GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

DE PLURIFORMITEIT EN ONZE SYNODES. (II.)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE PLURIFORMITEIT EN ONZE SYNODES. (II.)

16 minuten leestijd Arcering uitzetten

Na hetgeen we in ons vorig artikel opmerkten, vraagt thans dr Buizer's gravamen zelf de aandacht.

Prof. Dijk herinnert (alinea 14—18) er aan, dat de Leeuwarder synode uitsprak, niet in te stemmen met de „uitlegging", die dr Buizer gaf van de artikelen der confessie, rakende de kerk.

Wat was die „uitlegging"?

Op bl. 48 van het „Rapport aan de classis Middelburg inzake de kwestie ds J. B. Netelenbos" lezen we, als bijlage, een stuk van dr Buizer, waarin hij letterlijk het volgende opmerkt:

„Wanneer v/e deze belijdenis van onze vaderen overnemen, beteekent dat dus m.i., dat wij belijden een geïnstitueerde kerk, die de eenige, ware kerk is, waar buiten geen zaligheid is, en die eenige, ware kerk moet dan voor onzen tijd natuurlijk zijn onze Gereformeerde Kerk. Dan is er niet pluriformiteit, niet veelheid van ware kerken, maar slechts een tweeheid: d e ware en d e valsche kerk, en moet die tweeheid door Gereformeerde leeraren gepredikt en door alle Gereformeerden beleden worden. Dan is er voor wie b.v. in het stuk der uitverkiezing niet met onze Belijdenis instemt en standvastig weigert zich bij de ware, d.i. de Gereformeerde Kerk te voegen, consequent genomen geen zaligheid, en is er met hem geen gemeenschap der heiligen mogelijk. En is zoo iemand lid onzer kerk, dan moet ten slotte het Banformulier over hem uitgesproken worden, dat, behoudens berouw en bekeering, tegelijk uitsluit van de geïnstitueerde kerk (door wering van de sacramenten) èn van de gemeenschap van Christus.

„Tegen den hiervoren omschreven belijdenisinhoud en de daaruit voortvloeiende consequenties voor de toepassing der kerkelijke tucht acht ik mij om des gewetens wille verplicht bezwaar in te brengen, wijl zij m.i. in strijd is met den geest van Christus en weigert de leidingen Gods met Zijn (algemeene) Kerk te erkennen."

Tot zoover Buizer's „uitlegging" der artikelen.

Nu zal het toch duidelijk kunnen zijn, dat deze uitlegging der artikelen 27 vv. der confessie geen werkelijke uitlegging is. Want de belijdenis heeft bij de kerk nooit gedacht aan een in zich zelf afgerond en verder rechtens geïsoleerd blijvend instituut van één bepaald land, laat ons zeggen: de Gereformeerde Kerken in Nederland. Het feit, dat in den reformatie-

(Zie vervolg op blz. 206.)

tijd gestreefd werd naar contact met voorloopige instituten in andere landen, en gepoogd werd, daarop in te werken, en bij verdere fixatie van het kerkelijk leven een woord mee te spreken, en zoo mogelijk de kerken in bepaalde streken of landen te vereenigen in één band, is reeds genoegzaam bewijs, dat er niet aan gedacht is, aan één land de ware kerk te binden, of ze in één landelijk of regionaal instituut op te sluiten. Art. 27 wijst die gedachte letterlijk af, en art. 29 toont, dat het meenens is.

Het is nu maar de vraag, welken kant men dan verder met deze nuchtere werkelijkheid uit wil.

Sommigen, o.a. prof. Kuyper in vroegere „Heraut"artikelen, gaan er mee den kant der „mystieke" kerk uit. Ze zeggen: in art. 27 is een soort van onzichtbare, mystieke kerk bedoeld. Een mystiek lichaam van Christus. Daarmee kan ik het niet eens zijn; de woorden der belijdenis, en de eenheid van het subject der verschillende aan de kerk gewijde artikelen, weerspreken m.i. deze „uitlegging" op het duidelijkste. Als dr Buizer daartegenover wijst op het feit, dat in de verschillende artikelen over de kerk, de kerk steeds dezelfde is, ben ik het daarmee eens. Niet met de „uitlegging" van „De Heraut", op dit punt.

Maar dat beteekent nog geen aanvaarding van de „uitlegging", die dr Buizer zelf gaf. Want deze vergat, wat helaas ook nog wel eens anderen voorbij zagen, dat n.l. het instituut der kerk nog alt ij d in wording is. Dat is het element, waarop ik telkens weer wees, en zal blijven wijzen, ook al heeft prof. Hepp in besloten, maar toch semi-publieke vergaderingen in het gebouw der Vrije Universiteit gemeend, daartegen bezwaar in te moeten brengen, dat niemand óververtellen mocht. Voor het besef der reformatoren was het kerkelijk instituut nog lang niet af. Het werd. Het groeide. Die groei moest dóórgaan; de Reformatie zelf nam tientallen jaren in beslag, en Calvijn heeft het einde niet gezien; God sloot zijn oogen in een periode van nog steeds doorwerkende Reformatie. Maar dat de Reformatoren „hun" instituten naar elkaar toe wilden laten groeien, en het voorloopigheidsinstituut, dat hier en daar en ginds was verrezen, wilden associëeren met andere, die evenzeer slechts voorloopig waren, dat blijkt b.v. uit de poging tot samenwerking en uit de bereidheid tot (zoolang het mogelijk was) onderteekening van elkanders confessie, en wat dies meer zij.

Terwijl dus de één de aanpassing van de belijdenis en de bestaande praxis zoekt in een mystiek-making der kerk, daar zoekt de ander ze in de b e w e e g 1 ij k - heid van het instituut. Bij deze laatste poging tot oplossing der moeilijkheden heeft men het voordeel, dat men van die mystiekmakerij geen last heeft; dat het instituut zijn volle waarde houdt, en geen oogenblik van de kerk en haar van Godswege opgedragen arbeid kan worden geabstraheerd. Dat men de kerk voortdurend aan het correspondeeren zet; maar dan niet in naam van een onzichtbaar mystiek lichaam van Christus, doch ter bereiking van het groote, breede instituut.

Leest men tegen dezen achtergrond de desbetreffende artikelen der confessie, dan zal niemand beweren moeten, dat een Schot moet zeggen: buiten de Schotsche kerk geen zaligheid, een Fransehman: buiten de Fransche niet, een Nederlander: buiten de Nederlandsche niet.

Staat er niet trouwens, , dat het met de zichtbare eenheid der kerk, en haar naar buiten optreden met de vaandelen des heils soms treurig geschapen is? terwijl toch de kerk gebleven is ? En als dus dr Buizer, dit alles vergetende, meent aan de belijdenis een consequentie te moeten opdringen, die toch nooit in haar bedoelingen kan gelegen hebben, en die er ook nergens staat, dan kan men met „Leeuwarden" zeggen: die „uitlegging" aanvaard ik niet, zonder daarmee in te stemmen met hen, die de pluriformiteit , , der kerk" in den door dr A. Kuyper daaraan gehechten zin voorstaan.

Buizer's fout ligt in het verkeerd-vervoegen van het werkwoord institueeren, in den voltooidtegenwoordigen tijd: de ge-institueerde kerk. Hij komt er zoo niet uit.

Die van anderen ligt in het niet meer vervoegen van dit werkwoord (de mystieke kerk); zij komen er ook niet uit.

De oplossing ligt in het wèl vervoegen, maar dan anders vervoegen van het werkwoord institueeren. Onvoltooid tegenwoordige tijd. Deze vóórop.

„GOUD WAARD", — VOLGENS Dr H. KAAJAN.

Inzake de pluriformiteitskwestie zijn we verzeild geraakt in de periode van de guerilla. Op hetgeen ik opmerkte wordt door enkele andersdenkende broeders niet ingegaan voor wat betreft de hoofdvragen. Slechts op enkele détails komt men af; en niet zoodra meent men vasten grond onder de voeten te hebben, of men zegt: ziedaar, ziedaar; en als K. S. zich nu eeren wil, dan neemt hij wat hij schreef terug. Ik zou in allen ernst willen vragen: gelooft U, bij eenig nadenken, dat, indien al op die enkele puntjes het gelijk aan Uw kant zou zijn, daarmee ook maar in het minst was aangeraakt, wat ik voorts schreef, en door U met geen vinger aangeroerd is?

Inmiddels, we willen wel luisteren. Daartoe vermelden we eerst, wat „De Heraut" opmerkte, en vervolgens, wat dr H. Kaajan daaraan vastknoopte. Men herinnert het zich: het ging over de kwestie, of, als Knox Calvijn vraagt over het doopen van onechte kinderen, kinderen van geëxcommuniceerden, en van „afgodendienaars", met die laatsten „roomschen" waren bedoeld. In dat geval zou dus door Calvijn's toestemmend antwoord een vrijbrief gegeven zijn voor het doopen van roomsche kinderen zoo ongeveer naar den regel: doopen, wat in het doophuis komt. Ik stelde daartegenover, én op grond van wat in Knox' briet zelf stond, én op grond van wat Calvijn antwoordde, èn op grond van wat ik uit de geschiedenis van de reformatie in Schotland ophaalde, dat men geen recht had, die „afgodendienaars" als roomschen te bestempelen.

Nu heeft „De Heraut" aangaande dit geval het de opgemerkt (we citeeren letterlijk):

„Laat ons ten overvloede hier nog aan toevoegen, dat, toen op de Synode te Emden dezelfde vraag aan de orde kwam, door de broeders te Keulen ingezonden, of „het toegelaten is eens Papisten^) kind te doopen", de Synode verwees naar hetgeen de broeders van Geneve hiervan geschreven hadden. Het antwoord nu luidt, dat, al was het het allerzekerste alleen kinderen te doopen, waarvan de vaders lidmaten der kerk waren, men daarom toch de kinderen van Papisten niet moest uitsluiten van den doop. „Dergelijk antwoord, zeggen ze, hebben wij aan die van het Rijk van Schotland gedaan, als ze ons advies over deze zaak begeerd hebben." Ook hieruit blijkt wel afdoende, dat met deze afgodendienaars Papisten bedoeld werden, die geen lid der Gereformeerde Kerk waren."

Tot zoover „De Heraut".

Dr H. Kaajan in „Utr. Kb." is hiermee zóó ingenomen, dat hij schrijft:

Deze opmerking van prof. H. H. Kuyper is goud waard en het zal prof. Schilder eeren, als deze nu zijn ongel ij k erkent.

Tot dusverre.

Aan dr H. Kaajan zou ik willen antwoorden: met genoegen zal ik op elk détailpuntje, al is het nóg zoo bijkomstig, ongelijk bekennen, zoodra ik overtuigd ben. Eerder echter niet. En wijl dit thans het geval niet is, om na te noemen redenen, solliciteer ik ditmaal niet naar Uw verzekering, dat ik me heusch heb geëerd.

Wel geloof ik, dat het dr Kaajan zal eeren, als hij zijn lezers doorgeeft, wat ik nu zeggen ga. Het is niet minder dan dit: dat „De Heraut" door het verhaal, dat het blad doorgaf, de historische feiten heeft verwrongen, door van wat werkelijk gebeurd is een zóó tendentieuse , , weergave" te bieden, dat het „bericht" zelf als onwaar af te wijzen is, en dat dr H. Kaajan, vóórdat hij zulke berichten „goud waard" noemt, beter doet, ze eerst maar eens te controleeren.

Hetgeen ik heb aan te toonen, natuurlijk.

* '-*•"'", '> " •~^'- Volgens „De Heraut" hebben de broeders van Keulen de Emder synode de vraag voorgelegd, „of het toegelaten is eens Papisten kind te doopen".

Het kind van een Papist.

Wie leest dit anders dan zóó, dat in het algemeen gevraagd werd: mag men roomsche kinderen doopen?

Als ik zeg: mag men een kroeghouder toelaten ten avondmaal, een spoorwegarbeider (met verplichting tot werk op Zondag) toelaten tot de openbare belijdenis, dan denkt iedereen aan kroeghouders in het algemeen, aan spoorwegarbeiders in het algemeen.

Niemand denkt dan aan een zeer bepaalden kroeghouder, b.v. één, die een nadere verklaring heeft afgelegd, niemand aan een zeer bepaalden spoorwegarbeider, die b.v. op het principiëele punt zich verklaard heeft.

Zoo denkt ook niemand, die „De Heraut" leest, aan een zeer bepaald papist, iemand, die over den gereformeerden doop zich nader had uitgesproken.

Helaas, wie aldus „De Heraut" leest, en dan in goed vertrouwen daarop af zou gaan, die is op een dwaalspoor gebracht. Want de vraag, uit Keulen aan de Emder synode gelegd, handelde niet over „papisten", maar over een zeer bepaald papist.

Ten bewijze halen v/e hier aan de Acta der Synode te Emden, 4—13 October 1571, opgenomen in „Acta van de Nederlandsche Synoden der zestiende eeuw, verzameld en uitgegeven door F. L. Rutgers", 's-Gravenhage, Nijhoff, 1889, 42 v. Daar 2) lezen we, op bl. 92 (bijzondere vragen):

Op de tiende vrage der Broederen van Keulen, of het toegelaaten is eens Papisten Kind te doopen, WELKE BETUIGT, DAT DIE FORME DES D00P8, DIE IN DE GEREFORMEERDE KER­ KEN IS, HEM REINDER DUNKT TE WEE­ ZEN, DAN DIE WELKE IN HET PAUSDOM 18 GEBRUIKT? is geantwoort, dat die hierin voldaan begeert te weeën, die neeme eene Copie van het geene de Broeders van Geneve hier van geschreeven hebben." ^)

De lezer is nü naturlijk verlangend geworden, te weten, wat dan „de broeders van Geneve hiervan geschreven hebben". We vinden het vermeld op bl. 93 v. Letterlijk schrijven we het stuk over:

„Het beste ende alderseeckerste is geen kinderen tot den doop toe te laten oft t'ontfangen, dan van welcken die Vaederen lidtmaeten des lichaems der Kercken sijn, ende voorwaer het is den Ordinaris Regule diemen in deser saecken behoort te gebruicken; nochtans om die te seer strengicheit te maetigen in deser saecken, soo moet men altijt hierop acht nemen, dat Godts verbondt sich strecket tot in het duijsenste geslacht, niet om alsoo ouerhoop allerly kinderen diemen te doopen anbiedt t' ontfangen, onder het decxsel dat die voorouderen daer van, van ouer duijssent jaeren geleden Christenen geweest sijn, maer well orn door goeden ende behoorlicken middel, tot der Kercken wederom aen te nemen ende te voegen, t'gene dat daervan vervrembt is geweest; maer nu sijn die middelen verscheiden ende rnenigerleij, nae dat die omstandicheden verscheiden ende mennigerleij zijn. Want waert saecken, dat Godt sijnen vervallen Kercken wederom belieffde op te richten, ende dat die Ordinaris bedieninge des doops (welcke heden s' daeghs de vijanden der waerheijt misbruicken) wederom gestelt were in handen vanden oprechten herderen, all waere het schoon dat veele lyeden noch soo haest niet gereformeert offt bekeert ende herboeren waeren, soo en soude men nochtans sulcker lyeden kinderen (dien der Kercken toe koemen) van den doop niet moegen affsluijten: Want men en soude den seluegen niet alleene te kort doen, maer oock die gemeenschap der geloeuigen, ende der beloften Godts. Dergel ij cke Andtwoorde hebben wij aen die vanden R ij cke van Schotlandt gedaen, als sij ons adv ij s oeuer dese saecke begeert hebben. Item ter plaetzen daer die Kercke onder den Cruijce schuijlt oft affgesondert ende verborgen is: Indien daer die ouderen der kinderen noch soo swack ende bevreest zijn, als dat sij hun tot der gemeente niet en derren begeuen, Offt, noch rouw, ende ongeschickt zijnde hun niet buijgen en willen onder het jock Jesu Christi, ende daer en tusschen nochtans eenige van haere vrienden last ende macht geuen van haer lyeden kinderkens aen te bieden, om in aller behoorlickeit ende suijverheit gedoopt te worden, soo en is daer geen oorsaecke noch redene die verhinderen mach die selve kijnderkens angenoemen te wordene, behaluen dat die Peters ende Meters, oft die getuijgen des doops haer verbinden in desen haeren Ampte ende plicht hen seluen getrouwelicken te quijten, oock verseeckeren ende betoegen, dat sij van den ouderen voorss. volle last ende bewillinge hebben, van alsucx te doene. Want dat is effen soo veele, Als ofte die Vaeders der voorseider Kinderen, haer vaederlioh Recht ende Actie te buijten gegaen ende ouergegeuen hadden in handen van den voorss. Peteren ende Meteren etc. Maer soo daer eenich persoen is, die vanden Euangelio gansch niet en weet, ende daerin geheell onverstandich is, soo en wilden wij al sulckes kindt eene niet raeden tot den doop aengenoemen te worden, sonder den seluen persoen te doen belonen eerst ende voor all, dat hij gedoegen sail, dat sijn kindt vanden Peters ende Meters t'zijner tijt sail onderweesen ende geleert worden inde suijvere leeringhe des Evangeliums, ende dat hij door sijne vaderlicke auctoriteit oft vermoegen 't zelve kindt nu noch nummermeer en sail dwingen of daer toe brengen, dattet wederomme sail koemen ofte gebracht worden totte superstitia ofte auergeloeuicheden des Paussdoms, maer dat hij den seluen kinde veel meer sail vrijheit geuen tho leuen nae die leeringe des Evangeliums, daer het inne onderwesen is. Indien men in deser saecken den toom langer gaeue ende meer toe liet, soo soude d' ambitie oft die vermeetenheit te seere regneren, ende daer soude veele verwoestinghe ende groote ongeschicktheit uijt volgen."

Tot zoover het lijvige stuk.

* We hebben het citaat volledig gegeven, om alle

misverstand af te snijden. We brachten enkele onderstreepingen aan. Als nu de lezers eens blijven staan bij de passage, waar staat, dat men een dergelijk advies gegeven heeft aan „die van den Rij cke van Schotlandt", dan kunnen we gauw met elkaar klaar komen. Er staat immers duidelijk, dat er heel wat verschil kan zijn in de omstandigheden, waaronder de reformatie zich baan moet breken, en dienovereenkomstig ook groot onderscheid in de manier, waarop men moeilijke gevallen heeft af te wikkelen. Maar wat het geval van Schotland betreft: daar stond de zaak zoo:

a. de vervallen kerk was weer opgericht;

b. de regelmatige doopsbediening was gesteld in

handen van de goede (reformatiegezinde) herders; c. de reformatie was dus doorgevoerd, ook al waren vele personen, juist zooals wij aangaven, nog maar heel langzaam van de dwalingen genezen;

d. hun kinderen kwamen de kerk toe, hetgeen juist hetzelfde was, als wij uit Calvijn's brief citeerden, en waarop we grootendeels onze opmerking

grondden. We moeten dr Kaajan daarom teleurstellen, voor wat onze „eer" betreft; we houden heelemaal staande, wat we schreven. Temeer, waar het „Artijckel van Geneuen dienende tot een andtwoorde op de voorss. 10 vraege der Broederen van Coelen" (Keulen) natuurlijk heel wat anders is, dan de brief, dien Calvijn aan Knox schreef dd. 8 Nov. 1599. Merkwaardige loop van de discussie! Toen ik kortheidshalve me strikt hield aan de correspondentie van Knox en Calvijn, en de geschriften van laatstgenoemde, zeiden de broeders, die er anders over dachten: u moet uit Schotland zelf uw bronnen halen. Toen ik daarna aan dat verlangen voldeed, kwam men met dit Geneefsche artikel voor den dag, dat weer op ander terrein ligt.

Ik heb op dit punt nog wat meer op mijn hart.

Maar ik zal toch eens even wachten. Bedrieg ik me niet, dan is de toon van dr Kaajan — even goede vrienden, overigens — scherper dan

eerst. Ik mag dat wel: het gaat ons om de zaak.

Maar ik krijg nu langzamerhand genoeg van een methode, die weinig vrucht draagt; de methode van: als tien punten behandeld zijn, op één of twee ervan debatteeren, en de rest dan doen vergeten.

Voor ik dus verder ga, wil ik thans even pauzeeren, om dr Kaajan gelegenheid te geven, zichzelf te „eeren", door dit verhaal aan zijn lezers, voor wat het kardinale puntje betreft, door te geven. En hun te zeggen, dat het bericht, dat hem goud waard was, onjuist was,

a. inzake het stellen van het probleem,

b. inzake het reproduceeren van het te Emden doorgegeven antwoord.

Want daar staat letterlijk: het ging om kinderen, die voor rekening van de gereformeerde kerk lagen. Men moge tegen de methode, waarop vroeger de hervorming van overheidswege werd doorgevoerd, nóg zooveel bezwaren hebben, maar het feit veronachtzamen mag men niet.

Men moet de kerkhistorie niet verwaarloozen, zooals prof. Hepp, maar dan naar den verkeerden kant, nog onlangs volkomen terecht, bulletineerde.

K. S.


, 1). Cursiveering van De Heraut!

-) Ad decimam frafrum Coroniensium quaestionem, au liceat Papistae ALICUIUS infantem baptizare, qui testatur Baptismi formam in Ecclesiis reformatis receptam, sibi puriorem videri quam earn quae in papatu usurpatur, Qui sibi satisfieri cupiunt, exemplar sumant articuli a fratribus Genevensibus ea de re conscripti.

3) Vgl. B. V. Meer, de Synode te Emden 1571 (diss.), 's-Gravenhage, Nijhoff, 1892, 254; Werken der Marnix Vereeniging, serie II, deel Itl, pag. 93.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 maart 1940

De Reformatie | 8 Pagina's

DE PLURIFORMITEIT EN ONZE SYNODES. (II.)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 maart 1940

De Reformatie | 8 Pagina's