Studentenalmanak 1953 - pagina 241
vóór of tegen samenwerking met andere christenen op grondslag of
zonder grondslag?
Het zou goed zijn als zij, die in deze en vele andere vragen partij
kozen, aan het puur „vormelijk", het puur uitwendig vereiste van
enige kennis omtrent de te beslissen zaken voldeden. Over christe
lijke eenheid, het moge in kerkelijk, in politiek, in maatschappelijk
opzicht wezen, het moge lager, middelbaar of hoger onderwijs be
treffen, wordt vaak, met name door academisch gegradueerden,
alleronverantwoordelijkst gesproken, of juister, te keer gegaan. Wat
men in bedrijf en op kantoor, ten departemente of in het ziekenhuis
niet zou aanvaarden, stuit op geringe afkeuring wanneer het kerk
en christendom raakt, alsof de eenvoud des geloofs niet van de
onnozelheid, men mag zelfs zeggen van de onbenulligheid verschil
len zou! Ieder aanvaardt, dat het lastig is en toewijding vraagt
carrière te maken, wetenschappelijke overwinningen te behalen,
staatkundig werkelijk een positie te verwerven. Tegen de daartoe
benodigde moeite en inspanning ziet men niet op. Maar om zich de
normaal vereiste kennis bij te brengen ten einde met enige geeste
lijke uitrusting de oecumenische opdracht te voeren, is de meesten
te veel. De verontschuldigingen zijn legio en dikwijls goed gevon
den. Men holt ademloos zijn agenda achterna, kan maar één ding
goed doen; is buiten staat ijzer met handen te breken, hecht enkel
aan levend geloof en niet aan onvruchtbare dogmatische haar
kloverij. Geen van deze spitsvondigheden beantwoordt de vraag,
wie verlof tot levensvereenvoudiging gaf nu het kerk en christen
dom raakt, nu hpt zeer bepaaldelijk het gestand doen der eenmaal
afgelegde belijdenis terzake van de eenheid en de waarheid voor de
kerk van Jezus Christus betreft.
Ik moet toch voelen dat, zolang ik de Heidelbergse Catechismus
onderschrijf — waarvan velen zich hoogstens het begin en vooral
het slot: „Wat betekent het woordeke A m e n ? " voor de geest kunnen
brengen — de avondmaalsgemeenschap met luthersen, ik zeg niet
onmogelijk, maar toch zeker hachelijk is. Ik dien toch te beseffen
dat, zolang er in dat belijdenisgeschrift van Jezus als waarachtig
God en waarachtig mens gesproken wordt, mijn eenheid van geloof
met Banning hier in Nederland, met Mönnich evenzeer hier in
Nederland, met Heering en Van Holk, nogmaals in Nederland, gelet
op wat zij schreven — niet op wat zij persoonlijk aanvaarden — op
zijn allerzachtst uitgedrukt ten hoogste twijfelachtig of niet goed
bestaanbaar is, en — meer naar waarheid geformuleerd — voor
uitgesloten te houden zij. In de Wereldraad ontmoet ik kerken, die
231
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 januari 1953
Studentenalmanak | 308 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 januari 1953
Studentenalmanak | 308 Pagina's