GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

POPULAIR-WETENSCHAPPELIJKE SCHETSEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

POPULAIR-WETENSCHAPPELIJKE SCHETSEN

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

Geestelijke volksgezondheid.

VIII.

Dat deze toename van de misdadigheid der jeugd ontstellend is bewijzen de volgende cijfers 8): Het aantal onherroepelijk schuldigverklaarde s) strafrechtelijk minderjarigen en het aantal onherroepelijke schuldigverklaringen van strafrechtelijk minderjarigen bedroeg in de jaren 1930 tot en met 1935 als volgt:

1930 1931 1932 1933 1934 1935 Wegens beneden 10 jaar 801») 83 57 57 52 53 52 53 60 61 74 77 Rechtbankzaken 10 t/m 17 jaar 1903 1964 1825 1877 1765 1816 1902 1977 2123 2210 246i 2578

1930 1931 1932 1933 1934 1935 ns Kantonrechterszaken 3den 10 jaar 108 108 95 98 68 69 103 103 90 90 105 106 10 t/m 17 jaar 9970 10854 10681 11642 10022 10737 11323 12272 10993 12013 11791 13021

Deze cijfers beteekenen dus een stijging met

8) Ontleend aan het Centraal Bureau voor de Statistiek.

9) Onder onherroepelijke veroordeeling wordt verstaan een in kracht van gewijsde gegane einduitspraak, waartegen geen gewoon rechtsmiddel of cassatie in het belang der wet meer kan worden aangewend en waarbij een straf is opgelegd.

10) De eerste regel van elk jaar geeft het aantal strafrechtelijk minderjarigen, in den loop van elk jaar eens of meermalen schuldig verklaard, de tweede regel, het, aantal schuldigverklaringen. resp. 30 en 15 pet., - waarbij echter rekening gehouden moet worden met den bevolkingsaanwas. Niettemin blijkt hieruit, dat de diepe depressie op oeconomisch gebied gepaard gaat met een belangrijke toename der jeugdcriminaliteit. Terecht schreef dan ook Noordam ii), dat materieel verval en zedelijk zinken hier hand aan hand gaan.

Hiermede is natuurlijk niet gezegd, dat de toeneming der jeugdcriminaliteit alléén het gevolg is van de werkloosheid. Andere factoren hebben hiertoe ook medegewerkt en het is nu eenmaal onmogelijk den invloed van het werkloos zijn afzonderlijk te becijferen en statistisch vast te leggen. Maar de deskundigen zijn het er vrijwel allen over eens, dat geen maatschappelijk verschijnsel duidelijker noodlottigen invloed heeft op de jeugdverwaarloozing dan juist de werkloosheid. De gunstige en behoedende invloed van het goede gezin kan daarom moeilijk te hoog worden aangeslagen. Uit deze voorbeelden, betrekking hebbende op de wijziging in het arbeidsproces en op de ingetreden werkloosheid, blijkt duidelijk welk een ongunstigen invloed al deze veranderingen in het cultuurleven hebben op de geestelijk-zedelijke gesteldheid der bevolking en welk een schade is toegebracht en wordt toegebracht aan de geestelijke volksgezondheid. Toch waren het niet zoo zeer deze veranderingen op cultuurgebied, die de belangstelling voor psychische hygiëne hebben gaande gemaakt. Dat men meer oog gekregen heeft voor het groote belang van de geestelijke volksgezondheid is wel in de eerste plaats te wijten aan de toename, volgens sommigen onrustbarende toename, van het aantal geestelijk minderwaardigen, in hoofdzaak als gevolg van het feit, dat de voortplantingsverhoudingen tusschen de verschillende groepen der bevolking, met name tusschen de meer en minder begaafden, een groote wijziging hebben ondergaan.

Wat allereerst de toename der krankzinnigheid betreft, valt op te merken, dat het aantal krankzinnigen in gestichten sinds het midden van de vorige eeuw inderdaad belangrijk is toegenomen. In 1849 was het aantal verpleegde krankzinnigen 39 per 100.000 inwoners, in 1879 was het 105, in 1899 159 en in 1928 niet minder dan 264 per 100.000.12) Eenzelfde verschijnsel heeft men in andere landen geconstateerd. Het is echter zeer de vraag of de toename van het aantal verpleegden in gestichten bewijst, dat krankzinnigheid in de bevolking is toegenomen. Algemeen toch wordt aangenomen, dat verschillende oorzaken als: diepere kennis van de geestesziekten, uitbreiding van het ziekenhuiswezen, meerder vertrouwen van, de bevolking in gestichten, verhoogde overheidszorg, daling van de sterfte, e.d. aansprakelijk moeten worden gesteld voor den stijgenden toevloed van geesteszieken naar de gestichten. Men kan derhalve niet met zekerheid zeggen, dat de krankzinnigheid als zoodanig toeneemt. Toch is er één factor, die voor dit laatste pleit en dat zijn de veranderde sociale omstandigheden. De toenemende bevolkingsdichtheid, de trek naar de stad, het drukke verkeer, de hoogere eischen, die tegenwoordig in verschillende beroepen worden gesteld, de arbeid buitenshuis, speciaal van de vrouwelijke leden van het gezin, de verhoogde gelegenheid voor ontspanning, hebben ongetwijfeld bijgedi-agen tot de vermeerderde opname van patiënten in gestichten. Een, zij het dan geringe, toename van het aantal krankzinnigen is dan ook zeer - waarschijnlijk.

Niet alleen het aantal krankzinnigen, maar ook het aantal zwakzinnigen schijnt toe te nemen. In Engeland bedroeg het aantal zwakzinnigen, geteld in de jaren 1904—1908, 40 op 10.000 inwoners. Twintig jaar later, omstreeks 1925, had opnieuw een uitgebreide telling van zwakzinnigen plaats. Volgens deze laatste telling zouden er toen in Engeland 80 zwakzinnigen op 10.000 inwoners voorkomen, hetgeen dus inderdaad een belangrijke toename beteekent. Of de toename nu zoo snel gaat, dat het aantal zwakzinnigen in 20 jaar tijds zou verdubbeld zijn, is zeer de vraag. De zooeven genoemde conclusie namelijk is heftig bestreden en wordt lang niet algemeen aanvaard. Al zal dan ook de toename van zwakzinnigheid wel niet zoo onrustbarend zijn, vermeerdering van het aantal zwakzinnigen is zeer plausibel en o.m. te verklaren uit de verminderde zuigelingensterfte en de verhoogde leeftijdsgrens.

Ook in Nederland zijn cijfers ter beschikking, welke wijzen op een accres i^) van het aantal geestelijk misdeelden. In 25 jaar groeide in Amsterdam het aantal maatschappelijk ongeschikten, die elders verpleegd moesten worden voor rekening van de gemeente, van ongeveer 2.5 tot bijna 11 per lO.OOO inwoners. Procentsgewijs beteekent dit een verviervoudiging. Ook hier zullen wel andere factoren dan alleen zuivere toename van het aantal geestelijk zwakken aan debet zijn. Niettemin blijft het feit bestaan, dat de geestelijke minderwaardigheid toeneemt en zorg voor geestelijke volksgezondheid meer dan ooit op haar plaats is.

A. O. D.


11) D. Noordam: Economische Crisis en Misdadigheid der Jeugd. Alg. Weekblad voor Christendom en Cultuur, 11 Sept. 1936.

12) Dr G. P. Frets: Erfelijkheid. A'dam, 1935, blz. 193.

13) Aanwas, toename.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 december 1938

De Reformatie | 8 Pagina's

POPULAIR-WETENSCHAPPELIJKE SCHETSEN

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 december 1938

De Reformatie | 8 Pagina's