GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

VU Magazine 1986 - pagina 85

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

VU Magazine 1986 - pagina 85

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Frank Boddendijk Haagse bluf

Afgelopen oudejaarsavond zijn we, na enige jaren onderbreking, weer eens in dat nieuwe, maar intussen reeds tamelijk oude, kerkje te Den Haag ter kerke gegaan. Op zich natuurlijk niets bijzonders; we gaan wel vaker naar de kerk. Maar aan dit kerkje heb ik eigenlijk voornamelijk herinneringen aan voorgaande oudejaarsavonden, 't Was nauwelijks gebouwd of ik verliet deze gemeente die ondanks haar historie nooit stadsrechten gekregen heeft. En hoe vaak ik ook terug kwam in dit grote dorp, ter kerke ging ik meestal alleen op oudejaarsavond, met mijn ouders. En vaak zag ik na afloop van de dienst een (ex-) student van onze faculteit die zich afvroeg wat ik daar nu deed. Eenzelfde vraag had ik op de lippen, al had ik een antwoord klaar op zijn vraag; een antwoord dat ik echter nooit hoefde uit te spreken. Deze kerk op deze avond in die sterk vergrijzende Haagse buurt deed mij echter vooral denken aan mijn mondeling examen Nederlands voor het eindexamen HBS-B. Nederlands was al jarenlang mijn favoriete vak, zelfs toen ik uiteindelijk de ,,B"-kant uit ging. En ik denk dat onze leraar daar een grote rol in heeft gespeeld. Hij stuurde je soms de klas uit voor twee minuten en dan moest je op de gang een improvisatie voorbereiden over het onderwerp ,,het luciferdoosje". Of je kreeg voor de volgende dag de opdracht mee dat je gedurende een vijftal minuten moppen moest vertellen voor de klas. Of een gedicht moest reciteren. De opdrachten die mij echter het meest zijn bijgebleven waren de zogenaamde spreekbeurten over schrijvers of dichters. Ik weet niet meer hoe hoog of hoe laag mijn cijfer voor het vak Nederlands op het

VU-MAGAZINE — FEBRUARI 1986

eindexamen was; wel herinner ik mij dat ik met plezier uren verbleef in de Openbare Leeszaal ter voorbereiding van mijn spreekbeurten over Couperus en Slauerhoff. Voor een HBS-B leerling stak ik idioot veel tijd in dit soort zaken; misschien ook omdat ik van de exacte vakken net genoeg begrip had om gemiddeld een zeven te halen, ofwel twee punten lager dan mijn geleerde oudere broers. Maar die tijdsinvestering loonde althans in die zin dat onze leraar er geen punt van maakte dat ik soms meer dan één lesuur nodig had voor mijn spreekbeurt. Later is mij wel in evaluaties e.d. verteld dat ik wat breedsprakig ben; hij maakte gelukkig geen punt van het feit dat ik mijn huiswerk overdreven goed gedaan had. Maar hij liet ons dan ook ruiken in de keuken van de Nederlandse literatuur; althans zijn keuken. Samen met hem maakten wij roofdrukken van Marsman. Maar Slauerhoff, daar had ie het niet zo op. Mijn Hermanshoeken leende ik aan hem uit, Remco Campert vond hij maar niks, en achteraf bezien kan ik hem geen ongelijk geven; deze Campert sla ik eigenlijk nog zelden op. Maar tegen het nihilisme van Nescio waarschuwde hij mij met kracht, vooral toen hij mij het van mij geleende februarinummer van Tirade uit 1962 — dat geheel aan Nescio gewijd was — retourneerde. En vaak heb ik mij later afgevraagd hoe deze ,,geiteharensok" mij de liefde voor de literatuur heeft kunnen bijbrengen. Maar sinds een aantal jaren moet ik denken aan de uitspraak van een vrijwilligster in Bogota die ons vertelde dat er twee soorten Nederlandse vrijwilligers in ontwikkelingslanden werkzaam zijn: de geiteharensok die na verloop van tijd ontdekt dat het toch allemaal

geen zin heeft en derhalve maar de tering naar de nering zet, én de geiteharensok die ondanks alle tegenslagen blijft geloven in het goede van de mens en het speciale van zijn eigen zending, overigens zonder in hoogmoed te vervallen. Ik denk dat mijn leraar Nederlands tot die laatste categorie behoorde. Want geven van Nederlands in een B-opleiding is toch zoiets als ontwikkelingswerk. En ik geloof dat hij zelfs op zijn trouwdag, een vorstachtige oudejaarsdag in 1960 — speciaal uitgekozen vanwege de belastingwetgeving, naar ik meen — die sokken nog droeg. Ik heb mij wat af laten leiden van mijn onderwerp, maar misschien is dat maar schijn. Juist vanwege het esoterische gepreek van de dominee moest ik aan dat eindexamen en de daaraan verbonden leraar denken. Hij had mij tien minuten gegeven om een gedicht van Nijhoffte lezen en te begrijpen; een bekend gedicht: „Het Oude Huis": „De kamers waren donkerder geworden, Maar geen ding van zijn eigen plaats gezet. En aan den wand, tusschen de blauwe borden, Hing in ovalen lijstje het portret Zie de avond ernstig door het raam inkijken, het oude huis ruischt van muziek en zang Een stoet van bloemen gaat dalen en stijgen Rondom waar moeder is, op het behang.

Ik heb zoo lang naar het portret gekeken Dat de oogen glansden en haar mond ging spreken. En 'k hoorde vleugels, die door 't huis heen vlogen." Bij het melodieus uitgesproken ,,Amen" dat op de preek volgde keek ik om mij heen; en plotseling realiseerde ik mij wat ik miste in deze kerk die voor mij ,,het oude huis" geworden was. Mijn leraar Nederlands. Dat duurde eventjes voor ik mij realiseerde dat het vijfentwintig jaar geleden was dat mijn vriendjes en ik de oliebollenlucht thuis ontvlucht waren om al liftend laat maar niet té laat zijn trouwplechtigheid bij te wonen, ergens in een duur gedeelte van de Bollenstreek. En met een beetje pijn in het hart realiseerde ik mij tevens dat het tijdperk van de titaantjes voorbij was. We hadden de wereld willen verbazen; maar nu was ik zelf verbaasd. Vooral omdat de jongeren die ik om mij heen zag steeds minder op titaantjes en steeds meer op die nette heertjes gingen lijken. En terwijl ik mijn eerste oliebol vermaalde bedacht ik met een sprankje hoop dat uit jonge ,,liberalen" straks vast goeie sociaal-democraten kunnen komen. Vooral als onder invloed van het zich wijzigende sociale zekerheidsstelsel het hemd toch weer nader zal blijken te zijn dan de rok. En intussen verricht ik getrouw mijn arbeid en ontvang mijn schamel loon.

Moeder, ik ken je nog: je zacht gelaat. De rimpeltjes om je gestorven ogen Zing weer van God, die altijd naast ons staat

79

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 januari 1986

VU-Magazine | 496 Pagina's

VU Magazine 1986 - pagina 85

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 januari 1986

VU-Magazine | 496 Pagina's