GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

VU Magazine 1978 - pagina 156

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

VU Magazine 1978 - pagina 156

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

\lUnu^azime22

Ontwikkeling Lange jaren heerst het kjee dat er eigenlijk in het geheel geen conflict is tussen de coalitiepartners, die zich sterk maken voor ontwikkelingshulp. Pas als tegen het eind van de jaren zestig doordringt dat de armen in de derde w e reld niet wijzer geworden zijn van de economische groei in die landen begint een critische bezinning op wat nu eigenlijk wordt bedoeld met „ontwikkeling". Ontwikkeling is er natuurlijk altijd w e l op de een of andere manier. Maar welke ontwikkeling bedoelt de Nederlandse hulp te stimuleren? Er zijn er in het begin van de jaren zeventig, die van ontwikkelingshulp niets meer moeten hebben. In het juninummer 1973 van het Tijdschrift voor Anti-lmperialismescholing (Nesbic) wordt gesteld: „Meer ontwikkelingshulp, andere ontwikkelingshulp, maar ook héél andere ontwikkelingshulp zijn leuzen, die niet geschikt zijn in de strijd tegen de imperialistische politiek van de Nederlandse staat en zijn binnen het geheel van de anti-kapitalistische strijd zelfs schadelijk. Zowel gezien vanuit de internationale als de nationale klassenstrijd is het noodzakelijk de ontwikkelingshulp consequent te bestrijden: de leuze kan veel beter luiden: weg met ontwikkelingshulp. " Dat was aan de vooravond van het optreden van Jan Pronk als minister voor Ontwikkelingssamenwerking. Met hem begon een nieuwe fase in de geschiedenis van het verschijnsel. Pronk komend uit de rij van kritische wetenschappers. Wereldraadkringen en X-Y-beweging koos bewust voor een strijd binnen „ d e coalitie". Dat bracht hem kort na z'n optreden als minister al in fel conflict met degenen, die alle ontwikkelingshulp verwierpen. In een stampvolle VU-aula vond het treffen met de N e ^ i c - s t r o m i n g plaats. Het g ing er fel, zelfs verb itterd toe.

Twijfel Een symptoom van twijfel of het wel goed zat met de ontwikkelingshulp was in die periode de opdracht, die het secretariaat voor Ontwikkelingssamenwerking van de Gereformeerde Kerken in 1973 gaf aan Economisch en Sociaal Instituut van de VU. Het beeld dat de opdrachtgever had van „ontwikkeling" kwam sterk overeen met dat wat in de publieke opinie leeft: lotsverbetering van de armsten. De centrale probleemstelling, die aan de onderzoekers werd voorgelegd „is de vraag of de activiteiten van de Nederlandse overheid, het bedrijfsleven en de particuliere hulporganisaties in Colombia ten goede komen aan de onderste lagen van de Colombiaanse bevolking." Opvallend is dat het hier een particulier onderzoeksinitiatief is. De Commissie Ontwikkelingssamenwerking legde er f 10.000,- voor op tafel en voor het overige werd het onderzoek mogelijk door de VU en „een onderzoeksteam dat ten dele op basis van vrijwilligheid en in eigen tijd in het project participeerde", (prof. Linnemann in de inleiding). Men ging van start in een periode waarin meer en meer het volgende cynische gezegde opgeld begon te doen „Ontwikkelingshulp

]^ magazine 23 is geld geven van de armen in de rijke landen aan de rijken in de arme landen." Hoe dat kan, lichtten Brenner en Weggelaar vorig jaar in hun artikel in Intermediair toe met een voorbeeld. „Laten w e aannemen dat een fabrStant van een duur type auto's de grenzen van zijn binnenlandse markt ontdd(t. Hij begrijpt dat er in zijn land duizenden mensen zijn, die zich niet één van zijn auto's kunnen veroorloven, omdat ze te weinig verdienen. In feite zijn zij voor hem ais klanten verloren. Maar, terwijl geen van deze mensen zelf zich één van deze auto's kan veroorloven, kan elk van hen het zich veroorloven één procent van zijn inkomen te schenken ter ondersteuning van de mensen in de arme landen. Het totaal aan kleine bijdragen van die velen is natuurlijk voldoende om weer een paar auto's te kopen. Als dan de bijdragen voor de mensen in de onderontwikkelde landen aldaar geconcentreerd worden in de handen van enkelen, heeft onze fabrikant van dure auto's weer een markt, die hij daarvoor niet had. Door de gemakkelijke transformatie van kleine bijdragen van mensen in de rijke landen, die zich geen dure auto's kunnen veroorloven, in een aardige hoeveelhekl geld in de handen van weinigen in de arme landen, die zich dan een dure auto kunnen veroorloven, heeft zich een wonder voltrokken. De niet-weigestelden in de rqke landen worden onwetende kopers van dure auto's. Iedereen is gelukkig: de lage inkomensgroepen in de r^ke landen, omdat ze het gevoel hebben dat ze hun behoeftige broeders in het buitenland geholpen h ^ b e n ; de fabrikant van auto's omdat zijn afzetmarkten zich uitbreiden en zijn aandeelhouders tevreden zijn. Degenen die het gelukkigst zijn, zijn de analytici van de instellingen van de Verenigde Naties. Zij kunnen een groei van het nationale inkomen waarnemen, in zowel de rijke als de arme landen, én een expansie van de internationale handel, hallelujah! Diegenen, die er niet beter van worden, zijn natuuriijk de arme massa's in de onderontwikkeldelanden, m a a r w a t w e t e n zij ervan?"

Conclusies Het beeld van de praktijk van de ontwikkelingshulp, dat in deze ietwat caricaturale schets wordt gegeven, vertoont een benauwende overeenkomst met de conclusies in het Coleval-rapport, Men zou kunnen zeggen dat in de drie dikke delen, die thans als eindrapport zijn verschenen, na grondig onderzoek wordt aangetoond, dat de keizer inderdaad geen kleren aanheeft. Weliswaar zagen velen dat al wel, maar het w a s niet gepast om dat hardop te zeggen. Wie kritiek had op het verschijnsel ontwikkelingshulp, wekte de indruk onvoldoende bewogen te zijn met het lot van armen in de wereld. Het was dan in zekere zin ook een hachelijke onderneming om te onderzoeken wat het effect was van de stroomontwikkelingsgelden naar één der concentratielanden. Gerekend moest worden op weinig voldoening bij vrijwel alle betrokken partijen. Hoogstens de armen in de derde wereld konden er baat bij hebben, dat de waarheid aan het licht kwam. Het

was dan ook vanuit die hoek van waaruit dr. Koetsier op zijn rondreis in 1972 door Colombia aangespoord w e r d een onderzoek als thans uitgevoerd te bevorderen. Het was met name ook de beoordeling van de ontwikkelingsactiviteiten door de armste bevolking^roepen in Colombia zelf, die de onderzoekers interesseerde en die een centrale plaats in het evaluatie-rapport kreeg. Voortvarend gingen de VU-onderzoekers in '73 van start. „Men heeft gewerkt vanuit een persoonlijke betrokkenheid bij de problematiek en als gevolg daarvan meer gegeven en meer bereikt dan mocht worden verwacht Symptomatisch ervoor was, dat velen geheel belangeloos en tegen lage vergoedingen meewerkten. Zou men beloningen hebben gevraagd op het niveau dat in Nederland gebruikelijk is, dan zou een veelvoud van het feitelijk ter beschikking staande budget nodig zijn geweest" (Uit de verantwoording). Eind 1973 kon al een eerste rapport worden uitgebracht, waarvan VU-magazine melding maakt in het artikel „Hebben de armen iets aan ontwikkeling^ulp?" (oktober '73). Het antwoord in het thans verschenen rapport, dat thans in drie dikke delen verschenen is onder de naam „Coleval" luidt globaal: neen; soms is eerder het tegendeel het geval. Nu gaat het evaluatie-rapport goeddeels over de periode van voor 1974 en in die tijd had het Nederlandse hulpprogramma over het algemeen niet tot doel steun te geven aan de armste groepen. Pas tijdens Pronk wordt dit een officieel criterium, maar de onderzoekers blijken er in het geheel niet van overtuigd dat er sindsdien veel is veranderd in de praktijk. „De doelstelling om hulp rechtstreeks op de zwakste groepen te richten is niet zo moeilijk te formuleren, maar vergt serieuze aandacht en inspanningen als men haar ook werkelijk wil uitvoeren. Indien Nederland deze pretentie in het ontwikkelingsbeleid niettemin wil handhaven, dan moeten de daarmee samenhangende problemen ook realistisch onder ogen worden gezien." De voorzichtige bewoordingen verbergen meer spanningen rond het onderwerp „ontwikkelingssamenwerking" dan zij op het eerste gezicht doen vermoeden. Drs. Huub Coppens en dr. Henk Tieleman geven in gesprek met VU-Magazine uiting aan hun twijfel of „ m e n " (het ministerie van Ontwikkelingssamenwerking, de regering, politieke partijen, bedrijfsleven enz.) eigenlijk wel weten w i l wat de praktijk in de derde wereld is. Weliswaar wordt ook in de regeringsverklaring van het kabinet Van Agt gesteld dat de bilaterale hulp geconcentreerd zal worden „op de landen, die onze hulp het meeste nodig hebben en die zich inzetten voor de ontplooiing van hun bevolking, in het bijzonder van de armsten...", maar zal ook onderzocht worden of dit doel inderdaad is bereikt? Of — belangrijker nog — wordt vooruit nagegaan of de manier waarop de gelden worden besteed wel enige kans heeft de functie te vervullen, die de regeringsverklaring omschrijft? De Coleval-onderzoekers betwijfelen of „ m e n " daar wel zo n i e u w ^ i e r i g naar is. „Ik krijg steeds

meer het gevoel dat we het ook niet willen weten", verzucht dr. Tieleman. Naar zijn indruk liggen er in de departementale laden al veel gegevens waaruit afgeleid kan worden dat de armen niet bereikt worden met de Nederlandse hulp, maar bestaat er geen helder idee hoe het dan wel zou moeten. Wat gaat de opdrachtgever tot het Coleval-onderzoek, het secretariaat voor Ontwikkelingssamenwerking van de Gereformeerde Kerken, met het rapport doen? Het was de bedoeling dat de resultaten voornamelijk bestemd zouden zijn „voor bewustwording in Nederland, in het bijzonder in de Nederlandse kerken." De drie delen zijn dan ook te bestellen (door overmaking van f 50,- op postgiro 2211 t.n.v. Alg. Diakonaal Bureau te Leusden-Centrum, met de vermelding: Coleval-rapport). Maar men w i l meer. Bij de aanbieding van de drie delen aan, toen nog minister. Pronk is bepleit, dat er met medewerking van het Departement van BZ en Ontwikkelingssamenwerking een „consultatie" georganiseerd zal worden over het onderzoek. Pronk voelde daarvoor en de hoop bestaat dat ook minister De Koning bereid zal zijn tot medewerking aan een dergelijk gebeuren. Men w i l daarbij ook enkele Colombianen betrekken. Daartoe zal het rapport, althans een deel ervan, in het Spaans moeten worden vertaald. Op deelname wordt ook gemikt van bedrijfsleven en vakbonden. Niet slechts voor de ontwikkelingssamenwerking met Colombia zou een dergelijke consultatie van belang kunnen zijn; in feite stelt het Colevalrapport de gehele Nederlandse politiek in dit opzicht ter discussie. Colombia is slechts een voorbeeld, dat — voor zover mogelijk — eens grondig is uitgediept. Maar het is méér dan een indruk dat de in Colombia aangetroffen situatie ook geldt voor andere concentratielanden (18), waar Nederlands ontwikkelingshulp heen gaat. Zo is bij de Economische Faculteit van de VU een interne discussienota gereed, waarin acht concentratielanden worden bekeken vanuit dezelfde probleemstelling als in het Coleval-rapport (Bangladesch, India, Srilanka, Indonesië, Zambia, Kenya, Tanzania en Peru). De nota bevestigt de indruk van het Coleval-rapport. Geïnteresseerden kunnen het opvragen bij drs. H. Coppens of drs. H. Weyland (tel. (020) 5 4 8 4 6 30). Ook dit stuk zal een rol kunnen spelen op de komende consultatie. Ongetwijfeld zal ook de w e n s ter sprake komen tot een wat andere begeleiding van het ontwikkelingswerk dan via de Ambassades mogelijk is. Al jarenlang worden pleidooien gehoord voor de instelling van zgn. veldbureaus, kleine kantoortjes, gevestigd ergens in de buitenwijken van de stad in een ontwikkelingsland van waaruit met andere mensencontact kan worden onderhouden dan degenen, die de weg naar de ambassades weten te vinden. Deze bureaus zouden zich ook systematisch moeten bezich houden met het doen van vooronderzoek en het evalueren van de hulp om na te gaan wat er terecht kan komen of gekomen is van de doelstelling. Maar kan dat, zonder in conflict te raken met de regeringen van de ontvangende landen? In feite

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 januari 1978

VU-Magazine | 484 Pagina's

VU Magazine 1978 - pagina 156

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 januari 1978

VU-Magazine | 484 Pagina's