GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Naar aanleiding van

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Naar aanleiding van

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Naar aanleiding van onze critiek op de Unie-rede van den heer Lohman ontvingen wij het volgende schrijven, dat wij ons haasten ter kennisse onzer lezers te brengen:

’s-Gravenhage, 7 April.

Aan de Redactie van De Heraut,

In het No. van 7 April van uw blad ontmoet ik een voorstelling van de door mij inde Ucievergadering van 7 April gehouden rede, die ten eenenmale in strijd is met de woorden die door mij gebezigd zijn en met de bedoeling daarvan.

Ik protesteer tegen zoodanige verknoeiing van mijne rede, en neem tevens de vrijheid den belangstellenden lezers te verwijzen naar het verslag dier rede in de De Nederlander van 4 April, welk verslag door mij zelven geschreven en dus als juist erkend wordt.

Met verschuldigde hoogachting

A, F, DE SAVORNIN LOHMAN,

Indien onze redactie de bedoeling van den heer Lohman onjuist heeft weergegeven, dan ligt de schuld hiervan niet bij ons, maar bij de verslaggevers van de pers. Onze redactie, die tot haar leedwezen verhinderd was de Unie-vergadering bij te wonen, moest bij haar critiek wel afgaan op wat de pers aangaande de rede van den heer Lohman meedeelde. Al geven we nu voetstoots toe, dat zulk een persverslag niet altoos betrouwbaar is en het daarom voorzichtiger is zijn oordeel op te schorten totdat de rede zelve gepubliceerd is, toch meenden we, dat in het onderhavige geval over de hoofdstrekking van 's heeren Lohman's rede moeilijk twijfel kon bestaan, omdat het uitvoerige debat, op die rede gevolgd, genoegzaam scheen aan te toonen wat de heer Lohman wilde. Dezelfde bezwaren, die onze redactie opperde, waren staande de vergadering reeds ingebracht door degenen, die de rede van den heer Lohman gehoord hadden en die wel in staat mochten worden geacht over den inhoud dier rede te kunnen oordeelen.

In het verslag, dat de heer Lohman zelf in de Nederlander van 4 April gaf, wordt dan ook met geen woord gezegd, dat zijn bestrijders hem verkeerd begrepen hadden. Het heette alleen, dat de oppositie „niet principieel" was geweest. Maar in de Nederlander van 9 April wordt in een artikel, dat blijkbaar van den heer Lohman afkomstig is, nu eensklaps van achteren verklaard, dat zijn bestrijders op de Unievergadering „blijkbaar het betoog van den spreker niet hadden verstaan en deze daarom in de Nederlander een verslag van zijn rede had gegeven, dat dus als nauwkeurig en juist mocht worden beschouwd".

Nu is het zeker raadselachtig, dat niet de eerste de beste verslaggever, maar mannen als de heeren Talma, Fernhout, Bijleveld e, a. die in onderwijszaken zoo doorkneed zijn, zich zoo te eenenmale vergist zouden hebben in de bedoeling van den heer Lohman, dat deze achteraf verklaren moet, dat ze hem niet eens verstaan hebben. De vraag kan dan ook gesteld worden, of de schuld van dit misverstand alleen bij de hoorders schuilt.

Nu de heer Lohman onze lezers naar het verslag in de Nederlander verwijst, dat eker de meesten hunner niet in handen ebben, meenen we hun een dienst te doen met uit dat verslag enkele citaten, waarop het aankomt, af te drukken, terwijl we daarnaast plaatsen, wat we zelf geschreven hadden.

Wij schreven, dat volgens den heer Lohman de volksschool van de Oirerheid behoorde uit te gaan :

Volgens het jongste referaat van Jhr. Mr, A, F. de Savornin Lohman behoort het onderwijs juist van den Staat uit te gaan. De volksschool moet volgens hem overheidsschool zijn.

De heer Lohman verklaart zelf gezegd te hebben:

Slechts dan kan een Christen de stelling dat in een overheidsschool geen Christ, onderwijs zijn mag verdedigen, als hij aan de O (verheid de bevoegdheid om onderwijs te doen geven betwist, zooals hij haar die om kerken te stichten ontzegt.

Het antirevol. piogram van beginselen schijnt die meening voor te staan; het zegt, dat de staat het beginsel late varen, alsof de overheid geroepen zou zijn van harentwege onderwijs te doeh geven. Hij mag dat slechts doen bij ontstentenis van veerkracht bij de burgerij.

Men kan de stelling beamen, zoolang men van het onderwijs in 't algemeen spreekt; het gebied der wetenschap moet vrij zijn; niet de oyerheid heeft de richting enz, te bepalen; zij moet steunen, meer niet.

Maar het gaat hier niet om het onderwijs als zoodanig, maar om de volksschool, eene instelling, die, let men b, v. op wat in de laagste klasse geleerd wordt, slechts zeer in de verte iets met wetenschap heeft te maken.

Het doel dier instelling is niet, de wetenschap te dienen, maar geheel de bevolking die kennis deelachtig te doen worden, zonder welke zij niet in staat is zich behoorlijk te ontwikkelen.

Die instelling nu schijnt uit haren aard tot de gemeentelijke overheidszorg te lehaoren en te zijn een zaak voor particuliere industrie, 1),

Volgens ons, zou de heer Lohman o. a als grond daarvan aangevoerd hebben, dat de ouders niet in staat waren toezicht op het onderwijs te houden en geen verstand hadden van het onderwijs:

Behalve andere gronden werd daarvoor aangevoerd, dat de ouders van het onderwijs geen verstand hebben en evenmin in staat zijn toezicht op het onderwijs te houden.

De heer Lohman heeft blijkens zijn eigen verslag de volgende gronden aangevoerd:

De ouders nu kunnen wel zorgen voor de scholen voor hunne kinderen; een groep ouders kan om bijzondere redenen belang hebben voor die groep te zorgen; maar er bestaat geen natuurlijke band tusschen al de ouders, om steeds een voor allen bruikbare en bereikbare inrichting gereed te hebben. Voor Hooger Onderwijs, dat niet overal en voor allen bereikbaar behoeft te zijn, gaat dat beter dan voor lager onderwijs. Ook moet er voor alle scholen een voortdurend toezicht zijn, waarvoor, evenmin als voor de opleiding der onderwijzers, ooit de gezamenlijke ouders vrijwillig het benoodigde zullen bijee brengen. Eindelijk nog dit: de inrichting is te kostbaar, dan dat zij door de gebruikers zoude kunnen wordsn betaald, zonder de kosten te verdeelen over hun geheele leven; ze dus niet enkel te doen drukken op de jaren dat de kinderen schoolgaan. Die kosten kunnen dus niet enkel door schoolgeld, maar moeten ook door belasting worden gevonden.

Daar de ouders geen voortdurenden band kunnen vormen, voor het grootste deel van hun leven zelfs geen direct belang hebben bij die inrichting en evenmin verstand van onderwijs, zoo volgt daaruit, en uit het voorafgaande, — dat van nature de algemeene volksschool moet uitgaan van de overheid en niet van particulieren.

We erkenden dat de heer Lohman een uitzondering gemaakt had:

Wel erkende de heer Lohman, dat de ouders verplicht zijn, wanneer de Overheid niet zorgt voor een Christelijke volksschool, zelve Christelijke scholen op te richten, maar dat is slechts een hulpmiddel geweest.

De heer Lohman zelt schrijft:

Hiermee wordt volstrekt niet ontkend, dat ook particulieren, ook ouders, zeer goed voor lager onderwijs kunnen zorgen, — het tegendeel blijkt genoegzaam, — maar dat op hen niet rust de zorg voor de school voor allen zonder onderscheid.

Dat de volksschool thans niet meer enkel is een overheids-maar tevens particuliere school, is een gevolg van bijzondere omstandigheden, waarover straks.

We schreven, dat de heer Lohman de zorg voor de volksschool niet aan de Lands-Overheid, maar aan de gemeente wilde overlaten, die dan de richting van het onderwijs te bepalen zou hebben:

Het liefst zou de heer Lohman zien, dat de Overheid de zorg voor het onderwijs aan de gemeenten overdroeg; een Roomsche gemeente zou dan een Roomsche school, een Gereformeerde gemeente een Gereformeerde school oprichten.

De heer Lohman verklaart gezegd te hebben:

De wetgever heeft zich de zaak moeilijk gemaakt, door den geest of de richting van het onderwijs voor te schrijven voor alle scholen, in plaats van dit over te laten aan de gemeentelijke instelling zelve.

De Roomsch-Katholieke provinciën en ook enkele Protestantsche streken hebben niet ge duld dat de wetgever de gemeentelijke instelling verkrachtte, en hebben, vooral de eerstgenoemde, gedaan alsof geene wet de godsdienstige richting voorschreef, en 's lands overheid heeft dat moe ten toezien, In die streken heeft de gemeente lijke overheid niet gezegd: Zoodra in mijne Christelijke school een dissenter treedt, ja, reeds alleen om de mogelijkheid dat hij zou kunnen binnentreden, hang ik mijn Christelijke overtuiging aan den kapstok.

Eindelijk merkten we op, dat de heer Lohman zelf wel gevoelde, dat deze regeling voor gemeenten met een gemengde bevolking eigenaardige moeilijkheden meebracht:

Maar waar hij zelf wel voelt, dat dit voor de meeste gemeenten, die een zeer gemengde g bevolking hebben, niet gaat, moet de oplossing g daarin gevonden worden, dat de richting van het openbaar onderwijs in overeenstemming worde gebracht met de richting van het volk. De idee van de neutraliteit moet dus vervallen.

1) Wij cursiveeren,

De heer Lohman zelf verklaart gezegd te hebben:

Dat in gemengde godsdienstige streken zulk een oplossing niet mogelijk was, ligt voor de hand.

Men heeft het daarom in 1857 met de neutraliteit beproefd; daarin zag men een oplossing der moeilijkheid.

Die oplossing is geheel onvoldoende gebleken, en wij hebben thans, sinds 1889 en volgende jaren, eene andere en veel betere. Wij hebben nu, naast de overheidsschool, de bijzondere, en zoo is de vrijheid van conscientie gered; tevens is een gezonde concurrentie ontstaan.

Maar nu kan ook de in 1857 uitgevonden oplossing vervallen, als onnoodig en uit Christelijk oogpunt onverdedigbaar.

Vervalt die, dan is de openbare school niet meer per se neutraal; en is ook niet meer de neutrale school per se de overheidsschool, en dus altijd nog als zoodanig geprivilegieerd. Dan kan de gemeente scholen hebben van verschillende richting; cónscientiedwang is niet te vreezen, zoolang ons tegenwoordige schoolwetbeginsel blijft bestaan.

De antithfise: openbaar en bijzonder, zal verdwijnen; niet meer zal er een corps staatsonderwijzers ontstaan tegenover geëncadreerde in afdeelingen verdeelde groepen Cüristelijke scholen; tengevolge waarvan de politiek ook in de school komt; en men zal Christelijke oi niet-Christelijke scholen oprichten, naar gelang de overheid in de oogen der oprichters al of niet voldoet aan wat zij zelf voor hun kinderen Doodig achten.

niet Deze solutie der moeilijkheid acht de heer Lohman onder deze grondwet mogelijk:

Ook de grondwet laat deze solutie toe, want zij schrijft niet de neutraliteit van het onderwijs voor; de eerbiediging van de begrippen van andersdenkenden geschiedt tegenwoordig juist, door het verleenen van subsidie aan wie niet met de openbare school gediend is, In elk geval is dit niet een quaestie van principieel belang.

De openbare school blijve toegankelijk voor allen; maar, bij verschil van inzicht worde niet het onderwijs zeil gewijzigd of bedorven, maar gelegenheid gegeven tot het oprichten van een andere school.

De heer Lohman wil dus blijkbaar, dat de volksschool niet zal uitgaan van de ouders, maar van de Gemeentebesturen. Deze ïuilen de scholen zoo hebben in te richten, „als het meest strookt met den geest der ouders der schoolgaande kinderen". Het bestuur, dat op deze scholen toezicht houdt enz., zal echter door het Gemeentebestuur worden benoemd „zoo noodig met medewerking der ouders"; verplichtend is die medev; erking der ouders dus niet; de ouders n­ mogen „zoo noodig" door het Gemeentebestuur tot medewerking worden uitgenoodigd,

Aan onze lezers laten we gaarne het oordeel over, in hoeverre de bezwaren, een vorig maal tegen de Unierede van den heer Lohman ingebracht, door deze nadere toelichting uit den weg zijn geruimd.

Niets zou ons liever zijn, dan wanneer hier metterdaad een misverstand in het spel wa3. De verklaring van den heer Lohman in de Nederlander van 9 April, dat hij niet „gekenterd" is, en er niet aan denkt „den opvoedingsplicht der ouders naar de Overheid over te brengen", evenals het démenti thans aan onze redactie gezonden, geven hoop, dat men over en weer elkaar niet goed verstaat. Met des te meer verlangen zien we daarom de publicatie dezer Unierede zelve tegemoet, die wellicht de nevelen zal verdrijven.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 14 april 1907

De Heraut | 4 Pagina's

Naar aanleiding van

Bekijk de hele uitgave van zondag 14 april 1907

De Heraut | 4 Pagina's