GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

VU Magazine 1976 - pagina 246

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

VU Magazine 1976 - pagina 246

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Wl magazine 24 Mevrouw Smit: De vraagsteller heeft me de kans gegeven om aan de hand van de inkomenspolitiek duidelijk te maken wat ik daarnet kennelijk niet duidelijk genoeg over het voetlicht heb gebracht, namelijk het verschil tussen voorwaardenscheppend en doelstellingen-bepalend ten einde de maatschappij, die politiek gekozen is, te realiseren. Als je het hebt over inkomenspolitiek dan sloeg daar nu juist die opmerking op over waarden en normen. Als w e het hebben over inkomenspolitiek, moeten w e ons realiseren, dat een aantal waarden die w e op dit moment nog hanteren opnieuw getoetst zouden moeten worden. Dat zou ook in het onderwijs zeer duidelijk gestalte moeten krijgen. Het zal hier misschien niet door iedereen in dank worden aanvaard, maar het lijkt mij dat, gezien de verantwoordelijkheid die een onderwijs-gevende heeft, dat dan een herwaardering voor de hoogleraar en de kleuterleidster op z'n plaats is. Een slecht hoogleraar kan lastig voor u zijn, maar hij zal u niet hinderen in u w verdere gang in het leven. Een slechte kleuterleidster daarentegen, kan hele nare effecten bij de ontwikkeling van een kind tot gevolg hebben. Het voorwaarden-scheppen moet dus zijn gekoppeld aan de eerlijke kansen. U zult daarin genoeg houvast hebben om te zien waarin dat voorwaarden-scheppen in tot uitdrukking moet komen. Dan uw hamvraag, waarop zou je vijfhonderd miljoen „ w i l l e n " besparen? We komen dan op exercities, die je als oppositie moeilijk kunt voeren. Minister Van Kemenade: Dat moet heel gemakkelijk voor u zijn, want vorig jaar wilde u al 4 5 0 miljoen bezuinigen. Mevrouw Smit: Als u goed geluisterd heeft naar de heer Wiegel en u heeft in het verleden in ieder geval goed naar hem geluisterd, dan heeft u gehoord dat w i j nóg meer zouden gaan bezuinigen dan het kabinet nu. Die bezuiniging van vijfhonderd miljoen zou ik — zomaar even losjes uit de hand — zeker niet zoeken in het kleuter- en lager onderwijs. Ze zou gespreid moeten worden. Ik zou me kunnen voorstellen dat ten aanzien van een aantal onderwijsvernieuwingsactiviteiten enig soelaas gevonden zou kunnen worden. Verder zou ik, voordat de minister mij interrumpeert... Minister Van Kemenade: Ik interrumpeer n i e t ik ging rechtzitten. Mevrouw Smit: Als je met onderwijsvernieuwing beoogt wat wij er mee beogen, dan kun je dat effectiever en voordeliger tot stand laten komen, indien de allerhoogste prioriteit in het onderwijsbeleid wordt gegeven aan de opleiding van onderwijs-gevenden. Daar zou je een besparing uit kunnen halen, al zal die niet in deze orde vangrootte liggen. Minister Van Kemenade: Ik begin met de vraag van de vijfhonderd miljoen. Het is natuurlijk nietzo, datje dat bedrag kunt vinden in de opleiding van onderwijs-gevenden. Je zou alle opleidingen, hele grote delen van het onderwijs weg moeten halen om die opleidingen van onderwijsgevenden te kunnen schrappen. Mevrouw Smit: Ik heb het niet willen schrappen, integendeel... Minister Van Kemenade: Maar dan heeft u niet vijfhonderd miljoen willen bezuinigen, dan heeft u honderd miljoen extra willen investeren dan moet u zeshonderd miljoen bezuinigen. Mevrouw Smit: Ik heb iets anders gezegd. Het effect van de onderwijsvernieuwing (wat door ons met onderwijsvernieuwing wordt beoogd) op een goedkopere manier en op een effectievere manier te realiseren is, wanneer je de onderwijs-opleidingen aanpakt. Minister Van Kemenade: Goed. De middenschoolexpe-

rimenten kosten tien miljoen per jaar. Dan hebben w e nog 4 9 0 miljoen over. Zo ligt het. Door de schoolbegeleidingsdiensten is daar vijftig miljoen bijgekomen. Dan hebben w e nog 4 4 0 miljoen over. Dat soort vragen moet je dan beantwoorden. Waar zal ik die niét aan besteden en waaraan wel. Ik ga natuurlijk niet in details. Ik zou het absoluut zeker niét van het onderwijsstimuleringsbeleid afhalen. Ik vind zelfs, dat als je vijfhonderd miljoen zou moeten bezuinigen je misschien w e l meer zou moeten bezuinigen om het onderwijsstimuleringsbeleid te verstevigen. Ik zou het in de gegeven fase zeker niet zoeken in het kleuter- en lager-onderwijs. Ik zou ook zo veel mogelijk wegblijven uit de onderbouw van het voortgezet onderwijs en met name uit het lager beroepsonderwijs. Ik zou het dan moeten gaan zoeken in de hogere regionen van het voortgezet onderwijs respectievelijk toch weer in het wetenschappelijk onderwijs. Die keuze moet u dan meemaken. Ik zou het — als ik voor die keuze kwam te staan — liever zoeken in de salarissfeer dan in de arbeidsplaatsen. Dan kom je niet aan vijfhonderd miljoen, maar dat wordt dan techniek. Dat is de keuze die ik zou maken. Verder zou je moeten bekijken of er verder nog betrekkelijk kleine dingen zou moeten doen. Ik zou het zeker niét doen in de sfeer van de bijscholing en de opleiding van leraren, hoewel ik vind, dat wanneer je zoveel waarde hecht aan de opleiding van onderwijs-gevenden dat het tijd wordt om nieuwe part-time opleidingen tot ontwikkeling te brengen.

Leraar beslist niet De eerste vraag was: moet je geen relatie houden met de consensus in het volk. Ja, dat vind ik wel. Ook bij vernieuwend beleid, dat zich richt op maatschappelijke ontwikkelingen (de inkomenspolitiek is als voorbeeld gebruikt, dat is een heel duidelijk voorbeeld. Ook omgekeerd: je moet ontzettend oppassen om in de toekomst de toegang tot wetenschappelijk onderwijs te gaan reguleren op de arbeidsmarkt, wanneer er in de arbeidsmarkt een monopolistische structuur bestaat die de prijs hoog houdt) moetje de relatie met de consensus op twee manieren onderhouden. Allereerst omdat er een parlementaire meerderheid voor moet zijn. Die richt zich vaak, op grote delen van consensus in het volk. Dat is maar goed ook, anders zou de parlementaire democratie slecht functioneren. De tweede manier: in 'het onderwijs, moeten maatregelen worden uitgevoerd door mensen die daar werken. Op een of andere manier moet het beleid worden overgedragen op hele grote groepen. Als dat niet gebeurt, gebeurt gewoon die verandering niet. Daarom moetje in de stappen die j e doet, zoveel mogelijk ruimte inbouwen om de mensen zelf te laten zien, of het zinvol is of niet. Maar dat gaat niet tot het eind. De vraag bij voorbeeld of w e na experimenten, na afweging, na discussie, w e l of geen middenschool zullen hebben, kan ten slotte niet alleen bepaald worden door een bepaalde groep, bij voorbeeld een deel van de leraren die in het onderwijs werken. Dat kan niet. Want daarvoor is er te veel maatschappelijke lading aan zo'n vraagstuk gekoppeld. De wet-herstructurering mag ook niet, na alle afweging en alle discussie afhankelijk zijn van de vraag of het gehele wetenschappelijk corps, alle studenten daar „ j a " tegen zeggen. Daar heeft het parlement zijn eigen verantwoordelijkheid te nemen.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 januari 1976

VU-Magazine | 487 Pagina's

VU Magazine 1976 - pagina 246

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 januari 1976

VU-Magazine | 487 Pagina's