GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Vrije Universiteitsblad 1960 - pagina 241

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Vrije Universiteitsblad 1960 - pagina 241

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

bepaling (artikel 200) niet op de faculteiten der godgeleerdheid van toepassing was. En de commissie-'s Jacob van 1955, welke haar advies moest uitbrengen in het kader van het toenmaals nog door de regering aangehouden patroon van de oude hoger onder wijs wet, liet de theologische faculteiten buiten beschouwing. ^) Is de situatie nu door het ontwerp van wet tot regeling van het wetenschappelijk onderwijs gewijzigd? Inderdaad bevat deze wet, welke de zaak op een nieuw stramien stelde, een rechtstreekse erkenning van de twee bestaande bijzondere universiteiten. En allerlei bepalingen in de wet van 1904 — bekrachtiging van de benoeming van niet in hun faculteit gedoctoreerde hoogleraren, openbare promoties, toezicht door een speciale „Commissie van toezicht" — zijn vervallen. Maar de hiervoren vermelde eis, dat de faculteiten voor erkenning en subsidiëring zich moeten richten naar de structuur van die der rijksuniversiteiten, is door de bepaling van artikel 16 lid 2, gebleven. Het schijnt nodig hierop met nadruk de aandacht te vestigen, omdat door Mag. Stokman ten aanzien van de bepalingen van dit artikel een opvatting is verdedigd, welke in verband met bewoording en strekking van dit artikel m.i. niet houdbaar is. Hij stelde nl., dat artikel 16, lid 2, de mogelijkheid laat in het academisch statuut een afzonderlijke regeling op te nemen voor de exameneisen van de openbare en van de bijzondere universiteiten, zodat het aldus mogelijk zou zijn de bijzondere universiteiten geheel haar eigen structuur te laten (Handd. pg. 2137 v.v.), zij het dan ook dat dit, zoals de heer Bruins Slot (t.a.p. pg. 2141) liet uitkomen, zou betekenen, dat het behoud van die eigen structuur geheel van de Kroon (het academisch statuut wordt immers vastgesteld bij algemene maatregel van bestuur) zou afhankelijk zijn. Het is merkwaardig, dat deze uitleg van artikel 16, lid 2, — welke evenmin door de Vrije Universiteit als, blijkens de hiervoren vermelde suggesties van Nijmegen, door Nijmegen als mogelijk was begrepen — in de Tweede Kamer, ook niet van de zijde van de regering, bestrijding heeft gevonden. Alleen de heer Tilanus (t.a.p. pg. 2122 v.v.) had vóór de rede van Mag. Stokman van een ander uitgangspunt blijk gegeven, en het was hem reden zich alsnog van het amendement te distantiëren en een motie ter nadere behandeling van het onderwerp in te dienen. Maar het lijkt niet twijfelachtig, dat de opvatting van Mag. Stokman (geheel daargelaten of daarmede de bezwaren zijn ondervangen, des neen) alleen door wijziging van artikel 16, lid 2, gelding zou kunnen krijgen. Te gelukkiger daarom, dat naar aanleiding van de van de aanvang af door de Vrije Universiteit gedane suggestie de aangelegenheid aan nader onderzoek is voorbehouden. De zaak ligt dus nu ter nadere overweging door de Minister die daartoe zeker het contact met de bijzondere universiteiten zal hervatten.

Het is in dit stadium minder juist om, vooruitlopend op het overleg, het van de zijde van de Vrije Universiteit in te nemen standpunt uiteindelijk vast te leggen. Maar uit het vorenstaande zal wel duidelijk zijn, dat kernpunt in deze zaak moet zijn de vrijheid om de theologische faculteit naar eigen beginsel in te richten. Daaronder ook begrepen, dat, terwijl bij de rijksuniversiteiten onderwijs en opleiding zijn gesplitst naar de godsdienstwetenschappelijke kant enerzijds en de vorming voor het predikambt anderzijds, de integratie van wetenschap en vorming, zoals de theologische faculteit aan onze universiteit te zien geeft, moet worden geërbiedigd. Of daartoe alleen met een uitschakeling of wijziging van artikel 16, lid 2, voor de theologische faculteit kan worden volstaan, zal zorgvuldig moeten worden bezien. ») Maar er is aan de zaak nog een andere kant. Indien de Staat van zijn standpunt oordeelt, dat recht en billijkheid, in verband met de bekostiging door het Rijk van de theologische faculteiten der rijksuniversiteiten en naar het hangende ontwerp ook van de Stedelijke Universiteit van Amsterdam, medebrengen, dat ook de bijzondere universiteiten daarvoor in aanmerking worden gebracht, en dit dan aldus regelt, dat de vrijheid van het bijzonder onderwijs, welke ten aanzien juist van de theologische faculteit bijzondere eisen stelt, wordt geëerbiedigd, dan blijft de vraag, of dat subsidie kan worden aanvaard. Het wordt immers dan zó, dat, daar de theologische faculteit aan de Vrije Universiteit mede de opleiding tot het predikambt in 3185

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 januari 1960

VU-Blad | 252 Pagina's

Vrije Universiteitsblad 1960 - pagina 241

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 januari 1960

VU-Blad | 252 Pagina's