Uit de diepte - pagina 753

747

God staat dan degenen, die Hem niet kennen. Want zij weten eigenlijk niet, tegen wien zij zoo wederhoorig zijn. Maar van u kan dat niet gezegd worden. o, Zij 't u veel eeue behoefte, uwe wederhoorigheid, die in u kleeft, met droefenis en een mishagen der ziele voor God te belijden en de krachtige invloeden des Geestes en der genade van dezen verhoogden Middelaar, die toch immers de gevangenis gevankelijk heeft gevoerd, af te bidden, tot dooding van de wederhoorigheid uws harten. Maar wordt het dan geen wonder van genade, wanneer het den zoodanigen mag gebeuren, wat wij lezen in Ps. 65 » Weigelukzalig is hij, dien Gij verkiest en doet naderen, dat hij wone in uwe voorhoven" ? o. Zie, toen die arke, met dat verzoendeksel, waarop 't bloed tot verzoening gesprengd werd, en de wolke daarboven, waarin de Heere woonde, op Sion stond, in 't midden des volks, mocht David wel uitroepen: »Ja, ook de wederhoorigen, om bij U te wonen, o, Heere God!" Dat de Heere niet maar uit de verte eenige goedertierenheid bewees aan onwaardigen (reeds dat zou veel zijn), maar dat Hij in genade door het bloed des verbonds ze tot zich wilde doen naderen en bij Hem doen wonen, als zgn geliefde kinderen, dat was zoo ondoorgrondelyk veel, dat David zich verliest in dat »o Heere God!" Onveranderlijke Verbondsgod van uw volk, die ook de God des ganschen aardbodems zijt! engelenglans o Volk, schuldig, arm en ellendig in uzelven, straalde de jongeren toe, terwijl ze nog de oogen ten hemel hieven, en engelentaal troostte en verkwikte hunne ziel, want de ladder Jacobs stond nu eeuwig opgericht. Maar als een enkele straal van die heerlijkheid in onze ziele mag doordringen, wat wordt de weg dan voor ons, wederhoorigen, geopend, in de overvloeiende kruisverdiensten van Hem, die opvoer in de hoogte, en toch zeer nabij is. Bij den Heere te won en. Dat is 't uitzicht, dat is de eenige, de groote begeerte van 't leven, dat Hij wrocht in de ziele door zijn Heiligen Geest. Bij den Heere te wonen; tot zijn verzoend vaderlijk aangezicht te mogen opzien; kinderlijk tot Hem te mogen stamelen in de heilige gebouwen de vrije gunst, die eeuwig Hem bewoog, zijn lieflijkheid en schoonen dienst te mogen aanschouwen dat is een voorrecht, hier reeds gekend door het volk van God. Nu dan, geliefden het bedenken des vleesches is de dood daarom, mochten we daartegen wakende, biddende en strydende zijn uit de kracht van Hem, die verhoogd is. Maar het bedenken des Geestes is zooveel schuldiger voor

:

:

—

;

:

!

;

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Printen