en niet om het vak. Hij vond het rijden heel prettig, maar toen het erg koud werd en hard sneeuwde kreeg hij er genoeg van. Weet je nog wat hij werd ? , "
»ja, grootmoeder, koksjongen. Maar zoo zal ik zeker niet doen. Ik ben voor wind en sneeuw niet bang."
Grootmoeder zei maar niets meer. Op 't oogenblik was Walter zóó vervuld met het goede nieuws, dat hij voor niets anders ooren had. Ze liet hem dus maar voortredeneeren en jubelen en springen tot bedtijd toe. Toen die gekomen was gingen beiden ter rust. Doch Walter sliep dien nacht niet veel, en werd telkens wakker, louter uit pleizier. Nu, dat was te begrijpen.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zondag 21 februari 1897
De Heraut | 4 Pagina's