GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Vijftiende Jaarverslag van de Vereeniging voor Hooger Onderwijs op Gereformeerde Grondslag - pagina 35

2 minuten leestijd Arcering uitzetten

XXXV

Onder het Besluit van 1815 was dus de lector ten onzent een academisch docent, in rang volgend op de gewone en buitengewone hoogleeraren, door Curatoren benoemd om onderwijs te geven niet slechts, zooals Art. 76 zou doen vermoeden, in de moderne talen en verschillende takken van sport, maar ook in een of ander speciaal vak van H. O. Zij ontvingen aan de Universiteiten geen jaargelden, maar mochten volgens Art. 137 van het O. B. ƒ 20 of ƒ 10 van de studenten aan lesgelden heffen. Wij komen eindelijk tot de wet van 28 April 1876. Art. 59 dier wet bepaalt, zooals wij reeds .hoorden: „Lectoren worden door Ons benoemd en ontslag'en. Zij genieten een jaarwedde uit 's Rijks kas." Het zal niet ondienstig zijn de geschiedenis van dit artikel even na te gaan. In twee van de drie ontwerpen, die aan dit hetwelk tot wet werd verheven vooraf zijn gegaan, waren de lectoren weggelaten. In dat van den heer Heemskerk uit 1868 werd slechts gesproken van hoogleeraren en privaat-docenten met de bijvoeging, dat de laatste de stof zouden leveren van aanstaande hoogleeraren. Het ontwerp-Fock uit 1869 neemt de lectoren weer op: „Als onderwijzers aan de Hoogeschool zullen alleen werkzaam zijn hoogleeraren, privaat-docenten en lectoren." In het ontwerpGeertsema van 1874 worden zij echter weer gemist. Ook in het gewijzigde ontwerp-Heemskerk op het einde van 1874 ingediend en dat wet werd, zijn de lectoren eerst later opgenomen en dat wel naar aanleiding van de vraag der Commissie van Rapporteurs: „Zou het niet wenschelijk zijn, onder deze of gene benaming, hetzij van titulair-hoogleeraar, hetzij van adsistent, mannen van wie men groote verwachting heeft, door het toekennen van een jaargeld tijdelijk aan de hoogeschool te verbinden?" Blijkbaar zat bij deze vraag de gedachte voor van het straks genoemde Art. 69 van het O. B. van 1815 met zijn aanstelling van professores extraordinarii als middel om een of ander uitstekend voorwerp voor de letteren of wetenschappen te behouden. Het ontwerp-Heemskerk toch sloot niet slechts de lectoren maar ook de buitengewone hoogleeraren uit en sprak, gelijk wij zagen, slechts van hoogleeraren en privaat-docenten en aangezien nu deze laatste zich zelf zouden aanmelden was de kans op het behouden van „een of ander uitstekend voorwerp" zoogoed als geheel afgesneden. De Minister nu was voor wat de rapporteurs wilden in zoover te vinden, dat hij zich bereid verklaarde lectoren in zijn ontwerp

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 januari 1895

Jaarboeken | 192 Pagina's

Vijftiende Jaarverslag van de Vereeniging voor Hooger Onderwijs op Gereformeerde Grondslag - pagina 35

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 januari 1895

Jaarboeken | 192 Pagina's