GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

VU Magazine 1976 - pagina 55

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

VU Magazine 1976 - pagina 55

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

nl magame 9

Training moet vrijwilliger op bepaald spoor zetten

hij bezoekt. „Wanneer je als vrijwilliger jezelf voorstelt en een afspraak wilt maken, roept dit bij de ander enorm veel op; wat weetje zelf niet, maar je voelt de deur geleidelijk aan dichtgaan of je staat verbouwereefd te luisteren naar de smak waarmee dit gepaard gaat". „Ik ging onaangekondigd op wat ik noem: huisbezoek; de ander zag het als een gewone visite getuige het feit dat kennissen die langs kwamen, zonder meer binnengelaten werden". Wat moet ik als bezoeker weten van de bezochte voordat ik hem ontmoet? Wat verwacht de ander eigenlijk dat ik kom doen, wat verwacht „de kerk" van mij, wat verwacht ik van mezelf en van de ander? Word ik zo gereserveerd ontvangen omdat men wat „koel" is, of omdat men mij ziet als „politieagent van God of van de kerk"?Legikgelegenheidsbezoeken af en zo ja, met welk doel; wat is mijn rol bij contacten op straat of in een winkel? Is het voldoende wanneer de kerk in mij haar gezicht eens laat zien, als een officieel blijk van belangstelling; of kom ik mij ambtelijk op de hoogte stellen van de stand van geestelijke zaken bij de betreffende persoon? Moet ik de ander ,,ach ter zijn broek zitten" en hem tot actie manen? Gaat het om een hartelijk contact van mens tot mens, om een verdieping van de gemeenschap der heiligen? Of ben ik degene die openstaat voor vragen, problemen en die waar mogelijk hulp verleent of verwijst naar andere hulpverleners?

Persoonlijk De vragen van de vrijwilliger over zijn relatie tot anderen,droegen niet zelden mede het karakter van vragen aan zichzelf. Vast staat, aldus dr. Goedhart in zijn proefschrift, „dat de vrijwilliger persoonlijk niet buiten schot kan blijven; het is juist een onmisbaar deel van zijn pastoraat dat het ook hemzelf betreft". Een paar van die vragen: Wie ben ik eigenüjk zelf? Geloof ik wel? Zo ja, kan ik dat in gesprek brengen? Mag ik mijn vragen op een bezoek ook laten horen? Mag ik — wie ben ik? — mijn mening tegenover die van de bezochte stellen, hem „vermanen" als hij — mijns inziens of objectief gezien en wat is dat dan? — op een verkeerd spoor zit? (...). Wat moet ik met allerlei kritiek op mijzelf, de voorganger, de kerk? Wat doe ik met onbarmhartige en onjuiste kritiek? Soms is het nog veel

erger dan men zegt; ik kijk in de keuken van de kerk en als de mensen eens wisten... Maar als die en die het niet meer zien zitten, dan zie ik het zelf toch helemaal niet? Waar ben ik mee bezig; hou ik het wel vol? Ik heb wel erg vaak een kater na mijn bezoeken. Doe ik het wel goed? Ik heb de hele avond niemand bezocht en ben alleen her en der afgewezen; het schikte niet — nooit? — een afspraak lukte niet —, ze wilden mij — de kerk? — niet ontvangen. Door een huistelefoon in een flat afgepoeierd te worden, ontneemt me mijn geloof in de gemeenschap der heiligen (...). Je kunt zeggen watje wilt, maar ze doen het toch niet. Ik heb ergens lang en diepgaand gepraat, het hele probleem doorgesproken; ik gaf ze een advies, het kwam aan en ze zou-

den het doen, maar wat blijkt: ze doen hel toch niet, ze veranderen zich niet. Ik overweeg mijn lekepastoraat neer te leggen. Ik kan het niet. ik kan er niet tegenop, ik ben het niet eens met de gang van zaken, ik heb het te druk.

Mini-training Het was met name voor dit soort vragen over de relatie met anderen en over zichzelf dat dr. Goedhart de zgn. „mini-training" aanbeval, bedoeld als toerusting van de vrijwilliger. Het doel van zulke trainingen zou dan niet zozeer moeten zijn pasklare antwoorden te geven op de vloedgolf van vragen; niet zo zeer „een verstandelijk „kennen", en „weten", maar het ervaren hebhen van, het gevormd worden voor en begeleid

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 januari 1976

VU-Magazine | 487 Pagina's

VU Magazine 1976 - pagina 55

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 januari 1976

VU-Magazine | 487 Pagina's