GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Van de Kerk.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Van de Kerk.

16 minuten leestijd Arcering uitzetten

LXV.

Maar in dit alles zijn wij meer dan overwinnaars, door hem die ons liefgehad heeft. Rom. VIII: 37.

In de geschiedenis teruggaande, komen we thans aan het Gnosticisme toe, dat tot in de 11e eeuw aan de zuivere ontwikkeling van het kerkelijk leven zoo geduchte schade berokkende. Het begon zijn bedenkelijke woeling reeds in de 3e eeuw, en liet zich eerst aan het einde der 11e eeuw bezweren, zoodat het tot aan de 12e eeuw reikte. Bij voorkeur stellen we hierbij het Manichaeïsme op den voorgrond, wijl hierin de principieele afwijking 't verst in afdoling ging, en zelfs een geloofsheld als Augustinus er een tijdlang op uiterst bedenkelijke wijze door werd meegesleept. Hierop mag, thans te eer, opnieuw gewe-"i-CïSi omdat het metterdaad niet te verhelen valt, dat zich thans het Gnosticisme opnieuw gereed maakt, om tot in de Kerk, onder den vorm van het Modernisme, te herleven, In het wonder dient zich hier het gevoelige punt aan. Het huidige Modernisme blijft zich deels in geloovigen vorm hullen, maar stelt hierbij toch als beheerschende gedachte op den voorgrond, dat het wonder geheel ten onrechte in het geloofsmysterie insloop. De moderne theologie mijdt het wonder op besliste wijze. Daar nu geheel de Christelijke Belijdenis rust en steunt op het allerwegen ingrijpende wonder, dat in de gevallen'wereld indringt, om een wedergeboorte in het ingestorte en in zijn merg en been aangetaste menschelijk leven te voorschijn te roepen, mag geen oogenblik verheeld, dat een richting of philosophic, die principieel het wonder uitsluit, lijnrecht tegen de Christelijke openbaring overstaat. Het is daarom niet slechts vaarlijk, maar in beginsel volstrekt ongeoorgeloófd, om wat zich als Moderne Theologie aandient, nog onder de Christelijke Godgeleerdheid te rekenen. We geven volgaarne toe, dat ook hier zich graadverschil vertoont. Er zijn moderne theologen, die althans nog ten deele aan de inwerking van het wonder in den grooten wereldommekeer vasthouden, en die, al verwerpen ze het wonder in zijn veelvuldigen vorm, gelijk de Schrift 't ons voprhoudt, toch in dè eindbeslissing van het heelal, nog een geheel ongewone indringing van het Godsbestuur toelaten, maar dat was bij de Gnostieken evenzoo. Ontdeed zich daarentegen het Gnosticisme in zijn eindvorm van alle Schriftuurlijke inmenging, en ging het in zijn naakten eindvorm over, dan was het in zijn wortel heidensch, en had het Christendom slechts misbruikt om zijn zeer uitlokkenden vorm, waarmede ten slotte gespeeld werd. De Christelijke religie is de religie der ontzondiging en verlossing. Haar onderstelling is en blijft steeds, dat er drie stadiën zijn. In het eerste stadium staat ge voor de zuivere, ongeschonden Schepping; in het daaropvolgend stadium is die eerste gaafheid der Schepping radicaal geschonden en verbroken, ^en gaat 't zonder een bijzondere genadeopenbaring al te gader te loor in onherstelbaar verderf; doch in het dan komend derde stadium doet zich een keer in dezen rampzaligen toestand voor, die te weeg gebracht wordt door 't verschijnen van den Middelaar. Maar dan kan het ook niet anders, of deze Middelaar brengt zijn Verlossingswerk tot stand; niet door normale ontwikkelingen, maar door wondere ingrijping. Hier is daarom, het wonder ten eenenmale onmisbaar. Wat God eens zuiver schi.-p, is in zijn oorspronkelijk bestand geknakt en gebroken. Grijpt er nu geen wonder in, dan lost 't alles zichzelf op. Eeniglijk en uitsluitend het wondere ingrijpen van Gods zijde kan dan nog redding brengen. Het wonder komt er derhalve niet bij als ornament, maar is hier hoofdzaak. Op 't wonder komt 't aan, en van 't slagen van het wezenlijk wonder hangt de uitslag van 't geheel af. En hieruit nu volgt, dat ge de Christelijke lijn nimmer verder dan tot een bepaald punt moogt doen voortglijden. Steeds en onveranderlijk moet bij alle dege en echte opvatting van het Christendom het wonder op den voorgrond staan, en zoo den gang van het werk als den einduitslag ervan beheerschen. Ge kunt en moogt daarom niet beweren, dat er tweeërlei opvatting van het Christendom zou zijn: de eerste die dusver en van oudsher steeds gegolden heeft en in de Heilige Schrift u tot in de kleinste bijzonderheden wordt voorgehouden, en daarnaast zou dan de tweede, humanistische en moderne staan, die 't wonder voor onhoudbaar en onmogelijk ver­ klaart, en van geen wonder als onze redding beheerschend weten wil, en nu aan niets anders geloof wil hechten dan aan wat onze normale denkwereld ons aanbeveelt. Geheel deze tegenstelling nu en zelfs geheel deze onderscheiding moet verworpen worden. Alleen de eerste voorstelling geeft ons de Christelijke religie, en het tweede, wonderlooze, dat men er voor in de plaats schoof, heeft niets met het Christendom gemeen, en is geen Christendom, maar is feitelijk niet anders dan een modern Gnosticisme, 't welk met het zaligmakend Christelijk geloof noch schijn noch wezen gemeen heeft, en er geheel buiten staat.

Hiermede is niet gezegd, dat zulk een modern Gnosticisme niet ^zeer belangrijk in zijn voorstellingen kan wezen. In Plato kan men genieten, Aristoteles kan ook voor ons in menig opzicht een vruchtbare leermeester zijn, doch nooit en nimmer kunnen of mogen ze de Schriftuurlijke voorstelling van het groote Genadewerk beheerschen. Het Genadewerk in den Middelaar blijft beheerscht door den aard en de uitwerking van den val van ons geslacht in zonde. Die zonde nu brengt niet slechts een gedeeltelijke wijziging in den vorm aan, maar plaatst ons voor een geheel andere wereld. Zal er derhalve redding dagen, dan moet de Middelaar, die redding zal aanbrengen, een radicale wijziging veroorzaken in de wereldverhoudingen. Het loopende proces kan dan niet eenvoudig aan zijn eigen gang worden overgelaten. Er moet met Goddelijke Almachtigheid in dit ten verderf gaande proces worden ingegrepen. De richting waarin 't zich al te zaam beweegt, moet door den Middelaar in haar tegendeel worden omgezet. En zoo alleen kan de herstelling en < vernieuwing van wat iuzoak en uitgleed, bereikt worden. De hiervoor zoo onmisbare ingrijping kan niet van zelf tot stand komen. Op alles beslissende en alles beheerschende wijze moet hier worden ingegrepen. Wat door den val scheef was getrokken, moet weer recht worden gezet. Hiertoe nu was de gevallen mensch ten eenenmale onmachtig. Dat kon hij niet realiseeren. En daarom moest het wonder hier van boven ingrijpen. Een Middelaar, die niet door het middel van het wonder geheel den toestand omzet, is volstrekt ondenkbaar, en waar straks deze Middelaar zich in Goddelijke hoogheid naar den Troon van God Drieëenig terugtrekt, daar moet de Heilige Geest, als de derde Persoon in de H. Drieëenheid, de verbinding tusschen God Drieëenig en het geredde menschelijk geslacht voleinden, en atzoo aan de herstelde en door een wonder vernieuwde schepping een volkomen triomf waarborgen. De val, de verlossing en de eindtriomf hangen onverbiddelijk saftm, en daarom wie het wonder ter zijde zet, loochent en ontwricht het Christelijk karakter der herboren wereld.

Hierop moet te nauwkeuriger gelet, overmits het Gnosticisme al spoedig in het Manicheaisme verliep, en in deze schepping van Mani een vorm erlangde, die zelfs Augustinus meer dan een oogenblik verleidde, en, al kwam ze uit Perzië en Babyion, tot ver in het Westen van Europa doordrong. In het van meet af meest gewilde Gnosticisme, dreigde steeds het gevaar, dat het de Christelijke Kerk wel m Evangelischen trant liet voortbestaan, maar er een geheimzinnigen ondergrond onder schoof. Men onderscheidde dan een Syrischen en een Griekschen vorm van het Gnosticisme, de eerste meer Oostersch, en de tweede meer Westersch gezind. De Aziatische type vond in Cerinthus en Saturnius zijn meest naar voren tredende tolken, terwijl de Grieksche ofHelleensche Gnostiek aan Basilides en Valèntinus meest zijn eerste opbloeïng dankt. ^ Een derde vorm, die bij Rome op een gedeeltelijke sympathie scheen te mogen rekenen, vond zijn gedeeltelijke tolken in Marcion en Bardesanes. Alle de'.e Gnostische vormen echter bleven aan de Christelijke banier zich vastklemmen. En juist daarom is het historisch geraden, ten slotte altoos weer op Mani terug te gaan, en zulks wel eenerzijds om het hoog ernstig karakter, waarin Mani zijn stelsel vooruit schoof, en anderszijds omdat bij Mani's optreden het helderst uitkomt, hoe principieel het Christendom door hem op zijde werd gedrongen, en hoe uiterst gevaarlijk zijn stelsel tot in de 12e eeuw gepoogd heeft aan het Christendom niet slechts afbreuk te doen, doch het principeel te ondermijnen en te verdringen.

Mani stamde af van een oud-Babylonisch geslacht, doch bevond zich in zijn eerst meetellende levensjaren in het Rijk van den Koning van Perzië, waar hij van de zijde der Regeering telkens op gevoelige wijze gekastijd werd, ter oorzake van zijn rusteloos optreden tegen den toenmaligen Koning Sch& hpur. Zoroaster's invloed in Perzië wekte in hevige mate zijn tegenzin, en van zijn 24e, of wil men nauwkeuriger, van zijn 28e jaar af, kondigde hij zich zelven aan als een heiligen Paracleet, die er op bedacht was de aloude traditie in Perzië te ondermijnen en een geheel nieuwe religie in Perzië en oud-Babylonië ingang te doen vinden. Reeds van zijn vroegste kinderjaren af had de Christelijke traditie hem veel meer toegelachen dan hetgeen Perzië aan Zoroaster dankte, doch al stelde hij er zelf prijs op, zijn gedeeltelijke sympathie voor den Christus niet te verbergen en in zijn eigen stelsel onderscheidene elementen der Christelijke traditie op te nemen, toch aarzelde hij in zijn latere, zelfstandige ontwikkeling geen oogenblik, om zijn geestelijken band aan het Christendom prijs te geven. Zeker geschiedkundig verband met wat Bethlehem een kleine vier eeuwen vroeger onderscheiden had, meende hij niet te mogen loochenen, maar evenals later Mohamed de gedeeltelijke waarde en beteekenis van het Christendom wel erkende, doch om er voorts geheel zelfstandig een eigen Religie uit op te bouwen, zoo verging het en zelfs sterker nog aan Mani. Mohamed heeft althans zijn opkomen uit het Christendom nimmer principieel verloochend, en veeleer er prijs op gesteld steeds op zijn herkomst uit Bethlehem nadruk te leggen; en dit nu juist wilde Mani niet. Het Christendom, gelijk hij het na een ervaring van lange jaren achtte te kunnen beoordeelen, miste z. i. het heilig karakter dat de zuivere Religie behoorde te toonen. Mani stond er op, ora In den hoogsten - in voor een religie te ijveren, die zich zelve op alle manier door haar hoogheilig optreden aanbeval. Drie graden van heiligheid moesten zich z.i. in de belijders vertoonen. Hij zelf als Mani stond boven allen, want in hem was de Paracleet verwezenlijkt. Zijn zuivere tolken nu waren de volstrekt heilige Voorgangers, die een geheel eenige positie onder de aanhangers van Mani innamen, en van dag tot dag zich geheel hadden te beheerschen, om als heiligen tegen de onheiligen niet alleen over te staan, maar onveranderlijk in te gaan. De tweede klasse kon zich niet op even heilig karakter beroepen, maar rekende toch onder de toonaangevende verkorenen mede, en die daarachter opkwamen vormden de laagste, zij 't al eveneens heilige groep der aanhangers. Zijn aanhang deed als van zelf 't meest nog aan de orde der monniken en aan het kloosterleven denkeu, maar zelfs deze orde van Roomsche geheiligden wilde Mani nog verre overtreffen. - Het geheele leven van den vrome moest naar zijn stelligen eisch van de wereld afgezonderd en aan zijn heiligheden gewijd zijn. Iets waarbij hij zonder aarzeling ook steeds aan zich zelven dacht. Ook hem persoonlijk moest toch de hooge eere worden toegebracht. Ook persoonlijk was hij zelf in de Goddelijke sfeer opgenomen, en moest hij als voorwerp der Vereering, zoo niet der Aanbidding, worden aangeroepen.

Het karakteristieke van wat Mani zelfstandig verzon en doordreef, was zijn geestelijk Dualisme, dat hij op de scherpste wijze in geheel zijn levensbeschouwing liet indringen en niets sparend op het heelal toepaste. Dit Dualisme was voor hem niet een droef gevolg van de zonde, maar was het fundament waarop van meetaf geheel de TJOUW Van zijn theologie rustte, en dat op geenerlei wijze mocht worden terzijde gedrongen, maar eeniglijk den stand van hetgeen saam het heelal vormde, moest blijven beheerschen. Dat zijn herkomst uit Perzië en de nawerking van Zoroasters stelsel hierop inwerkte, kan niet betwijfeld worden, maar toch moet zonder aarzeling erkend, dat Mani zijn Dualisme geheel verrassend op de spits dreef, zoodat het ten slotte geheel zijn denkwereld, en in verband hiermede tevens geheel zijn religieus optreden, beheerschte. Hem was er derhalve alles aan gelegen, dat de tegenstelling tusschen den Heiligen God en den niet uit te roeien Satan scherp zou worden opgevat en tot in den wortel zou doorzien worden. Niet eerst als vrucht van latere ontwikkeling, maar reeds in de jaren zijn jeugd, beheerschte hem deze tegenstelling tusschen het Goddelijke en Satanische geheel. Zelf sprak hij zich hierover reeds van af zijn eerste optreden af in het openbaar uit. Hij zegt zelf, dat hij van meetaf optrad als de zuivere tolk en getuige van den Almachtige. Achtereenvolgens was geheel een reeks van getuigen Gods tegen Satan opgetreden, maar zulks met steeds klimmende klaarheid en beslistheid. > Gelijk eens Buddha, zoo getuigt hij, in het land van Indië, Zarathustra in het land van Perzië en Jezus in het land van het Westen optrad, is het slot van alle Prophetie door mij, den Mani, in het land van Babyion in het licht getreden." Hier gold alzoo regelrechte aansluiting en ontplooiing, en in Mani, als den Pèracleet, bereikte deze ontwikkeling haar volstrekte voleinding. Mani stond niet meer onder of naast God, maar was zelf in de Goddelijke majesteit opgenomen. De grondstof, waaruit het Heelal zich allengs, in zijn scherp dualistische tegenstelling, gevormd had, was een mengsel geweest, een tot in den wortel toe geheel in elkaar opgeloste combinatie van twee lijnrecht tegenover elkander staande beginselen, en het proces van het leven dat het Heelal ontwikkelde, bestond nu uit een door niets gestuit streven om die twee principieel tegenover elkander staande grond-elementen in hun principieele tegenstelling tot steeds zuiverder ontwikkeling te brengen. Gevolg hiervan was, dat in de eerste ontwikkelingsphasen, die elkaar vervingen, nog altijd zekere vermenging van het heilige en onheilige stand hield, en dat eerst in de laatste ontwikkelingsphase het hemelsche en het satanische element geheel van elkander zouden afgescheiden worden, om alsnu de heilige wereld in lijnrechte tegenstelling tegen de satanische over te stellen, en aan de heilige sfeer, waarvan Mani zich dan als Paracleet de leiding zag toevertrouwd, \ het exclusieve bezit van al wat Goddelijk en heilig was, te gunnen en te verzekeren, en deze dualistische tegenstelling op zoo besliste en niets ontziende wijze door te zetten, dat het Goddelijke en Heilige niet meer door het Satanische kon gedeerd worden, en beide werelden, zoo de heilige als de Satanische, elk in haar eigen bestaiid haar aanzijn zouden voortzetten. De drang voor de heiligen en verkorenen was nu maar, om hun aankl eving aan het heilige zoo stipt en onveranderlijk door te zetten en vol te houden, dat Satan geen schijn van kans zelfs meer gelaten werd, om de stoornis, die vroeger zoo vaak in het Heilige werd aangebracht, te vernieuwen.

Hiermede hing 't van zelf sa^m, dat het Gebed in het Manichaeïsme steeds op den voorgrond stond. Alleen het Gebed toch was geestelijk in volstrekten zin en kon tot geen inmenging van het zinlijke aanleiding geven. Alle oüferande daarentegen was krachtens geheel dezelfde grondgedachte geheel uitgesloten. Vier gebeden daags was het minste waarop de eeredienst kon en moest herleid worden. Voorop stond het Gebed van den middag, wijl de zon dan het hoogste stond. Dan volgde het Gebed in den Namiddag bij zonsondergang. Het derde Gebed bond Mani aan het intreden van den Avond, en het vierde of laatste volgde omstreeks middernacht. Hieraan bond Mani zijn volgelingen zoo stelselmatig, dat ook Augustinus negen jaren lang telken dage deze vier gebeden in zijn vaste levensusantie opnam. Er is dan ook geen twijfel aan, of Mani heeft in den breeden kring die zich om hem verzamelde, zich zijn geestelijke heerschappij weten te verzekeren door de niets ontziende gestrengheid, «die hij in het godsdienstige op zichzelf toepaste. Uitwendig was er in den meest letterlijken zin niets, dat den gewoon godsdienstigen en daarom nog half wereldschen mensch boeien kon. Al was hij dan ook bij zijn aanraking met de Kerkgezinden alleszins toeschietelijk, zoodat hij onder de Sacramenten Doop en Avondmaal opnam, en tot op zekere hoogte ook in de diaconale nooddruft hielp voorzien, toch was het eeniglijk aan het Gebed dat hij de hoogste waardij op religieus gebied toekende. Al het overige was inschikkelijkheid, en zulks niet uit zwakheid, doch als noodzakelijk hulpmiddel, om de breedere schare tot zich te trekken, Inzake het Dualisme tegenover Satan was hij onverbiddelijk, maar die eerste, alomvattende grond-antithese onverbiddelijk op alle punt indringende, zocht Mani zoowel met de Christenen als met de Mahomedanen steeds contact, en dit contact won hij steeds meer, en zoowel in Azië als in Europa, tot zelfs in Spanje toe, daar zelfs de Christelijke Religie zich niet vrij kon pleiten van de ver zich uitstrekkende zonde der halfslachtigheid. Wat we thans weer gedurig waarnemen, en in de 16e eeuw opnieuw doorwerkte, deed zich ook onder Mani's aanhangers gedurig gelden. Ze keurden met niets ontziende beslistheid de halfslachtigheid bij de meerderheid der Christenen telkens opnieuw af, en niet weinige Christenen moesten telkens opnieuw erkennen, dat ze ten deze metterdaad schuldig stonden. Met de Baptisten, de Kwakers, de Mennonieten lieten de volgelingen van Mani steeds zekere gelijksoortigheid in streven merken, en zulks ook hierin, dat de Manichaeers in de ééne periode uiterst scherp en niets sparend voor hun bijzondere godsdienstvormen opkwamen, doch dan ook weer verhoudingen en tijden kenden, waarin ze mat en dor tot soms zelfs de hoofdelementen van hun paganisme glippen lieten. Van Mani zelf geldt intusschen deze verslapping niet. Hij was in zeer beslisten zin een theologisch held van vaste overtuiging en van schier ongeëevenaarde bekwaamheid. De geschriften die hij achter liet, waren in aantal schier onbegrensd, en van de eerste tot de laatste toe hoog ernstig van inhoud. Ook de Bama bleef tot het laatste toe voor Mani pleiten. Hij was steeds op nieuw vervolgd, en viel ten laatste als slachtoffer van de regeeringswoede die tegen hem losbrak. De dag nu waarop hij als slachtoffer stierf, is door zijn aanhangers toen in het groote heilige feest herschapen. Men vierde dit gedachtenisfeest in de maand van Maart. Een katheder met vijf verhoogingen zou dan telkens Manis leerstoel voorstellen, en zoo aan den ter; dood gebrachten Leermeester herinneren.

Breeder hierop in te gaan, kan niet in de bedoeling van deze onze voorstukken liggen. Het door ons gestelde doel is bereikt, zoo helder wordt ingezien, hoe een Christendom dat zich van de Kerk van Christus losmaakt en op eigen wieken gaat drijven, onder den uitlokkendsten vorm weer in de Heidensche gedachtenwereld verloopen kan, en gelijk 't ook nu weer valt waar te nemen, op verloochening van den Christus Gods neerkomt.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 24 oktober 1920

De Heraut | 4 Pagina's

Van de Kerk.

Bekijk de hele uitgave van zondag 24 oktober 1920

De Heraut | 4 Pagina's