GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

ZENDING EN EVANGELISATIE

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

ZENDING EN EVANGELISATIE

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

De Ohrlstelijke Boodschap in een Nlet-GIirlstellJke Wereld.

IX.

In de voorafgaande artikelen hebben wij meer dan eens gesproken over het „bijibelsch realisme", van Kraemer en over den invloed, dien zijn be­ schouwingen hebben ondergaan van de theoloole van Karl Barth. Wij willen tlians over deze beide onderwerpen nog enkele samenvattende op'merkingeai maken en daarmee deze reeks arlikelen over het boek van Kraemer besluiten.

Over het „bijbelsch realisme" schrijft Kraemer op vele plaatsen in zijn werk, maar nergens zoo opzettelijk als in het derde hoofdstuk, waarin hij ook ten aanzien van andere punten zijn theologisch uitgangspunt nader omschrijft.

Toch is het mij niet geheel duidelijk geworden wat Kraemer met zijn „bijbelsdi realism'e" bedoelt. Zooveel is echter wel zeker, dat Kraemer met dezen term vooral wil aangeven, dat de bijbel ons geen theorieën biedt, geen afgerond stelsel van v/aarheden, maar de „realiteiten" van Gods openbaring. Gdieel in overeenstemming dus met Kraemcr's actualistisch openbaringsbegrip, waaroveir wiji vroeger reeds gehandeld hebben.

Nu zijn wij het geheel met Kraemer eens, dat de bijbel geen systematisch handboek is, maar Kraemer gaat o.i. toch te ver, wanneer hiji gaat bestrijden, dat ook uit de beginselen, die ons m den Bijbel worden geopenbaard, geen systematisch geheel van dogmatische waarbeden of ethische voorschriften zou zijn op te bouwen. Kraemer haalt met groote instemming aan de bekende, (docih m.i sterk naar een dualistische opvatting van de verr houding tusschen gelooven en weten neigende) uitspraak van Pascal: „Dieu de Jésus Chiist, non des philosophes ou des savants", en concludeert op grond van zijn opvatting van „openbaring" en „bijbelsch realisme", dat de bijbel niet alleen zelf geen theologie geeft, maar dat de theologischte vraagstukken, zooals bijv. die van transcendentie en immanentie Gods en van de creatio ex nihilo voor „het bijbelsch realisme" volkomen irrevelant zijn (bl. 66). Zelfs schijnt lü-aemer te meenen, dat het vraagstuk van de „eeuwigheid of niet-eeuwigheid" van de wereld altijd onopgelost zal moeten blijven (bl. 68).

Nu gaat het hier ten d'eele om scholastieke, vooral 'door de Grieksche pliilosophie beïnvloede probleemstellingen, maar Kraemer schijnt over het algemeen bang te zijn om het christelijk geloof met kennis en vooral met systematische kennis in verband te brengen. Door zijn strijd tegen gnosis en Roomsche verintellectualiseering komt hij er toe de systematische uiteenzetting der openbaring een „intellectualistische verwringing van bet geloof' en „één van de meest rampzalige (disastrous) misvattingen van het christelijk geloof" te noemen, waarbij hij schijnt te vergeten, dat het geloof ook een „zeker weten" is en dat wij: van „geloofskennis" mogen spreken. Ook de systematische' uiteenzetting in de dogmatiek beft het mysterie niet op. Wij' pogen alleen de door God zelf geopenbaarde waarheden in onderling verband te zien. Het wóiiderkarakter van de openbaring en van het geloof wordt daardoor niet weggenomen. Integendeel. De veelvuldige rijkdom van het wonder der openbaring komt er te heerlijker door uit. De openbaring omvat meer dan Kxaemer schijnt aan te nemen. Volgens Kraemer (bl. 73) openbaart God alleen Zijn verlossingswil aan den mensch (hij verwijst daarvoor naar Ef. 1:9); maar wanneer Johannes zegt, dat Christus ons den Vader beeft verklaard (Joh. 1:18; zie ook 17: 26; Matth. 11: 27 e.a.), 'dan omvat dat meer dan Gods wil alleen. Wiji kunnen blijkens Joh. 17:3 God keimen, al is dit kennen allerminst een begrijpen, en zooals vanzelf spreekt altijd geloofskenmis. En wanneer het God behaagt Zich Zelf aan ons te openbaren, hebben wij niet alleen de taak, om van dezen openbaringsinhoud tegenover anderen te getuigen (M. 72) maar mogen wij. deze geloofskennis ook in onderling verband brengen en tot een systematisch geheel verwerken. Als dit „de zonde is, die elke leerstellige orthodoxie lichtelijik omringt" (bl. 72), dan is Kraemer daarin zelf ook vervallen, wanneer hij blz. 73 v.v. spreekt over de incarnatie, over de rechtvaardiging door het geloof alleen, over de verzoening door Christus 'en over li«t Koninkrijk Gods. Of schuilt deze „zonde" in d? systematiseering alleen? Het is overigens wel eigenaardig, dat een theoloog als B'arth, die ook om dezelfde redenen van geen „dogmatiek" in de gewone beteekenis van het woord wil weten, hard op weg is om een omvangrijker „dogmatiek" aan te bieden dan zelfs die van Kuyper en Bavinck. Wanneer een dogmatiek maar naar dialectisch systeem gegeven wordt, schijtait er nié' zooveel bezwaar meer tegen systemaliseering te bestaan.

Nog veel sterker dan tegen het opbouwen van een christelijke dogmatiek (waarvan tenminste het bestaansrecht wordt toegegeven bl. 65, en de moge^ lijkheid erkend, dat ze aan den bijbel kan worden ontleend bl. 64, al mag ze dan niet miet de data van het bijbelsch realisme worden geïdentificeerd bl. 83) protesteert Kraemer tegen het aonstrueffl-en van een „christelijke ethiek", waarin bet voor alle tijden geldende bevel van God aan den mensen zou zijn geformuleerd. De Christelijke etliiek, zeg^ Kraemer (bl. 88), ligt buiten de sfeer van de gangbare ethisdie rubrieken. Niet alleen is de bijW geen handboek voor ethiek en bevat ze geen uitgewerkte politieke of sodale programma's (hetgeen wij natuurlijk volkomen met Kraemer een*

zijn), maar zelfs kunnen die, volgens Kraemer, niet uit den bijbel worden afgeleid (bl. 93). Het Koninkrijk Gods is transcendentaal, supra-historisch (bl. 93, 94) en van een „christelijke" politiek, een christelijke" sociologie, een „christelijke" staat of maatschappijn e.d. mogen wij dus volgens Kraemer niet spreken (bl. 93, 98, 99). Ook bevat het Nieuwe Testament volgens hem geen vaste, voor alle tijden geldende voorschriften voor het politieke, sociale, cultureele en eoonomisdie leven (bl. 93 95), al verzacht hij later (bl. 96) dit „no" van y. 93 tot een „very rarely". De Apostelen waren kinderen van hun tijd en hielden zich aan de meeningen van hun tijd (bl. 96, 97) en de welbekende verzen van Rom. 13 over het gezag van de overheid bijv. mogen wij niet als onveranderlijke principes voor een politieke ethiek beschouwen (bl. 97). „If used to day", zegt Kraemer, „thiey need radical rethinking" (bl. 98). Be ethische uitspraken van den bijbel bevatten wel allerlei suggesties voor ons (bl. 98), maar zijn geen voor alle tijden geldende voorschriften. Het zijn alle „tijdelijke oplossingen", die alleen^olden voor den tijd, waarin ze gegeven werden. Het zijln geen „objectieve waarheden", die wij kunnen „weten", maar dynamische woorden Gods, die nooit statisch zij!n vast te leggen. Wij kunnen daaruit geen „christelijke ethiek" opbouwen, doch moeten van oogen- Wik tot oogenblik zelf beslissen in de concrete situatie van ons leven (men denke aan Biarth's „Gebot der Stunde").

Hoeveel behartigingswaardige en juiste opmerkingen Kraemer in dit derde hoofdstuk ook maakt over de theocentriciteit van de ethiek, over de vrijheid van den Christen, over de noodzakelijkheid van het telkens weer zelfstandig beslissen van den geloovige, over de verwerpelijkheid van all© legalisme etc, waarmede wiji ons van harte kunnen vereenigen, als geheel is dit hoofdstuk, vooral voorzoover het op dte ethiek betrekking heeft, voor ons toch niet acceptabel, omdat het, hoezeer ook aandringend op een „terugkeer tot den bijlbel", ons den bijbel feitelijk ontneemt als het boek, waarin God ons Zijn voor alle tijden geldende principia heeft gegeven voor ons .ethische leven, en waaruit een christelijke ethiek is op te bouwen. Kraemer's „bijbelsch realisme" brengt m.i. de bindende kracht van Gods openbaring voor het ethische leven ten offer aan het actueele spreken van den souvereinen God in de concrete situatie van het oogenblik. Bovendien brengt de overaccentueering van het transcendentaal karakter van het Christendom Kraemer tot een verwerping eener positieve realiseering van het Koninkrijk Gods in deze wereld, die misschien in overeenstemming is met Kraeinér's"opvatting van'hêt „bijbelsch realisme", maar die o.i. niet in overeenstemming is met de teekening, die de Heilige Schrift ons geeft van het Koninkrijk Gods en met de eisclien, die God ons stelt voor het leven in deze wereldi, met name ten aanzien van een christelijke cultuur, wetenschap, staat, maatschappij! etc.

liet ligt niet in onze bedoeling de onjuistheid van Kraemer's opvattingen, die vrijwel geheel aan Barth en Brunner zijn georiënteerd, Mer nader aan te toonen. Dat is elders (voor zoover het Barth en Brunner betreft) door meer bevoegde schrijvers reeds geschied, i) Bovendien hgt het in de bedoeling te gelegenertijd in deze rubriek het vraagstuk van Barthianisme en zending nog eens afzonderlijk te behandelen. Alleen wijs ik er hier op, dat evenals Kraemer in het eerste deel van dit derde hoofdstuk (over het geloof) blijkbaar vergeet, dat er ook «geloofskennis" mogelijk is, en dat de geloovige de openbaring Gods in systematisdi verband kan brengen, zonder dat daai'door het geopenbaarde zijn karakter van mysterie verliest, hij in dit tweede gedeelte (over de ethiek) er niet aan schijnt te denken, dat alle wetsethiek nog geen casuïstiek of legalisme is, en dat de geloovige, die de in Gods Woord gegeven richtlijnen voor het ethische leven 111 systematisch verband brengt en daarnaar leeft, niet de vrijheid van den Christen verliest of legalistisch zich bindt aan „doode voorschriften", maar als vrijgemaakt kind van God vrijwilUg gehoorzaamt aan de eischen van den levenden God, die in Zijn Woord Zijn voor alle tijden geldende ethische principia gaf. Mede door de opvolging dezer geboden wordt de heerschappij' van Christus over alle terreinen des levens gerealiseerd in het Koninkrijk Gods op deze aarde.

Met een woord van groote waardeering voor het bock van Kraemer ben ik deze artikelenreeks begonnen. Ik handliaaf dat ook tenvolle. Kraemer gat ons een buitengewoon belangrijk boek, dat ö^et profetische kracht optreedt tegen alle humanisme en relativisme üi de internationale zendingswereld, en dat met hartstochtelijke maar beheerschbewogenheid telkens weer zijn oproep doet hooren oïr^tórug te keeren 'toi ae allereeirste beginselen vaai Gods Woord bijl het bespreken van de actueele zendingsvraagstukken van heden. Ook geeft het ons een helder inzicht in de geestelijibe wereld van heden, inzonderheid waar het de niet- Christelijke levenssystemen betreft, waarvoor wij den auteur van harte dankbaar zijn.

Toch eindigen wij met criüek. En met hoeveel beschroomdheid (begrijpelijk tegenover zulk een grootsch werk als Kraemer ons gegeven heeft) wij deze critiek ook hebben neergeschrevem, toch handhaven wij deze ook ten volle. Zij betrof niet de details, maar de hoofdzaken, de prindpiëele richtlijnen en dogmatisch-ethisehe praemissen, die lïraemer's geheele werk beheersohten. En deze juist bleken voor ons grootendeels niet aanvaardbaar.

Prof. Kraemer zal ons deze critiek niet euvel duiden. Hij^ spaart in zijn werk ook de critiek niet, maar oefent ze met profetische scherpte naar links en naar rechts. Een critische bespreking kan hem niet anders dan welkom zijn. Zij doet onze waardeering en bewondering ook niet te niet.

Wij zijn dankbaar dit voor ons denken en handelen ongemeen stimuleerende boek te hebben mogen lezen en herlezen, en we raden ieder, "die daartoe in staat is, datzelfde te doen. Maar al zijin we dankbaar, ons verlaiigen blijft todi uitgaan naar een elenctiek en zendingsmethodiek, waarin méér nog dan door Kraemer gedaan is, rekening gehouden wordt met al de desbetreffende gegevens der Heilige Schrift en met de eischen eener Gereformeelrde Schriftbeschouwing.


J\ ^, H"°e'" liier b.v. C. G. Berkouwer „Karl Barth" (Hoofdstuk V over „Karl Barth en het Christelijk leven"); H. i^ooyeweerd, „De Wetsbeschouwing in Brunner's boek „Das ore ÏQQ? ^ die Ordnungen" in „Anti-Rev. Staatk.", Driem. bl 487 ''•'• ^ ^^•' ''^•' "^^ wijsbegeerte der wetsidee", I, W^fi tï^'' ''^' "^arth en Brunner en het Staatkundig leven", Si.; , •"• Colijn „Saevis Tranquillus in undis", ibl. 68 w.; K. j-niider „Jezus Christus en het Cultuurleven" (in „Jezus ^nnstus en het menschenleven", Culemborg, 1932); G. Brilbl «^ Wurth „De Christelijke vrijheid" (inzonderheid

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 5 mei 1939

De Reformatie | 8 Pagina's

ZENDING EN EVANGELISATIE

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 5 mei 1939

De Reformatie | 8 Pagina's