GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Een handvol filosofen - pagina 121

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Een handvol filosofen - pagina 121

Geschiedenis van de filosofiebeoefening aan de Vrije Universiteit in Amsterdam van 1880 tot 2012

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

8 In de schaduw van de oorlog 117

niet meer aan de commissievergaderingen deel te nemen en VoUenhoven steunde

hem. Zij spraken af om naast het rapport van de andere leden van de commissie een

minderheidsrapport in te dienen bij de volgende synode die in 1939 in Sneek bijeen

zou komen.''''

D o o y e w e e r d was pijnlijk geraakt door de kritiek van H e p p en andere theologen

op zijn filosofisch werk. Vooral het verwijt dat hij zou afwijken van de gereformeer-

de belijdenis en van de hoofdlijnen in Kuypers werk zat hem hoog. Dat in 1937,

het honderdste geboortejaar van Kuyper, veel aandacht aan hem werd besteed, was

voor D o o y e w e e r d een aanleiding om zich weer eens in zijn werk te verdiepen. Hij

vatte het plan op o m een door hem gehouden lezing uit te werken in een artikel over

'Kuypers wetenschapsleer', waarin hij ook aandacht zou besteden aan Bavinck en

Woltjer.

In dit artikel zette hij uiteen dat in Kuypers werk twee divergerende lijnen te ontdek-

ken waren. De ene lijn bevatte een uitwerking van de calvinistische levens- en we-

reldbeschouwing, waarin de erkenning tot uitdrukking kwam dat God de schepper is

van de werkelijkheid, dat hij bepaalde wetten voor de werkelijkheid heeft gesteld en

dat het hart staat voor het religieuze centrum van het menselijk bestaan. De andere

lijn was een uitwerking van een wetenschapsleer, waarin kantiaanse, hegeliaanse,

scholastieke en andere traditioneel-filosofische onderscheidingen de overhand had-

den. Deze twee lijnen waren volgens Dooyeweerd onverenigbaar. In het verlengde

van de eerste lijn had hij zijn calvinistische filosofie ontwikkeld. De tweede lijn was

volgens hem een zijlijn die aan de uitwerking van Kuypers calvinistische levens- en

wereldbeschouwing noch aan zijn eigen calvinistische filosofie iets had bijgedra-

gen.'"

In enkele beperkte en eenzijdige opmerkingen oefende hij kritiek op wat hij noem-

de Bavincks scholastieke opvattingen van de ziel. Tegenover de scholastieke dichoto-

mie van lichaam en ziel als twee substanties, plaatste Dooyeweerd het onderscheid

tussen het hart als het boventijdelijk religieuze centrum van het menselijk bestaan

enerzijds en de verscheidenheid van functies waarin dit tijdelijk lichamelijk bestaan

zich uitdrukt anderzijds."''^ Al kwam die dichotomie in het werk van Bavinck voor,

Dooyeweerd ging geheel voorbij aan andere delen van Bavincks werk, waarin ge-

sproken werd over het hart als de centrale eenheid van het menselijk bestaan.

Uitgebreider ging hij in op Woltjers leer van de Logos. Woltjer zou de leer van Au-

gustinus omtrent Gods 'eeuwige wet' {lex aeterna) volgen, waarin de neoplatonisti-

logische faculteit aan het college van curatoren, waarin Hepp werd voorgedragen als opvolger van H. Bavinck.

Nadat Hepps wetenschappelijke kwaliteiten waren geprezen, merkte de faculteit op dat 'tegen zijn persoon

enkele niet onbeduidende bezwaren bestaan' die zijn 'gelegen in enkele minder gewenschte karaktereigenschap-

pen'. Vervolgens werd expliciet gesproken over zijn 'egocentrische neigingen, stelt... zijn eigen persoon te sterk

op den voorgrond, en is samenwerking van anderen met hem daarom moeilijk'. Deze opmerkingen gaven aan-

leiding tot een uitgebreide bespreking in het college van curatoren, maar vormden uiteindelijk geen overwegend

bezwaar om Hepp tot hoogleraar te benoemen (zie archief college van curatoren. Notulen, 6 april en lo juni

1922). Zijn jongere collega D. Nauta merkte over Hepp op: 'Ik heb Hepp als collega meegemaakt, en ik moet

zeggen dat ik als zodanig nooit moeite met hem heb gehad, ondanks alle verhalen ... Maar ik moet ook weer

zeggen dat je nooit werkelijk persoonlijk contact kreeg met Hepp'. (Interview met Nauta, in Puchinger, Is de

gereformeerde wereld veranderd?, p. 263.)

154 Zie Stellingwerff, De Vrije Universiteit na Kuyper, pp. 216-220, 245-247. O o k Stellingwerff, VoUenhoven,

pp. 137- 146. Janssen, De feitelijke toedracht, pp. 12-14.

155 Dooyeweerd,'Kuyper's wetenschapsleer', pp. 194-195.

156 Dooyeweerd, 'Kuyper's wetenschapsleer', pp. 212-213.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 januari 2013

Publicaties VU-geschiedenis | 548 Pagina's

Een handvol filosofen - pagina 121

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 januari 2013

Publicaties VU-geschiedenis | 548 Pagina's