GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

VU Magazine 1996 - pagina 435

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

VU Magazine 1996 - pagina 435

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

een indrukwekkende hulpvaardigheid. Maar waarom dan eigenlijk die verdenking van fascisme die altijd een beetje rond biocriminologen is blijven hangen? Het lijkt altijd zo te zijn geweest. Degenen die de oorzaak van criminaliteit zagen liggen in maatschappelijke omstandigheden, in sociaal-economische ongelijkheid, waren de sociaal bewogen hervormers. Degenen die de oorzaak van misdaad m het individu zelf situeerden, heetten reactionair. Als ze al geen fascistische sympathieën haddden, waren ze op zijn minst rechtse houwdegens, altijd zeurend over tucht en orde. Helemaal terecht is die reputatie niet. Toen aan het begin van deze eeuw de 'criminele antropologie', die de oorzaak van de misdaad in de menselijke constitutie zocht en ook wel de 'Nieuwe Richting' is genoemd, populair werd, bracht dat geen verharding van het strafklimaat met zich mee. Integendeel. In de zeer christelijke negentiende eeuw werd de misdadiger als een zondaar gezien, een schuldige die moest boeten voor zijn daad en in de gevangenis tot inkeer behoorde te komen. In het nieuwe criminologische klimaat van de twintigste eeuw veranderde dat. Niet zozeer de misdaad maar de misdadiger was interessant. Men ging op zoek naar de mens achter de misdadiger. Wat heeft hem tot zijn daad gebracht? Er kan een biologische of een maatschappelijke oorzaak aanwezig zijn, of van allebei een beetje. Daar werd toen en nu hevig ruzie over gemaakt. Maar beide opvattingen hebben ook altijd iets gemeenschappelijks gehad; ze zochten allebei naar 'verzachtende omstandigheden'. Ongeneeslijk

Voor de negentiende-eeuwse misdadiger bestond er geen verzachtende omstandigheid; hij had simpelweg tegen de moraal gezondigd. Hij had een fout begaan en nroest derhalve op de blaren zitten. Het gedrag van de misdadiger was hem m de moderne benadering maar m beperkte mate verwijtbaar. Een boef is iemand met wie iets mis is, een zogenaamd Defektmensch. Zo iemand geef je niet ongenadig op zijn donder. Men straffe met mate en met het oog op een mogelijke genezing van de zieke. Het diagnose-therapiemodel, zoals de criminoloog Jac. van Wehngh het noemde, overheerste in de wetenschap. Een kwaal - de misdaad in dit geval - heeft een oorzaak, bij die oorzaak past de juiste remedie, en daarmee verdwijnt ook de kwaal. Probleem opgelost. Simpel. Maar die medisch-biologische correctie kon alleen een toepassing krijgen bij mensen die in principe corrigeerbaar waren. Er waren ook gedegenereerden, ongeneeslijke zieke misdadigers, voor wie kennelijk geen enkele hoop meer bestond. Voor hen was wel een strenge aanpak noodzakelijk. Zacht waar het kan, hard waar het moet, dat was het 'tweesporenbeleid' van de 'Nieuwe Richting' aan het begin van de eeuw. De nazi's met hun Khminalbiologie volgden vooral dat tweede spoor. Altijd moest het hard zijn, zacht kon nooit. De gedegenereerden, dreigden de gezondheid en de kracht van het volk te ondermijnen. Zulke lui moesten vooral geen gelegenheid krijgen zich voort te planten.

Hedendaagse biologische onderzoekers van misdaad wensen niet met dat soort praktijken geassocieerd te worden. Op soms bijna overdreven wijze wensen Moir en Jessel bijvoorbeeld van de eigen zachtmoedigheid te getuigen. Zelfs voor een seriemoordenaar wensen zij nog een zekere vorm van begrip op te brengen. Je geeft immers geen doodstraf aan iemand die ziek m zijn hoofd is. Hardheid hoeft ook niet meer. Die aanpak is overbodig geworden. Het hedendaagse biologisch denken over misdaad is doordrenkt van vooruitgangsoptimisme. Het is een optimisme dat gegrondvest is in verbeterde technische mogelijkheden om de hersenen te onderzoeken en eventuele afwijkingen daarin vast te stellen. Maar het optimisme komt vooral voort uit verbeterde mogelijkheden tot behandeling van afwijkingen; ongeneeslijkheid in de menselijke aanleg tot misdaad hoeft nauwelijks nog te bestaan. "Gevangenissen kunnen volledig worden afgeschaft en worden vervangen door preventieve medische en psychologische begeleiding van mogelijke probleemmensen", juichte de Amerikaanse hoogleraar in de neurowetenschappen Stuart Yudofsky onlangs in het Belgische dagblad 'De Morgen'. De slinger is daarmee doorgeslagen naar de andere kant. De fronten van hervormingsgezind versus reactionair hebben van plaats gewisseld. Het optimisme van degenen die veel heil verwachtten van meer sociaal-economische gelijkheid ter bestrijding van de misdaad, is getemperd. Het blijkt niet zo gemakkelijk om de maatschappij te hervormen, de samenleving heet niet langer maakbaar. Bovendien is het maar de vraag of in een 'betere' samenleving de misdaad zal afnemen. Er zijn wat illusies afgebroken op dat gebied. Illusies zijn er daarentegen te over bij degenen die denken dat misdaad in de genen zit. Het biologische diagnose-therapiemodel was in theorie vroeger wel optimistisch, maar in de praktijk toch iets minder. Het reactionaire imago van deze biologische richting in de misdaadkunde heeft 'm van oudsher vooral in de beperkte behandelmogelijkheden van 'hersenzieke' misdadigers gezeten. In beschaafde vorm leidde dit biologisch denken gemakkelijk tot fatalisme; tegen misdadige neigingen valt weinig tot niets te doen. Nu ziet men dat anders. Misdaad is geen onontkoombaar natuurverschijnsel waar de samenleving machteloos tegenover staat. Misdaad zit in het brein en het is mogelijk om te sleutelen aan dat brein. Misdaad kan bestreden worden. Met pillen. Bouwtekeningen

Je kunt het bijna direct zien, die misdadigheid van het brein, als je maar goed kijkt. Met behulp van hoogwaardige apparatuur wordt zichtbaar dat de emoties en het geweten elkaar in het brein van de psychopaat niet vinden. Maar zijn de emoties en het geweten eigenlijk wel op duidelijk lokaliseerbare plekken in het menselijk brein te vinden? Zou het echt? Franz-fozeph Gall was een onderzoeker die twee eeuwen geleden leefde. Uivoerig beklopte hij menselijke schedels en onderzocht de vormen ervan. Frenologie, schedelkunde, zo heette zijn vak. Menselijk gedrag, dacht hij, kun je in de hersenen aantreffen. Ieder gevoel, of het nu liefde, jaloezie.

WCS OKTOBER

I996

23

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 januari 1996

VU-Magazine | 568 Pagina's

VU Magazine 1996 - pagina 435

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 januari 1996

VU-Magazine | 568 Pagina's