GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

VU Magazine 1996 - pagina 405

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

VU Magazine 1996 - pagina 405

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

'Literatuur - tweemaandelijks tijdschrift over Nederlandse letterkunde' is een uitgave van Amsterdam University Press. Een jaarabonnement kost f6(),§o voor particulieren, f7Sr voor instellingen en fs4,So voor studenten. Los in de winkel: f 13,SO per nummer.

Wat is de ideale leeftijd voor een auteur om het tijdelijke voor het eeuwige te verruilen? In het juli/augustusnummer van Literatuur heeft neerlandicus Jeroen Jansen uitgerekend dat een overlijden op vijfenzeventigjarige leeftijd het verstandigst is, omdat er dan later vier maal per eeuw daadwerkelijk iets te vieren valt. Dat zit zo: de toonaangevende zeventiende-eeuwse dichters, aan wie Jansen zijn verhaal ophangt, werden of worden in deze eeuw op vier momenten plechtig herdacht, respectievelijk driehonderdvijftig en vierhonderd jaar na hun geboorte- èn idem na hun sterfjaar. Is de dichter rond zijn vijfenzeventigste ontslapen, dan zijn de herdenkingen het gelijkmatigst over de eeuwen uitgesmeerd en dus het meest vruchtbaar. Een dichter die op zijn vijfentwintigste het leven laat, geniet in principe datzelfde voordeel, maar de kans dat hij dan al een groot en belangwekkend oeuvre achterlaat is uiteraard geringer. Jacob Cats "overleed sterk", aldus Jansen, want op zijn drieëntachtigste. Ook P. C. Hoojt scoort goed: hij werd zesenzestig. Constantijn Huygens (1596-1687) daarentegen deed het ronduit slecht. Na het Huygensjaar 1987 waarin zijn sterven, driehonderdjaar terug, op alle mogelijke manieren werd herdacht, valt er nu, slechts negen jaar later, maar wel vierhonderd jaar na zijn geboorte, bitter weinig nieuws over hem te melden.

'Literatuur', dat inmiddels aan een dertiende jaargang bezig is, lijkt patent te hebben op dit soort beschouwingen, waarin letterkunde en geschiedschrijving nauw met elkaar zijn verweven. Het zal te maken hebben met de samenstelling van de redactie. Daarin figureren

De lezer als buitenstaander

illustere namen als Ton Anbeek van dei Meijden, Flip van Oostiom en Herman Pleij, wier specialisme de historische literatuurwetenschap dan wel het omgekeerde, de literaire geschiedschrijving, is. De letterkundige avantgarde zal men in dit tweemaandelijks tijdschrift zelden aantreffen. En zelfs wanneer de contemporaine literatuur aan bod komt, gebeurt dat meestal via gewaarmerkte literaire coryfeeën en met een historische aanpak. In het besproken nummer fungeren Reve en W.F. Hermans als 'eigentijdse klassiekers'. Roh Delvigne probeert in een minutieus verslag van internationale gebeurtenissen uit 1962 te verklaren waarom Reve en Hermans het nooit in het buitenland wisten te maken - dit in tegenstelling tot MuliscJi en Nooteboom - en schuwt daarbij het scabreuze detail (Reve's scheten in een bierglas) niet.

De overige artikelen in deze aflevering van 'Literatuur' zijn meer in de stijl van dit degelijke, tijdloze, maar ook wat bedaagde tijdschrift: emeritus hoogleraar Martien J. G. de Jong beschrijft het ontwerp voor een treurspel over tsaar Peter de Grote van de hand van Willem Bilderdijk, en doet dat op een manier die nogal wat speciale interesse in dit onderwerp vooronderstelt; literatuurcriticus en hoogleraar Nederlandse letteren Jaap Goedegebuure laat in een leesbaar en prikkelend essay zien dat de prioriteit van stijl boven anekdotiek, zoals die in de hedendaagse romankritiek gangbaar werd, te wijten, c.q. te danken, maar in elk geval terug te voeren is op Gustave Flaubert; en Hessel Adema, ex-leraar Nederlands en thans uitgever/vertaler van middeleeuwse teksten wordt uitvoerig ondervraagd over zijn beroepsmatige bezigheden en zijn visie op de teloorgang van het literatuuronderwijs op vaderlandse scholen. Het zal duidelijk zijn: 'Literatuur' is geen literair tijdschrift - het presenteert geen oorspronkelijk proza of hedendaagse poëzie - maar een blad voor ingewijden dat geleerde, wetenschappelijk verantwoorde beschouwingen over (vooral de geschiedenis van) de literatuur ten beste geeft. Lezers zijn eigenlijk bijzaak. Dat komt treffend tot uitdrukking in het feit dat de redactie de vaste rubriek waarin een literatuurminnende leek over zijn of haar leesgedrag vertelt, zonder enige gêne 'De buitenstaander' als titel meegaf, (GJP)

WCS SEPTEMBER

1996

45

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 januari 1996

VU-Magazine | 568 Pagina's

VU Magazine 1996 - pagina 405

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 januari 1996

VU-Magazine | 568 Pagina's