Achtste Jaarverslag van de Vereeniging voor Hooger Onderwijs op Gereformeerden Grondslag - pagina 72

IXX

Ik onderstel dus bij u allen belangstelling in, lust tot de wetenschap, bij enkelen uwer zelfs liefde voor haar. Grij begeeft U aan den arbeid, gij breidt uwe kennis uit, gij tracht uw weten op te voeren tot wetenschap. Maar immers moet dan ook de vraag bij U opkomen: waarom werk ik om wetenschap te verkrijgen? Het antwoord is natuurhjk niet, omdat ik over eenige jaren door haar tot het bekleeden van een ambt hoop te komen; dat antwoord is althans niet het eenige, zelfs niet het eerste. Zoo ge dat ambt bekleedt, dat lagere doel bereikt hebt, dan is immers uw dorst naar weten niet gelescht; integendeel dan wordt hij sterker, omdat ge meer gevoelt, dat gij nu althans eenige noodzakelijke middelen bezit in de verworven kennis, om zelfstandig uwen weg te zoeken, omdat ge meer hebt leeren inzien hoe gering uw weten, hoe groot het veld der wetenschap is. De vraag komt dus met meer aandrang tot U : Wat is het doel van mijn weten? Wat is de grond van mijne kennis, wat verband bestaat er tusschen het onderdeel der wetenschap, dat ik beoefen, en de overige deelen, hoever zou het weten -fan den mensch zich kunnen uitstrekken, waarin is de zekerheid van de wetenschap gelegen, in één woord de wetenschap zelve, de wetenschap als wetenschap wordt een voorwerp van uw denkend onderzoek. En meer dan ooit verlangt gij dan naar eenheid in uw denken en die eenheid zij ligt zoo verborgen, zij schijnt steeds verder te wijken, naarmate gij haar vuriger zoekt, en waarheid, volkomene waarheid wordt het voor uw hart, wat de prediker zegt: ,die wetenschap vermeerdert, vermeerdert smart" ^).. En heil U, zoo ge dan niet alleen buiten de wetenschap, maarook in en door haar geleid wordt tot Hem, die alles heeft geschapen tot verheerlijking Zijns naams en alles werkt naar den raad Zijns welbehagens. Want het gevaar is groot, dat gij alsdan een verkeerden weg inslaat en waant uwe wetenschap buiten uw geloof te moeten houden en te kunnen houden; dat ge aan den eenen kant Gods Woord stelt, dat alleen spreekt van uw zieleheil en daarmede alles in verband brengt, uit dat oogpunt alles, ook dC' natuur, ook de geschiedenis der volkeren beschouwt, en dat ge dan daarnaast, vrij en ongebonden het veld der wetenschap meent te kunnen uitmeten, waar geheel andere beschouwingen gelden, waar natuur en mensch uit gansch ander oogpimt worden gekend. Ge zijt dan van allen strijd ontheven, zoo ge waant; uwe wetenschap is vrij van de uitspraken van Gods Woord, die immers op een geheel ander terrein liggen; gij kunt dus met dewetenschap der wereld zeer goed vrede houden en toch uwen bijbel als een lamp voor uwen voet en een licht op uw pad ge— ^) Prediker 1 :18,

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Printen