GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

POPULAIR-WETEN-SCHAPPELIJKE SCHETSEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

POPULAIR-WETEN-SCHAPPELIJKE SCHETSEN

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Waar was Jezus tusschen „graf en hemel”?

I.

In het consütueerende heilswerk, dat de Middelaar Gods en der menschen verridit heeft op aarde en bezig is te verrichten in den hemel en eenmaal verrichten zal als Hij aarde en hemel zal vereenigen tot één groote „woonstede Gods in den Geest", vormt de overgang van Zijn tijdelijk verblijf op aarde naar Zijn voortdurende aanwezigheid in den hemel, waar Hij de plaats der eere bekleedt aan 's Vaders rechtei'hand, een belangi'ijke phase. In deze phase zien wij de beide elementen optreden, die kenmerkend zijn voor heel de werkmethode Gods in Christus, n.l. het „evoluHe-element" en het „schok-moment". Evenals de nedervaart van Christus uit den hemel naar de aarde bij Zijn vleeschwording opgenomen was in de voortgaande beweging van den historischen loop der tijdelijke dingen en als geboorte haar normale voorbereiding moest doorloopen („uit het geslacht Davids", „geworden uit een vrouw") en tevens tot stand kwam door het machtige ingrijpen Gods van de ontvangenis van den Heiligen Geest, zoo wordt ook de terugkeer van de aarde naar den hemel weer geleidelijk voorbereid in een periode van overgang, om dan plotseling in één moment van Goddelijk machtsbetoon te worden voltrokken.

Dit overgangsstadium tusschen opstanding en hemelvaart, tusschen „graf en hemel" vormt een niet onbelangrijk gedeelte in de geschiedenis van Gods groote verlossingsdaden. Deze veertig dagen zijn vol van beteekenis voor Christus Zelf, die het graf der vernedering is ontstegen en gereed staat de plaats der verheerlijking in den hemel in te nemen, èn voor de Kerk op aarde, die voortaan geregeerd zal worden door een verhoogden Koning en geleid door een plaatswaarnemenden Trooster. Van die belangrijkheid wordt de Kerk gedrongen zich elk jaar weer rekenschap te geven door de hoedanigheid van het kerkelijke jaar, dat een zestal weken laat verloopen tusschen de viering van Paaschfeest en Hemelvaartsdag, weken, waarin de geloofsbezinning in overdenking en prediking op dat gedeelte der heilsgeschiedenis wordt gericht.

Bij deze bezinning is men geneigd bijna uitsluitend de aandacht te bepalen bij de verschijningen van Christus, die uiteraard zeer belangrijke momenten uit deze periode vormen en ons in de Schrift min of meer uitvoerig besclireven worden. Maar de vraag laat zich niet onderdrukken, waar Christus geweest is en wat Hij gedaan heeft, wanneer Hij niet aan iemand verscheen en niet bij de Zijnen vertoefde. Die verschijningen zijn alle slechts van koften duur geweest en vormen tezamen slechts luttele uren. Maar waar hield de opgestane en verhoogde Heer Zijn verblijf in de langdurige tusschengelegen tijdsruimten, en is ons iets bekend van de werkzaamheid, die Hij daarin verrichtte ?

Over deze vragen wordt hierom gewoonlijk zoo weinig gesproken en nagedacht, omdat de Schrift ons zoo uiterst weinig gegevens hieromtrent biedt. Daarom lijkt het haast geen zin te hebben, ons in dit vraagstuk te verdiepen en zijn we geneigd om te zeggen: God heeft er Zijn wijze bedoelingen mee gehad om ons hierover niets te openbaren en daarmede moeten wij tevreden zijn.

Dit neemt echter niet weg, dat wij nochtans al de gegevens der Schrift hebben te onderzoeken en ons op grond daarvan een voorstelling hebben te vormen van dit gedeelte van Christus' werkzaamheid in samenhang met het geheel van Zijn Middelaarswerk. Wij willen dit doen inzonderheid met betrekking tot de vraag, waar Christus in dien tijd „tusschen graf en hemel" verblijf heeft gehouden.

Gewoonlijk heerscht de voorsLelUng, dat Christus in deze periode op aarde heeft vertoefd, ook al hangt er over Zijn verblijf en Zijn doorloopende werkzaamheid voor ons een sluier van geheimhouding. Zijn verblijfplaats is ons wel onbekend, Jezus houdt Zich verborgen, om plotseling voor een oogenblik te voorschijn te treden, maar in het algemeen wordt er niet aan getwijfeld, of de Heere wel op aarde was. „Na de opstanding vertoefde Christus nog een tijd lang op aarde" (Bavinck, Dogm. III, 498).

Daarom verwekte het eenig opzien en prikkelde het tot opmerkzaamheid, toen Ds W. Tom van Sappemeer in het „Gereformeerd Tlieologisch Tijdschrift" van Sept. 1938 de gedachte voordroeg en ontwikkelde, dat Jezus in deze veertig dagen niet op aarde, maar in den hemel verblijf gehouden heeft en uit die plaats op aarde voor enkele oogenblikken terugkeerde als Hij verscheen. Door exegese van enkele teksten meende Ds Tom tot deze conclusie te moeten komen, die hij ook dogmatisch verantwoord achtte. Niet dat hij van oordeel is, dat zijn opvatting onomstootelijk juist en voor geen tegenspraak vatbaar is, maar hij acht, dat deze voorstelling „wanneer wij de gegevens der Schrift nagaan, èn exegetisch èn dogmatisch de voorkeur verdient", waarom hij haar „ter overweging aanbiedt".

Dit is deze nieuwe, en zoover ik kan nagaan origineele gedachte dan ook ten volle waard, en wij willen in deze artikelen de exegese van Ds Tom nauwkeurig nagaan, maar daarbij ook andere Schriftgegevens, die licht over deze kwestie kunnen werpen, onderzoeken, om vervolgens zijn voorstelling ons dogmatisch in te denken in verband met het geheele Middelaarswerk van Christus, om te zien of zij te aanvaarden is, dan wel de oude opvatting moet worden gehandhaafd.

Dr G. Goslinga van Buitenpost heeft in het „Geref. Tlieol. Tijdschrift" van Dec. 1938 een bestrijding van het artikel van Ds Tom gegeven. Diens conclusie is, „dat het gevoelen van Ds Tom uit Joh. 20:17 niet is bewezen, door Hand. 1:1—3 wordt uitgesloten en bovendien als in strijd met de analogia fidei moet worden afgewezen."

Hierop heeft Ds Tom weer geantwoord in een artikel in hetzelfde tijdschrift, in Juni 1939, waarin hij mededeelde, dat hij door de argumentatie van Dr Goslinga niet overtuigd was en hij zijn eigen opvatting verdedigde.

Wij zullen beginnen met van deze interessante discussie kennis te nemen, de wederzijdsche argumenten weer te geven en te overwegen, waarbij wij dan tot de conclusie zullen komen, dat het standpunt van Dr Goslinga, die de oude opvatting dus verdedigt (Jezus was op aarde), juist is en dat de opvatting van Ds Tom moet worden afgewezen, omdat ze geen recht laat wedervaren aan alle Schriftgegevens en met het karakter van Christus' heilswerk en de successie Zijner heilsdaden in strijd komt.

Ds Tom begint met de vraag naar Jezus' verblijfplaats in deze veertig dagen üa verband te brengen met de vraag naar het doel van deze tusschenperiode. Christus is verscheidene malen aan Zijn discipelen verschenen, om hen te overtuigen van Zijn opstanding en te spreken over de dingen, die het Koninkrijk Gods aangaan. Het doel dezer veertig dagen lag dus in Zijn discipelen, en van eenigen (Middelaars-) arbeid buiten die verschij-

ningen wordt in de Schrift geen melding; gemaakt. Wat deed Jezus dan in dien tijd? Daarvan zegt de Schrift ons niets en Ds Tom acht het ondenkbaar, dat Christus zich met niets bezig hield. Ook voor een geleidelijke, trapsgewijze verheerlijking en vergeeslelijldng van Jezus' lichaam was deze tijd niet noodig. Daai-om stelt hij de vraag, of Christus dan wel al dien tijd op aarde geweest is en of Hij niet in den hemel is geweest, om van daaruit telkens aan Zijn discipelen te verschijnen. Dit is z.i. niet onmogelijk, omdat wij ook van verschijningen van den verheerlijkten Christus aan Stefanus, Paulus en Johannes lezen, welke verschijningen hetzelfde karakter dragen als vóór de hemelvaart.

Ook acht Ds Tom van belang, dat de verschijningen ook wel „openbaringen" genoemd worden. Mare. 16:12 en Joh. 21:1, en dat kan beteekenen een tevoorschijn treden uit een andere levenssfeer. IZoo wordt ook van de engelen, die op aarde verschijnen, gezegd, dat zij zich openbaren.

Maar Ds Tom vindt voor zijn gedachte den voornaamsten grond in de woorden van den Heiland tot Maria Magdalena na Zijn opstanding: „Ik vaar op tot Mijn Vader en Uw Vader, tot Mijn God en Uw God." (Joh. 20:17). Hier staat het werkwoord in het praesens en dit wordt gewoonlijk prolepüsch' opgevat, zooals ook in Joh. 7:33; 8:21 en vele andere plaatsen moet geschieden. Maar deze prolepsis acht Ds Tom hier niet op haar plaats, aangezien er vlak aan voorafgaat het perfectum: Ik ben nog niet opgevaren. De Heiland zou dan dit bedoeld hebben te zeggen: „Ik ben nü nog niet opgevaren, nu nog niet in den toestand van een opgevarene, maar Ik vaar op, zoo straks, direct." Dat zou dus niet na veertig dagen hebben kunnen plaats vinden, maar moet beteelcenen, dat Christus op den dag Zijner opstanding ten hemel gevaren is. Het praesens kan ook niet zien op een trapsgewijze verhooging van bestaanswijze, zooals Godet wil verklaren.

Maar waarom wordt er dan nog van een latere, aparte hemelvaart melding gemaakt? Omdat deze hemelvaart op den veertigsten dag de definitieve was, toen Jezus voor goed van de aarde afscheid nam.

In verband hiermede vindt Ds Tom het opmerkelijk, dat door Mattheüs en Johannes geen bizondere melding van deze (definitieve) hemelvaart wordt gemaakt. Zij beschouwden de opstanding eigenlijk reeds als het „sluitstuk", als den overgang tot een ander leven, dat niet meer aan deze aarde gebonden was.

Over de vraag, wat Christus dan gedurende deze veertig dagen in den hemel gedaan heeft en of Hij toen reeds plaats genomen had in de volle heerlijkheid aan de rechterhand Zijns Vaders, laat Ds Tom zich niet met zekerheid uit, maar acht hij niet onmogelijk.

Deze voorgedragen gedachtengang wordt nu door Dr Goslinga bestreden. Deze acht de mogelijkheid van een „herhaalde hemelvaart" uitgesloten op grond van bezwaren van dogmatischen en exegetischen aard.

1. Al heeft de Schrift ons over de werkzaamheid van Christus gedurende deze veertig dagen niets geopenbaard, dat wil nog niet zeggen, dat er voor een verblijf op aarde geen doel zou geweest zijn en dat we nu maar liever moeten denken aan een verblijf in den hemel.

2. „Het hoofdbezwaar is, dat Ds Tom feitelijk de gedachte voorstaat van een herhaaldehemelvaart. Daarmede wordt aan het hoogst gewichtig karakter van deze goddelijke verlossingsdaad ernstig tekort gedaan. De hemelvaart is een onmisbare schakel in den keten van de groote, universeele heilsdaden van onzen Heere Jezus Christus, die voor geen herhaltag vatbaar zijn." Als Ds Tom aan dit bezwaar tracht te ontkomen door te spreken van een „definitieve hemelvaart", dan acht Dr Goslinga dit niet zonder gevaar, omdat op deze wijze de hemelvaart min of meer wordt losgemaakt van haar doel, n.l. dat Christus naar den hemel ging om plaats te nemen aan de rechterhand Gods. Eén van beide: of Christus heeft gedurende dien tijd zonder heerlijkheid in den hemel verkeerd, en dit is onmogelijk, want Christus kan zelfs geen uur incognito in den hemel vertoeven; of Hij heeft telkens Zijn hemelsche heerlijkheid afgelegd om op aarde te verschijnen. Ds Tom schijnt deze gedachte te zijn toegedaan. Maar dit is in strijd met de eer van onzen Zaligmaker. In het goddelijk werken heerscht geen willekeur, doch heilige orde.

3. „Exegetisch staat dit gevoelen al zeer zwak." Ds Tom voert als bewijs eigenlijk alleen aan Joh. 20:17. Maar al spreekt hier de Heiland van Zijn hemelvaart in het praesens, dit wil allerminst zeggen, dat dit reeds op denzelfden daig zou geschieden. Bovendien vormt dit woord een boodschap van Jezus, dien Maria moest brengen aan de discipelen. Terwijl de andere vrouwen aan de jongeren moesten boodschappen, dat zij moesten heengaan naar Galilea en dat ze aldaar den Heer zouden zien. Deze twee boodschappen hebben de discipelen moeten combineeren, en dan kan dus door hen de boodschap van de hemelvaart niet anders, verstaan zijn, dan dat deze zou plaats hebben na de verschijning in Galilea. Het praesens in Joh. 20 vat Dr Goslinga dus op in proleptischen zin, zooals op vele andere plaatsen.

Tenslotte wijst Dr Goslinga op Hand. 2:1, waar met nadruk sprake is van Christus' omwandeling op aarde „tot op den dag, in welken Hij opgenomen is." „Bij een gezonde opvatting sluiten deze woorden de gedachte beslist uit, dat Jezus meer dan eenmaal zou zijn opgevaren. En wie geheeï VS. 1—3 onbevangen leest, zal met deze verzen onvereenigbaar achten de voorstelling, dat Jezus gedurende die veertig dagen in den regel in denl hemel vertoefd heeft. Op grond van deze overwegingen komt Dr Goslinga tot de reeds genoemde conclusie, dat het gevoelen van Ds Tom moet worden afgewezen.

Ds Tom handhaaft echter zijn opvatting tegen de bestrijding van Dr Goslinga. Hij acht het geen bezwaar om een herhaalde en definitieve hemelvaart aan te nemen. Dat wil dan nog niet zeggen, dat ook de andere heilsfeiten meer dan eens zouden kunnen hebben plaats gehad. Verder vindt hij het niet in strijd met de eer van den Zaligmaker, dat Hij Zijn hemelsche heerlijkheid telkens aflegde om op aarde te verschijnen, maar aclit dit in overeenstemming met Joh. 17:5 „verheerlijk mij, Gij Vader, bij Uzelven met de heerlijkheid, die Ik bij U had eer de wereld was'', en Fil. 2:6 en 71 „heeft zichzelven vernietigd". Evenmin is hij overtuigd door de argumenten van Dr Goslinga aangaande Joh. 20:17 en wat het verhaalde in Hand. 1:1—3 betreft, merkt hij op, dat we voorzichtig moeten zijn om conclusies te trekken uit een „onbevajigen lezing", want als men het verhaal der hemelvaart in Luc. 24: 45—53 leest, krijgt men daar den indruk, dat de hemelvaart terstond na het aldaar vermelde gesprek met de discipelen, dus op denzelfden dag heeft plaats gehad.

Wij zullen zien, dat er echter uitspraken der Schrift zijn, die in haar ontwijfelbare klaarheid geen mogelijkheid voor de hypothese van een herhaaldelijke hemelvaart open laten.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 mei 1940

De Reformatie | 8 Pagina's

POPULAIR-WETEN-SCHAPPELIJKE SCHETSEN

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 mei 1940

De Reformatie | 8 Pagina's