GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

UIT DE SCHRIFT

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

UIT DE SCHRIFT

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

De Lofzang gezongen. „En als zij den Lofzang gezongen hadden, gingen zij uit naar den Olijfberg". Matth. 26:30.

Nu is de kring gebrolien.

Eén is niet meer „met Hem"; hij Is heengegaan om niet weer tot den Heere terug te keeren als discipel, maar als leider van een bende, die Christus zal gevangen nemen.

Maar de anderen zijn gebleven.

En het Paaschfeest en de viering van het Heilige Avondmaal wordt zonder Judas voortgezet. De feestvreugde wordt door den afval van ééii uit hen niet gestoord.

Die gaat door!

Ook in het zingen van den „Lofzang".

Het is bekend, wat daarmee is bedoeld.

Men had tot gewoonte aangenomen bij de viering van het Pascha ook een aantal Psalmen te zingen. Het waren uit onzen Oud-testamentisclien Psalmbundel achtereenvolgens de Psalmen, die beginnen met den honderddertienden, en met den honderdachttienden afsluiten. Dus zes in getal.

Gewoonlijk werden die dan nog gezongen in twee gedeelten.

Midden onder het Feest de Psalmen 113 en 114, en aan het einde, bij den afloop, de volgenden.

Die laatste zijn hier dus met name bedoeld, hoewel we de eerste twee niet behoeven uit te sluiten: die waren er al aan voorafgegaan.

Wie weten niet precies, hoe men zoo tot die gewoonte was gekomen. Dat is niet meer na te gaan.

Maar het Is toch wel opmerkelijk zoo geleid in de geschiedenis van het volk des Heeren, dat juist in dezen tijd, nu Christus als het Paaschlam is gekomen en dan voor Hij wordt geofferd ook dat Paaschfeest mee viert, die lofzang deel uitmaakte van de officiëele viering van Pascha.

Daar zien we iets in van het voorzienig bestel Gods, onder welks leiding dat tot stand is gekomen, zonder dat men onder Israël aan zooiets heeft kunnen denken, of het van te voren zien.

Misschien is men er voor een deel wel toe gekomen om juist deze Psalmen daarvoor te nemen, wijl in één er van spralce is van de verlossing uit de macht van Aegypte.

Maar in elk geval is het een feit, dat de inhoud van dit „Hallel" zich nauw aansluit bij het werk des Heeren.

Heel Zijn werk wordt er in vermeld; de vei^lossing uit het diensthuis der zonde wordt genoemd; het lijden des Heeren wordt profetisch bezongen, en de toekomst der heidenen (die kleine, kortste der Psalmen kreeg hier de goede plaats!); en het gaat er in over den Steen, dien de bouwlieden hebben verworpen en die tot een Hoofd des hoeks werd.

Daarbij is er in dien Lofzang één telkens wederkeerende grondtoon, die uitloopt op het schoone slotaccoord, waarin heel de beteekenis van Christus' werk wordt saamgevat: „Loof den HEERE, want Hij is goed; want Zijne goedertierenheid is in der eeuwigheid!"

Daarvan zingt Christus met de Apostelen, met Zijn gezuiverde Kerk nu.

Judas is niet meer in den krmg.

Mogelijk heeft hij het eerste deel van den Lofzang nog mee aangeheven, maar het laatste en voornaamste in elk geval niet meer.

Hij hield zich onledig met andere dingen, dan Psalmen te zingen van Christus' lijden en de vrucht daarvan: Judas was bezig met datgene, waarmee hij geld kon verdienen. Dat was nog wat anders, dan zingen van Christus' werk!

Dat mogen de anderen doen; en dat mag Jezus Zelf doen!

Jezus Zelf ook.

Dat is van beteekenis!

Overal heden, in elk Joodsch gezin, werd de Lofzang gezongen.

Maar toch niet als hier in de ppperzaal.

Want als de Joden hun Lofzang hebben uitgezongen, dan is het ook uit. Dan kan men mis- • schien nog wat nakeuvelen met elkaar, of wat nadenken over het gevierde Feest, maar daarmee is dan het PASCHA toch feitelijk afgeloopen.

Maar voor den Heere begint dat nu juist.

Dezen keer is voor Hem de Lofzang de directe inleiding op Zijn lijden.

In dat raam wordt hier dal zingen van den Lofzang uitdrukkelijk gezet. Want de Schrift verbindt aan de vermelding van het zingen van den Lofzang onmiddellijk het uitgaan naar den Olijfberg. En op dien Olijfberg zou het lijden voor den Heere beginnen.

Zoo heeft Christus door dien Lofzang mee aan te heffen, dus Zijn eigen werk bezongen. En Hij heeft dat niet gedaan, zooals het bij ons wel eens gaat: in sleur; neen, Hij deed het in volle bewustheid van den inhoud der woorden, en van ganscher harte, en stemt ook in met den grond­ toon en het slotaccoord: Loof den HEERE, want Hij is goed; want Zijne goedertierenheid is in der eeuwigheid!

Hij zingt met het betreden van den lijdensweg.

Hij looft Jahweh, en gaat zoo op tot Gods altaren om geofferd te worden.

Hij zingt van Zijn lijden:

Ik lag gekneld in banden van den dood, Daar d'angst der hel mij allen troost deed missen; Ik was benauwd, omringd door droefenissen...

Maar Hij zingt ook van de vrucht van dat lijden:

Ik zal met vreugd in 't Huis des HEEREN gaan, Om daar met lof Uw grooten Naam te danken; Jeruzalem, gij hoort die blijde klanken! Elk heff met Mij den lof des HEEREN aan!

Hij zingt, hoewel Hij de bittei-heid van den lijdensweg aanvankelijk toch reeds heeft leeren kennen; Hij zingt, hoewel Hij weet, dat Hij zoo meteen den droesem van den beker van Gods toom „uitzuigende drinken" moet, zooals der goddeloozen deel zal zijn.

Dat moet Hij, en weet dat, en toch zingt Hij: Hallelujah!

Looft den HEER want Hij is goed! Looft Hem met een blij gemoed! Want Zijn gunst, alom verspreid, Zal bestaan in eeuwigheid!

Laten we daarbij echter de verhoudingen niet scheef trekken! Laat ons nu niet zeggen: Zie toch eens aan, wat een schoon voorbeeld hebben we daar in Jezus, om na te volgen! Hij gaat zingend het lijden in. Zijn lijden!, terwijl wij bij donkere vooruitzichten zuchten en klagen.

Maar we hebben hier niet het zingende voorbeeld, doch het is de zingende Zaligmalier, dien we hier zien moeten door het geloof; Die nu Zijn eigen Psalmen zingt, en ze zoo mieteen zal waarmaken "^), en door Wiens werk de Apostelen met Hem dien Lofzang zingen konden, en heel de Kerk kan roemen:

„Looft den HEERE, want Hij is goed! Want Zijne goedertierenheid is in der eeuwigheid!"

Zoo gaan ze naar den Olijfberg.

Er zijn ook anderen op weg daarheen: Judas met de afgezondenen van het Sanhedrin.

Het was op het Feest.

HET Feest, dat bij uitnemendheid getuigt van de goedertierenheid Gods van eeuwigheid tót eeuwigheid!

Wij steken 't hoofd omhoog, en zullen d'eerkroon dragen. Door U, door U alleen, om 't eeuwig welbehagen'


1) Cf. Prof. Dr K. Schilder: Christus in Zijn Lijden, dl 1, blz. 267 w.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 19 maart 1937

De Reformatie | 8 Pagina's

UIT DE SCHRIFT

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 19 maart 1937

De Reformatie | 8 Pagina's