GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Voor Kinderen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Kinderen.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

BEPROEVING.

XVIII.

't Was gelukkig voor onzen vriend, dat hij op den inval was gekomen zich, al was he ook langs een moeilijken weg, van visch te voorzien. Want eieren vond hij haast niet meer, en het vleesch van hagedissen en dergelijken bleek voor zijn maag bijna onverteerbaar, nu hij zooveel verzwakt was. Hij besloot dan ook zooveel mogelijk, zijn spijs althans eenigszins met behulp van vuur eetbaar te maken. Dit ging echter niet zoo makkelijk, wijl hij niets had om vleesch in te koken of te braden, en alles, over steenen gelegd, moest roosteren. Daarbij kostte het vuur maken altijd ontzet­ t tend veel tijd, en lukte soms in 't geheel niet. Meermalen beproefde hij het vuur aan te houden, doch al ging dit goed zoolang hij er bij bleef, in den nacht was 't anders. Wel had hi een zeer groot vuur kunnen maken, maar hij vreesde, wijl des avonds bijna altijd de wind opstak, dat zoodoende heel het bosch wel in brand kon geraken, wat ook niet onmogelijk was.

't Ergste was echter voor Walter, dat zijn reeds lang havelooze kleeding allengs letterlijk tot lappen en vodden werd, Hoe hij ook oppaste, hoe weinig Meeren hij in deze warme streek ook behoefde, toch kon hij 't zonder kleeren niet stellen. Des nachts namelijk was het vaak koud, en lag hij in zijn schuilplaats te rillen. Als het regende, drong het water onmid­ dellijk tot op zijn lichaam door, en moest hij soms uren rondloopen met het natte pak, eer 't hem gelukte een vuur aan te maken om zich daarbij te drogen.

Schoon nu Walter jong en van een krachtig gestel was, hij bleek tegen zulke ontberingen niet bestand. Óp zekeren dag, toen hij zich eens over een schelp bukte, die met water was gevuld, zag hij daarin zijn beeld en — hij schrikte er van. Zijn kleêren mochten dien naam niet meer dragen. Zijn aangezicht was bleek en ontzettend vermagerd: zijn oogen stonden dof en geheel zijn voorkomen was als van iemand die zich uitgeput gevoelt. Zoo was het ook werkelijk. Hij had het reeds op moeten geven, tweemaal daags den berg te beklimmen, en ging nu nog enkel des morgens. Als hij dan — na een vergeefsche reis — was afgeklommen, rustte hij een poos uit, ging op weg om voedsel te zoeken, en besteedde bijna al den overigen tijd om dit te bereiden. Meestal was hij te moe om meer te doen. Steeds had hij zich voorgesteld heel het eiland eens te doorzoeken, maar daar is nooit iets van gekomen. En honderdmaal kwam bij hem de gedachte op, hoe 't wel mooi is thuis op zijn gemak een boek over Robinson te lezen, maar hoe het gansch anders is zelf zoo'n Robinson te moeten zijn.

Maar ook, terwijl Walter soms uren achtereen in de grot op het zand en de bladeren lag uitgestrekt, zonder eenig menschelijk gezelschap, gingen zijn gedachten, gelijk reeds lang, uit tot God. Hoe zwakker hij zich naar het lichaam begon te gevoelen, hoe meer hij als werd uitgedreven tot den Heere, die het leven, den adem en alle dingen schenkt, en wiens hand machtig is te verlossen. Reeds lang was het Waher duidelijk, dat hij slechts op dien God had te hopen. Maar wat meer was, ook was het hem duidelijk geworden, hoe daar is een eeuwige verlossing, niet van een onbewoond eiland, maar uit de macht der zonde en des duivels. Naar die verlossing leerde hij, terwijl hij daar verlaten en hulpeloos nederlag, uitzien, meer nog dan naar bevrijding uit zijn aardschen nood, en met begeerte als die van een wachter naar den morgen. En de Heere Christus, die de vermoeiden en belasten tot zich roept. Het ook dezen jeugdigen en zwaar beproefden jongen man niet vruchteloos vragen. Had Walter het Woord Gods niet op schrift voor zich, hij kende het, hij wist den weg, ja menig Schriftwoord was hem — gelijk we weten — bijgebleven. En dat Evangelie werd nu ook voor hem een kracht Gods tot zaligheid, gelijk het is voor een iegelijk die gelooft.

En zoo brak dan ook de dag aan, waarop Walter had kunnen zeggen : het oude is voorbijgegaan, ziet, het is alles nieuw geworden. Of ook het lijden dat hij nog leed voor hem voorbijging zullen we zien.

Een paar weken verstreken, en Walter gevoelde zich steeds zwakker en zieker. Van tochten op het eiland kon niets meer komen. Hij sliep veel, en als hij dan ontwaakte, ging hij er, zoo zwak hij was, op uit om voedsel te zoeken. Gelukkig vond hij soms enkele eieren, en leverde de vischvangst nog iets op. Doch 't was weinig, juist genoeg, om hem voor verhongeren te bewaren,

JNu en dan gelukte het hem ook een vogel te verrassen en dood te slaan. Doch de groote moeilijkheid was en bleef het bereiden van het voedsel. Rauw kon hij het bijna niet meer gebruiken, en toch kostte vuur maken en braden, als gezegd, zooveel inspanning, dat hij het dikwijls moedeloos opgaf, : en zich weenend op zijn leger uitstrekte, den Heere God biddend om uitkomst. Gelukkig had hij door de schelpen, die hij in het bosch had geplaatst, drinkwater genoeg, doch juist niet van het zuiverste. Als 't een poosje niet had geregend, werd het water troebel en grauw, zoodat hj 't niet zonder walging kon drinken, ja soms niet binnenhouden. Juist dit slechte water was de hoofdoorzaak van zijn ziekte, en maakte door de gevolgen daarvan, dat hij zich zoo zwak gevoelde.

Zoo leidde dan de kleine 5 Lord" dien nu wel niemand meer zoo zou genoemd hebben, een treurig leven. Had hij zich niet als David in den Heere zijn God kunnen sterken, het zou er wanhopig voor hem hebben uitgezien. Nu echter was het anders. Hij wist dat zijn lot en weg in Gods hand waren, en hij, hetzij levende hetzij stervende, in des Heeren hand was. Die gedachte gaf hem rust en stilheid, ook al leed hij veel, en al was er soms geen plek aan zijn lichaam die niet pijn deed. Dan lag hij in stilte neer, en overdacht de woorden des Heeren, die onuitwischbaar in zijn hoofd waren bewaard, en nog beter — in zijn hart.

Op een morgen, toen Walter zich zwakker dan ooit gevoelde, nam hij het besluit te beproeven nog eens den berg te bekUmmen. In dagen had hij 't niet kunnen doen, en ook nu was het zeer onzeker, of 't zou gelukken. Hij gevoelde zich veeleer als iemand die gaat sterven. Doch hij wilde nog een laatste poging wagen. Wie weet, de Heere mocht hem ge nadig zijn, en uitkomst geven.

Met een biddend hart ging hij langzaam en bijna kruipend de hoogte op. Gelukkig scheen op dat oogenblik de zon niet, zoodat niet alleen de tocht zelf, maar ook het zien voor zich uit hem gemakkelijker was. Na twee uurklimmens, te midden van een doodelijke stilte om hem heen bereikte hij den top. Hij zag uit en..., daar voor hem, duidelijk zichtbaar, naderde een schip het eiland! De zeilen hingen slap, want er was geen wind, maar het vaartuig naderde, daar was geen twijfel aan; met enkele oogenblikken reeds zag , hij het al duidelijker voor zich. God had zijn gebed verhoord!

't Is moeilijk te beschrijven wat er in Walters ziel bij dit gezicht omging. Hij had wel luid t willen juichen. Dat gezicht van een naderend schip was sals koud water op een vermoeide ziel", gelijk de Schrift zegt. Hij richtte zich op, 't Was alsof er eensklaps nieuwe kracht in hem was gevaren. Had hij nog pas zich voort , moeten sleepen, schemerde het hem voor de oogen, thans zag hij duidelijk en klaar dat vaartuig en scheen 'them als had hij kracht tot alles. Zoo werkt de vreugd j, des geestes op het lichaam, en versterken de uitreddingen des Heeren ons ook tot al wat wij te doen hebben. En zoo zijn er ook velen ziek, zonder dat de drankjes en de pillen helpen, omdat de kwaal dieper zit. Een blij hart, zegt Salomo, zal een medicijn goed maken. En de vader van Salomo j leert ons, hoe zorg en verdriet'ook het gebeente doorknagen.

Maar nu ook geen oogenblik verloren. De arme zwerveling die nog pas gekropen had, liep, ja draafde nu. Over steenen en door struiken ging het; hij stiet zich de knie tegen een boomstronk aan 't bloeden, maar hij lette er niet op. De lappen, die hij nog aan 't lijf had, scheurden ­ hier en daar af, terwijl hij een eind 't bosch doorliep, om te spoediger bij 't schip te zijn, dat een weinig zijwaarts van den berg scheen te zullen ankeren. Het zweet stroomde hem van 't lichaam. Hij hijgde naar adem en trilde op zijn voeten. Doch hij vergat het alles, of veeleer hij bemerkte het niet, omdat één gedachte hem bezielde: Verlossing, redding!

CORRESPONDENTIE.

R, v, D, te K. Vergeten is de vraag niet, maar zij vereischt een afzonderlijke beantwoording, zoodra daartoe gelegenheid is.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 13 juni 1897

De Heraut | 4 Pagina's

Voor Kinderen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 13 juni 1897

De Heraut | 4 Pagina's