GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

LITERATUUR EN KUNST

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

LITERATUUR EN KUNST

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Leiding noodzakelijk.

I.

In het Zondagsblad van het Christelijk Historisch dagblad „De Nederlander" (5 Augustus j.l.), klaagt Roel Houwink, de hoofdredacteur van het Christelijk letterkundig tijdschrift „Opwaartsche Wegen" over de literaire kritieken o-m. in onze kerkboden.

Het requisitoir, dat hij uitspreekt, is fel. Luister eens:

„Naast de zgn. officiëele criüek staat een heirleger van recensenten in groepsorganen, provinciale bladen en blaadjes, kerkboden enz., die voor een goed deel niet voor hun zware en verantwoordelijke taak berekend zijn. Zij viiiden misschien een zekere bevrediging in deze positie van geestelijk scherprechter en vullen inmiddels op aangename wijze him boekenkast, doch het wezenlijke van hun functie ontgaat hun. Zij zijn er maar al te dikwijls oorzaak van, dat ook het grootste prul nog een vleiende lofuiting oogst, omdat hun alle distantiebesef en vergelijkingsmateriaal ontbreekt. Hun oordeel is geen oordeel des onderscheids en daarmee een bron van voortdurend gevaar voor de zoo hoog noodige saneering van ons letterkundig leven. En dan zien we nog geheel af van de vertroebeling, die door animositeit en kliekgeest de atmosfeer, waarin ten onzent kritiek geoefend wordt, soms zoo weerzinwekkend bederven kan. Want iedereen kent iedereen in ons kleine land en iedereen weet „wat" van iedereen en buitendien is bij ons elke schrijver kritikus en omgekeerd."

We kunnen beginnen met al direct te onderschrijven wat Mr Roel Houwink in de slotzinnen van zijn bittere aanklacht vertelt. Er is inderdaad vertroebeling, die door animositeit en kliekgeest

de atmosfeer, waarin kritiek wordt geoefend, bederft. Wij zouden dit helaas ook wel van meer terreinen van ons christelijk leven kunnen zeggen. Maar dit „terzijde". Ik wil het hier voornamelijk over onze kerkbode-redacteuren hebben. Want ik rind dat die door Roel Houwink wat al te onprocesmatig worden afgemaakt. Het is een „la mort sans phrases", waarvoor ik onze kerkbodei-edacteuren toch nog te goed acht.

En nu wil ik alweer beginnen met Mr Roel Houwink de hand te reiken en hem toe te geven, dat onze Weleerwaarde Heeren kerkbode-recensenten soms op wonderlijke wijze zich van hun recensie-plicht kwijten.

Bedroevend is vaak de literaire „voorlichting", die onze trouwe, eenvoudige kerkbode-lezers ont- Tangen en bedenkelijk achten wij het, dat ons Geref. Jongelingsblad hier in één adem genoemd moet worden met die slechte kerkbode-recensies. Bij dit blad kan het toch waarlijk wel anders! Het zuster blad „Bouwen en Bewaren" althans wint het stelUg in dit opzicht.

Maar —en hier kom ik tegenover Roel Houwink te staan — we moeten niet gaan doordraven. Wanneer wij klagen over onverantwoordelijk kritiek oefenen moeten wij zorgen, dat wij zelf in onze kritiekoefening verantwoord blijven. En ik geloof, dat Roel Houwink onbillijk is als hij deze kerkboderecensenten gaat verwijten, dat het „wezenlijke van hun functie hun ontgaat". En als hij er later op terugkomt en zegt: „Stellig, het is met onze letterkundige kritiek niet in orde en in menig opzicht behoeft haar organisatie dringend verbetering" ... dan onderschrijf ik dat weer ten volle, maar als hij vervolgt: „uiteindelijk komt het er vóór alles op aan, dat een ieder... zijn persoonlijke verantwoordelijkheid beseft", dan voelt men weer tusschen de regels door de klacht tegen onze kerkbode-redacteuren, dat die verantwooirdelijkbeid bij hen toch eigenlijk ontbreekt. En dat is te kras. Er mogen predikanten zijn, die even een recensieboek doorbladeren en zien of er nog een goed woordje over de „christelijkheid? ' van het recensie-exemplaar te zeggen valt om zich daarmee van hun literairen plicht gekweten te achten — ik heb den indruk, dat tegenwoordig de meerderheid er anders over denkt.

Ik heb het vooirecht gehad de laatste jaren veel met onze predikanten, vooral de jongeren onder hen, te kunnen spreken over deze dingen en ik heb gemerkt, dat bij hen meestal een ernstige wil is om ook in dezen arbeid der literaire kritiek, voorzoover zij hiertoe geroepen zijn, de waarheid en hierdoor de kunst te dienen. Maar, en hierop wil ik allen nadruk leggen, de goede organisatie, de goede voorlichting ontbreekt ook hun. Zij weten in den chaos van wat zich als „Christelijke kunst" aandient, geen weg.

Nog maar kort geleden uitte een onzer predikanten — heusch niet de eerste de beste — tegenover mij de klacht, dat hij het zoo moeilijk vond in zijn kerkblad het laatste boek van Van Eerbeek „Asuncion" te bespreken, omdat hij niet goed weg wist met dit boek.

Dit wijst op een ernstige plichtsopvatting, maar accentueert tevens pijnlijk het gemis aan deskundige centrale leiding.

Ik geloof, dat hier het groote mankement schuilt. Wij praten over onze „Jong-Protestantsche dichters", over „Protestantsch-christelijke kunst", over „Christelijke letterkunde", maar wat zeggen deze termen ons?

Bij J. H. Kok te Kampen is eenigen tijd, geledten ©en bloemlezing uit de poëzie van „Jong-Protestantsche dichters" verschenen. Het werkje heet „Spectrum". Daarin moet men dus de keur van onze „Christelijke poëzie" aantreffen. Maar wat een ontgoocheling! i)

Dr B. Wielenga heeft in „De Heraut" van 3 April 1938 gewezen op onze groep van „grootdeels bloedjonge, dappere dichters" en daarbij de opmerking gemaakt, dat „wat vooral tot verheuging stemt is het bewust streven van sommige jongeren naar een ambtelijk kunstenaarschap tegenover God en menschen".

Ja, wij kennen die „sommigen" ook, maar het zijn onder heel de Christelijke literaire bent, die Dr Wielenga opsomt dan toch maar „sommigen" of beter gezegd een enkeling.

En het is niet hun schuld alleen. Zij „streven", zij zoeken, maar zij hebben het niet. En dat komt alweer door het gemis aan positieve, centrale leiding.

Ik denk hier met weemoed aan een confidentie, die de vroeg gestorven J. K. van Eerbeek ons naliet: „Men zegt wel eens, dat ik niet bij de Calvinisten hoor, maar hoe ouder ik word, hoe meer ik de wijsheid en de waarheid van de dogma's inzie. Hoe meer ik er ook in geloof..." Ik vind dit een ontroerende belijdenis, die een aanklacht tevens is. Een aanklacht tegen hen, die de jongeren maar laten ploeteren en ronddolen in het labyrinth van onze diisgenaamde „Protestantsch-Christelijke" kunst. Men was kopschuw van het „kerkelijk dogma", dat was contrabande voor ieder die kunst beoefende. Kunst moest immers „vrij" zijn, en daarom is dat Protestantsch-Christelijk zoo'n heerlijk woord. Het zegt alles en "het zegt niets.

In het jaarboek 1937 van „die Afrikaanse skrywerskring" wordt aan verschillende prominente figuren uit de Zuid-Afrikaansche wereld de vraag voorgelegd: „Is het Calvinisme ons Kuns in die Verlede ten goede gekom? " En dan antwoordt Professor Francois E. J. Malherbe: „Calvinisme as speciale kerklike dogma en lewensbeskouing soos aangeneem deur die Christelijke of Enkel-gereformeerdes en soos uiteengesit deur Abr. Kuyper, Btavinck, en Dr J. D. du Toit is by ons nog nie verteenwoordig soos in Holland deur 'n bepaalde letterkundige rigting nie. By ons mees representaüewe Calvinistiese digter was die invloed van Bilderdyk en Da Costa m.i. 'n skadehke, die invloed van die Katolieke Grezelle daarenteen 'n geseënde".

Ach, goede professor! Als 't eens waar was! Laten we eens zoeken naar die bepaalde letterkundige richting in ons vaderland, waarin het levenswerk van Abr, Kuyper en Bavinck vertegenwooï'digd is en waar men durft spreken van Calvinistische kunst!

Zijn het er drie of vier uit heel die „Protesr tantsch-Christelijke" groep, die er iets van weten willen? Ik weet het niet. Ik zeg niet, dat er niet meer zijn, die nog eenige liefde voor het Calvinistische dogma hebben en die er de „wijsheid en de waarheid" van inzien om met Van Eerbeek te spreken. Maar ze dolen rond in verkeerde omgeving. Ze hebben geen leiding.

Maar we hebben „Opwaartsche wegen" toch? Dat is het nu juist.

Die hebben „we".

Maai' die heeft ons al jarenlang van het goede pad afgebracht.

Wij hebben respect voor Mr Roel Houwink als essayist, maar ons Gereformeerde volk kent en verstaat hij niet. En zoolang een blad als „Opwaartsche wegen" zijn stempel draagt zal er wantrouwen blijven bij ieder, die Gereformeerd denkt en zeker bij onze predikanten, die wel literaire voorUchting aanvaarden willen, maar dan Gereformeerde, En Mr Roel Houwink staat hier vierkant tegenover.

Wat hij eigenlijk wel is, weet ik niet. Hij schrijft in teveel bladen van diverse religieuse kleurschakeeringen om er goed wijs uit te worden. Maar als ik hier voor mij zie een recensie van zijn hand in het Critisch bulletin van Sept, j.l. over het gedenkboek van Abraham Kuyper, dat onlangs bij J, H, Kok verscheen, dan merkt men al gauw, dat deze man toch wel de laatst geroepene kan zijn om ons Gereformeerde volk van literaire voor­ Uchting te dienen.

De medewerkers aan dit boek hebben volgens hem „geen ruimen blik". Hij spreekt „bijna van een calvinistische lieillgen-vereering", Kuyper wordt geannexeerd als „een Calvinistische heiUge", hij spreekt daarin van „een verenging van den geestelijken horizont", over het algemeen staan de medewerkers aan dit gedenkboek op zoo een eng geestelijk standpunt dat men het moeilijk anders dan „sektarisch" noemen kan. En hij eindigt met de woorden: „Want dit verpolitiekt en tot sectarisme versmald Calvinisme zal onherroepelijk in korten tijd zijn greep op de massa verliezen en als reactie een anti-christendom in het leven roepen, waarvan men hier te lande reeds thans zeer duidelijk de voorboden waarnemen kan".

Daar kunnen we het voorloopig mee doen.

Ja, wij hebben ook wel kritiek op dit gedenkboek. Zeer zeker is de keuze van samenstellein eenzijdig geweest. "Maar wij bedoelen met deze kritiek toch wel iets anders dan de eindredacteur van „Opwaartsche wegen". Wanneer er ook andere Gereformeerde mannen aan dit boek hadden meegewerkt (die er o.i, bij hadden behoordf), zou Roel Houwink waarschijnlijk nog meer reden voor zijn klacht „sectarisch Christendom" gehad hebben. Maar wij geven nu maar dit voorbeeld om een bUk te gunnen in de geestelijke „gerichtheid", zooals dat tegenwoordig heet, van den eindredacteur van „Opwaartsche wegen", het blad dat ons geen leiding geven kan.

Wat wij zouden willen?

Uit het voorgaande heeft men wel begrepen, dat wij zeer stellig overtuigd zijn van de noodzakelijkheid van positieve voorlichting in de wereld der Christelijke kunst.

Daaraan hebben onze kerkbode-redacteuren behoefte, daarop wordt gewacht door onze jonge, christelijke literatoren, proza-schrijvers en poëten, daarnaar wordt verlangd door al onze Gereformeerde jonge menschen in de jeugdorganisaties, en door ieder die zich als leek interesseert voor de kunst.

En er zijn toch nog mannen, die het doen kunnen?

Rijnsdorp, Risseeuw, Wapenaar, De Mérode, om nu alleen maar op het gebied van de literaire kunst te blijven.

Welk een zegen zou het zijn voor ons Gereformeerde volk, wanneer deze mannen het roer eens grepen.

Er wordt op gewacht en er valt veel te doen! De samenstellers van het „Spectrum" schrijven: „De poëzie der jong-Protestanten is geen zaak van dogmatiek of moraal en zou niet ingedeeld kunnen worden naar protestantsch-kerkelijke groe-. peeringen, maar is een in vrijheid, d.w.z, naar eigen wetten opbloeiend gewas op het gebied van het protestantsch-Chi-istelijke leven..."

Ja, die „vrijheid om naar eigen wetten te leven" wordt in deze bloemlezing wel heel duidelijk en onbeschroomd gedemonstreerd. Maar wij gevoelen meer voor de gedachte die Dr P. C. Schoonees in het Afrikaansch jaarboek voornoemd, vertolkt ak hij zegt:

„Kuns is lewensuiting en veronderstel diis 'a lewensopvatting. Aangesien ons volk nog die Calvinistiese beginsels huldig, sal die geaardheid van ons kuns ook bepaal word deur die godsdienstige gesindheid van die kultuurperiode. Die kuns van 'n Calvinistiese volk móét Calvinisties wees, omdat dit vir 'n kunstenaar nie moontlik sal wees om sy kuns en lewensbeskouing van mekaar te skei nie."

Wij zullen moeten komen tot scherpere antithese, óók in de kunst. En er zijn er onder ons, Gode zij dank, die hier leiding geven kunnen. Waarom komen zij niet eens voor het voetlicht?


1) Wij hopen in een volgend artikel hierop terug te komen.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 december 1938

De Reformatie | 8 Pagina's

LITERATUUR EN KUNST

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 december 1938

De Reformatie | 8 Pagina's