GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

1951 Geloof en Wetenschap : Orgaan van de Christelijke vereeniging van natuur- en geneeskundigen in Nederland - pagina 45

2 minuten leestijd Arcering uitzetten

PALAEONTOLOGISCHE OUDERDOMSBEPALING

37

in fossielinhoud kunnen vertonen, al naar gelang de plaats waar en de omstandigheden waarónder de afzetting heeft plaats gehad. De grootste tegenstelling is wel die tussen continentale (op het land afgezette) en mariene (in zee afgezette) formaties. Maar ieder afzonderlijk kunnen deze afzettingen ook nog grote verschillen vertonen. Bij de continentale afzettingen speelt het klimaat een grote rol. Stuifzand zal in Nederland heel andere dieren in kunnen sluiten dan b.v. in de Sahara. Bosvenen van Sumatra een heel andere flora dan de Sphagnumvenen in Nederland. Bij de mariene afzettingen speelt naast het klimaat de zeediepte een belangrijke rol. De vorming van Koraalriffen in tropische gebieden is aan een zeer ondiepe zee en bepaalde temperatuur gebonden. Aan onze stranden vinden we andere schelpen dan in diepere zeeën, etc. Deze verschillen gaan meestal gepaard met verschillen in de anorganische bestanddelen van een sedimentgesteente. Al deze verschillen nu, die te maken hebben met de plaats en wijze van ontstaan van het gesteente, vatten we samen onder de naam faciële verschillen. Faciële verschillen zeggen op zich zelf niets omtrent de ouderdom van een gesteente. Van belang voor de relatieve datering van de geologische formaties zijn dus andere verschillen, dan die, welke we op grond van facieswisselingen kunnen verwachten. Door het palaeontologisch en stratigraphisch onderzoek is nu komen vast te staan dat, naarmate we in steeds oudere formaties komen, de fauna en de flora steeds minder lijken op de recente. Zonder op de verbanden in te gaan en hier evolutieproblemen te behandelen, zou ik een aantal feiten willen noemen uit de geschiedenis van het leven, die van eminent belang zijn voor de opstelling van de relatieve tijdschaal. a. Het uitsterven van soorten en grotere eenheden. Door het geologisch onderzoek is komen vast te staan, dat bepaalde soorten of grotere eenheden uit planten- en dierenrijk op een gegeven moment over de gehele aarde ongeveer tegelijkertijd zijn uitgestorven. Het uitsterven van grotere eenheden als orden en families wordt in het algemeen gebruikt voor de begrenzing van hoofdtijdperken en perioden, van soorten voor een fijnere onderverdeling. Zo sterven bijvoorbeeld aan het einde van het Palaeozoicum, wat het plantenrijk betreft, uit: bepaalde orden van paardestaartachtigen, wolfsklauwen, de klasse van de Pteridospermae of Zaadvarens, die wel als een overbruggende groep beschouwd worden tussen sporeplanten en zaadplanten, en andere.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 januari 1951

Orgaan CVNG Geloof en Wetenschap | 224 Pagina's

1951 Geloof en Wetenschap : Orgaan van de Christelijke vereeniging van natuur- en geneeskundigen in Nederland - pagina 45

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 januari 1951

Orgaan CVNG Geloof en Wetenschap | 224 Pagina's