VU Magazine 1996 - pagina 295
Het lukt Ligthart niet om een verklaring te vinden voor het gebrek aan wetenschappelijke aandacht voor zijn troeteldieren. "Tja", zegt hij, "misschien omdat ze onder de grond zitten en niet direct opvallen. In ieder geval niet omdat ze onbelangrijk zijn. Die oude boerenwijsheid klopt wel: wormen zijn goed voor de grond." In zijn proefschrift voegt Ligthart daaraan echter toe dat er op dit punt ook sprake kan zijn van een kip-ofei-kwestie; het is namelijk ook mogelijk dat de regenworm het best gedijt in gebieden waar de bodemstructuur toch al goed is. Waarschijnlijk gaan beide redeneringen tegelijk op. Het onderzoek van Ligthart was puur fundamenteel: hij moest eenvoudigweg meer kennis verzamelen over de regenworm. Aanbevelingen voor de bedrijfsvoering van boeren werden niet direct van hem verwacht. Ook dat is een onverwachte kant van zijn werk: doorgaans zijn de Nederlandse landbouwers er als de kippen bij om de resultaten van wetenschappelijk onderzoek naar de praktijk van het boerenbedrijf te vertalen. Desondanks komt Ligthart in de loop van het gesprek wel met een paar bruikbare aanbevelingen voor de Nederlandse veehouders en akkerbouwers.
Snelheldsrecord
Fysisch-geograaf Ligthart knielt naast de ondiepe kuil in het weiland en verwijdert voorzichtig met een plamuurmes een laagje grond van ongeveer anderhalve centimeter. Het vlakke oppervlak dat achterblijft, blaast hij schoon. "Ik heb mijn borstel niet bij me", zegt hij verontschuldigend, "dus moet ik het
Regenwormen behoren, met de mol, tot de schaarse diersoorten die iets aan de bodemstructuur kunnen veranderen.
even zo doen." In de bodem zijn nu gaatjes zichtbaar geworden: gangen van regenwormen. De wat bredere, ronde openingen daartussen zijn de kamers waarin ze overwinteren of, in geval van grote droogte, overzomeren. Ligthart pakt een paar houten cocktailprikkers, die hij in de gaten steekt. Ze staan schots en scheef en volgen de richting waarin de gangen in de grond verdwijnen. "Dit is de basis van mijn onderzoek", zegt hij. "Op deze manier kan ik de hoeveelheid, de plaats en de richting van de gangen vastleggen op een driedimensionale kaart. De rest was vooral
een kwestie van analyse met behulp van de computer. Deze hele manier van werken, het nauwkeurig wegsteken van de grond en het exact meten en in kaart brengen, heeft wel wat van archeologie. Dit is dan de archeologie van de bouwwerken die de regenworm achterlaat." Het stukje grond dat Ligthart als voorbeeld heeft uitgegraven, is vlot te controleren op wormengangen. Het samenstellen van de kaarten van de zes kuilen die hij in de Flevopolder groef was, in zijn woorden, echter "een monnikenwerk". Het was overigens, zo meldt Ligthart in het dankwoord aan het eind van zijn proefschrift, geen straf om
WCS JULI - AUGUSTUS
1996
11
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van maandag 1 januari 1996
VU-Magazine | 568 Pagina's
![VU Magazine 1996 - pagina 295](https://geheugenvandevu.digibron.nl/images/generated/vu-magazine/vu-magazine-1996/1996/01/01/1-thumbnail.jpg)