VU Magazine 1978 - pagina 272
Wl magazine 6
aan de hand van tal van (buitenlandse) onderzoeks-resultaten betoogde dat het zoeken naar biologische samenhangen van psychopathic en/of criminaliteit wetenschappelijk zinvol en legitiem is. Er zit, schreef hij, een belangrijke genetische component in psychopathisch en crimineel gedrag (hoewel die dit niet a priori voor alle criminele gedrag hoeft te gelden) ( . . ..) het is derhalve zinvol naar biologische con-elaten (samenhangen) te zoeken; die correlaten zijn ook aangetoond. ..Voldoende redenen om met zulk onderzoek door te gaan. Doel van wetenschappelijk onderzoek lijkt mij de aard der verschijnselen optimaal te begrijpen. Dit begrip wordt verduisterd, indien men op apriori gronden dit type onderzoek verbiedt resp. de resultaten ervan ontkent of bagatelliseert. Dit laatste is het aller kwalijkst indien het gebeurt vanuit een bepaalde maatschappij-visie. Aldus kan de waarheid worden aangepast aan de politiek-maatschappelijke wensen. De affaire-Lisenko heeft aangetoond waartoe dat kan leiden. Willen wij inzicht krijgen in de determinanten van
crimineel gedrag (en welke criminoloog wil dat niet?) dan dienen sociale, biologische en eventuele andere aspecten zo breed mogelijk in beschouwing genomen te worden. Door ons van tevoren voor een aspect af te sluiten, stellen we onze wetenschappelijke integriteit in de waagschaal".
Discussie VU-magazine zag discussiestof liggen en nodigde dr. Orlebeke en drs. S. J. Steenstra (criminoloog) uit voor een gesprek. Deze laatste werd vergezeld door Camiel Kat, student criminologie. De discussie bevatte onder meer het volgende: Steenstra begint het gesprek met een kort exposé waarmee hij wil aangeven, dat de onderzoeksplannen van Buikhuisen niet op zichzelf staan, maar passen in een bepaalde ontwikkeling. In de jaren vijftig en in het begin van de jaren zestig werden criminologen in hun onderzoek nogal sterk gedreven door de gedachte dat delinquenten andere mensen zouden moeten zijn dan niet-delinquenten. Ver-
schillen trachtte men op te sporen door middel van allerlei tests en vragenlijsten. In die periode stelden de criminologen zich in het algemeen niet erg te weer tegen de claim die vanuit de strafrechtspleging op hen werd gelegd om gegevens te leveren waarmee beleid zou kunnen worden gevoerd. In de loop van de jaren-zestig kwam daarin verandering. De criminologie wilde zichzelf erkend zien als een zelfstandige wetenschap. Of beleidsvoerders met onderzoeksresultaten uit deze wetenschap iets konden aanvangen, werd een veel minder belangrijke vraag. Parallel aan die ontwikkeling liep de opkomst van een aantal kritische theorieën die de gangbare manier van strafrechtspleging nu niet direct de meest passende manier van reageren achtten op crimineel gedrag. Criminaliteit moest, volgens deze theorieën, niet langer worden beschouwd als een verschijnsel waarin de lijnen tussen wat wel en wat niet mag; tussen degenen die aan de goede kant van de lijnen blijven en degenen die ze overschrijden, duidelijk kunnen worden getrokken. Men was eerder geneigd zich bezig te houden met de vraag: ,.wat is criminaliteit
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zondag 1 januari 1978
VU-Magazine | 484 Pagina's