GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„Zet uw hart op de kudden.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Zet uw hart op de kudden.”

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Wees naarstig, om het aangezicht uwer schapen te kennen; zet uw hart op de kudden. Spreuken 27 : 23.

Salomo spreekt hier in eigenlijken zin van de schapen zijner weide. Maar al te velen waren er ook in Israël, die hun kudde aan verwaarlooziiJg blootstelden, door ze toe te vertrouwen aan zorgelooze herders. En hiertegen nu gaat Salomo in. Ook de dieren, die ons zijn gegund, zijn ons toevertrouwd, opdat we ze naar eisch verzorgen zouden. Het vogelke in de kooi mag niet verhongeren, en zoo mag ook de kudde die door ons aan den herder is toevertrouwd, geen gebrek lijden door zijn zorgeloosheid. Ook de dieren zijn Gods creaturen, en wie welk dier ook het zijne mag noemen, is geroepen het naar eisch te verzorgen, Zorgelooze behandeling van de ons toevertrouwde dieren, is niet maar om de schade die 't veroorzaakt, af te keurea, maar is zonde voor God. Ook het dier is Godes schepsel, ook voor de kudde en voor het vogelken heeft 't Gode behaagd, het onontbeerlijke voedsel te geven. En daarom, wie zich het recht aanmatigt, om een kudde schapen tot de zijne te maken, of het vogelke, om zijn zang, in de kooi op te sluiten, staat van Godswege onder de verplichting om er voor te zorgen, dat hun niets ontbreekt. Vandaar de Salomonische roepstem: »Zet uw. hart op de kudden»! Van Godswege zijn ze ons toevertrouwd, en daarom naar Gods heilig gebod zult ge ook voor uw kudden zorgen.

Doch geldt dit van de schapen onzer weiden en van het zangvogelke dat ons de eenzaamheid veraangenaamt, dan geldt geheel datzelfde natuurlijk in nog veel inniger zin, en in veel hooger mate, indien niet de creaturen Gods uit de dierenwereld, maar ook uit de wereld der menschenkinderen ons zijn toevertrouwd en onder oüze hoede verkeeren. Geheel hetzelfde is daarom van toepassing op een vader of moeder aan wie God kinderen schonk. Doch hierbij blijft 't niet. Op allerlei wijze zijn kinderen of volwassenen aan ons .toevertrouwd. Denk slechts aan de scholen, waarop onze kinderen onder de hoede van den leermeester verkeeren. Denk aan gehuurde loondienaren in uw huis of in't ambacht, of op 't kantoor, of zelfs op 't schip dat de golven doorklieft.

Waar ook kinderen der menschen aan onze hoede of onze zorge zijn toevertrouwd, is alle gemis aan goede zorge zónde voor Gods aangezicht. Al wie in ons leven ons ondergeschikt of aan ons toevertrouwd is, komt onder 't God-' delijk toezicht tot ons. Dit stelt ons eischen, dit schept zeer ernstige verplichtingen. En van alle zulke verhoudingen geldt 't, dat we die verzorging niet machinaal noch oppervlakkig zullen laten toegaan, doch dat bij dit alles de regel zal gelden: > Zet uw hart op de kudde", zoo dat we innerlijk beseffen mogen, dat hier sprake is van rekenschap jegens onzen God.

Met name nu geldt dit ook op geestelijk terrein.

Gedurig toch wordt in de Heilige Schrift de geestelijke verhouding tusschen een priester, een leeraar of een voorganger en de geloovigen van zijn kerk vergeleken met een herder die zijn kudde weidt. Hoe breed zelfs heeft, blijkens het tiende Kapittel van Johannes' Evangelie, de Heere Jezua dit beeld niet uitgewerkt.

In krasse, scherpgeteekende trekken zelfs heeft de Christus ons door dit beeld de geestelijke zorge voor hen die on^^zijn toevertrouwd, op 't hart gebonden. > Voorwaar, voorwaar, zeg ik ulieden, die niet ingaat door de deur der schapen, maar van buiten inklimt, is een dief en moordenaar !" En in hetzelfde verband sprak de Heere 't uit: > Ik ben de goede Herder, en de goede Herder stelt zijn levei? voor de schapen. De huurling daarentegen vliedt, overmits hij een huurling is en heeft geen zorge voor de schapen."

„Herder" is daarom de naameneeretitel dien ook de Dienaar des Woords in de Gemeente van Christus draagt. Hij is. »herder en leeraar, " en juist in dien eer.enaam van »hêrder" ligt de teedere verplichting uitgedrukt, die op ieder Dienaar des Woords rust. De jammer is nu maar, dat de Dienaar des Woords, althans in de steden en in de groote dorpen, een niet te verzorgen kudde zich zag toevertrouwd, en maar al te vaak zich de zorg ziet opgedragen over een menschenmassa, veel, veel te groot, dan dat hij ook maar van aangezicht elk schaapke van lijn kudde kennen zoude. Bij al zulke wanverhoudingen is er van teedere geestelijke verzorging dan ook geen sprake. De herdëi: kent de schapen zijner kudde niet, en voor zooveel hij ze nog bezoekt, blijft 't bij geheel uitwendige kennismaking, waarbij van een indringen in de ziel en van .een • geestelijke leiding in dcverte geen sprake kan zijn. Meer dan een paar duizend personen kan niemand voor zijn rekening nemen. En de droeve uitkomst is dan ook maar al te vaak, dat alle teederder, geestelijk contact tusschen den herder en de schapen zijner kudde ten eenenmale ontbreekt.

En jammerlijkerwijze volgt hierbij maar al te vaak een tweede kwaad, doordien de geestelijke die herder heet^ geen herder M, en wie - geacht wordt tot de kudde te behooren, weigert als een schaapke in de kudde mee te tellen.

Het eerstbedoelde euvel bespeurt men gedurig bij predikers, die zich met allerlei niet ambteiijken arbeid bezig houden, en hierdoor feitelijk de zielen van hun gemeenteleden verwaarloozen. Dienaren des Woords, die wel voorkomend en welwillend jegens hun gemeenteleden zijn, maar zich om hun geestelijken welstand o, zoo weinig bekreunen. Niet alle bezoek snijdt dit daarom af, maar hoe vaak ziet men niet, dat zelfs dit bezoek meer maatschappelijk dan geestelijk verkeer zoekt, of ook dat men v/el met het hoofd der gezinnen zich inlaat, maar voor de kinderkens geen hart heeft, en met name het dienstpersoneel veronachtzaamt.

Nu zal men, zoo men de toestanden en verhoudingen kent, hierover niet aanstonds te hard oordeelen. Dè tijd is beperkt, de zorgen ook buiten het huisbezoek zijn vele. En het kan niet anders, of men legt er zich op toe, om ook buiten de Genieente met de, - machtige levensbeweging mee te leven. Doch juist daarom is het zoo hoognoodig, dat de'Gemeente naar eisch en naar behooren in de behoeften van haar leeraren voorzie, en hen in staat stelle voor - zichzelf, voor hun gezin, en zelfs voor hun boekerij althans het hoognoodige te kunnen beschikken. Paulus' voorbeeld kan hier nimmer gelden, wijl de gewone herder en leeraar geen open})ariDgen ontvangt gelijk die aan den man van Tarsen te beurt vielen. De leeraar van thans moet in staat zijn, steeds dieper in de waarheid in te leven, en daarom ook is het bezit van een boekerij, die hem meer licht kan verschaffen, zoo hoog noodig.

Een Gemeente nu of een Kerkeraad, die dgn > heïder en leeraar" niet in staat stelt aldus werkelijk mee te leven met de studieontwikkeling, staat wegens ergerlijk verzuim schuldig voor God.

Doch nu mag ten slotte evenmin verzwegen, dat er maar al te vaak ook een leeraar wordt gevonden, die zich aan zijn gemeente niet hecht, die de zielen van zijn kudde niet op 't hart draagt, er bijna los van is, en als hij morgen den dag voor een betere plaats van hen scheiden kan, van de hem toevertrouwde kudde wegtrekt als ware hij nimmer haar herder geweest.

Maar al te weinig merkt men dan ook, dat een herder die elders naar een rijkere plaats beroepen wordt, de tot hem komende roepstem afwijst, omdat hij te teeder en te innig zich aan de zielen van zijn gemeente verbonden gevoelt. Ja, de gevallen ontbreken niet, dat 'schier alle gehechtheid aan de hun toevertrouwde kudde zoo ten eenenmale ontbreekt, da^t hij zich om haar gtestelijk welzijn niet bekommert, en enkel formeel, zoolang 't niet anders kan, als leeraar van zulk een gemeente dienst doet.

Dit alles nu komt eeniglijk voort uit wat Salomo in den gewonen herder wraakte, „(/a/ hi] zijn hart niet op-zijn kudde zette." Dan toch bestaat er wel een uitwendige, officieele betrekking tusschen leeraar en Gemeente, maar 't hart spreekt niet mee, 't hart van den le'eraar dringt niet in de harten zijner kudde door, en de geestelijke band, die beide saam moest binden, ontbreekt vaak geheel.

Nu zeggen we' niet, dat hier geen verontschuldigingen voor kunnen intreden. De plaats waar men staat, kan te ver afgelegen zijn, het kan aan goede hulpe van 'ouderlingen en diakenen ontbreken, de kerkelijke middelen kunnen al te gering zijn, of ook het sociale leven kan door vernielende insluipsels zijn aangetast, zoodat men er zich niet tegen opgewassen gevoelt. Op dit alles mag en moet gelet worden. Wat alleen nitt mag, en steeds onverbiddelijk moet bestreden worden, is, dat^d* herder der Gemeente te midden van zijn kudde zou verkeeren, zonder haar zijn hart te geven. Wie hieraan schuldig staat, kan geen zegen ontvangen op zijn arbeid van den Herder die hem tot die kudde zond.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 december 1918

De Heraut | 4 Pagina's

„Zet uw hart op de kudden.”

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 december 1918

De Heraut | 4 Pagina's