E voto Dordraceno : toelichting op den Heidelbergschen Catechismus - pagina 626
Derde deel
37 628
XXXVÏ. HOOFDSTUK VIL
ZOND.
want
was waarheid
hier
Wel zou
gerechtigheid geweest.
het hun veel smaad en moeite en onaan-
genaamheden gespaard hebben, zoo Maar
Dat
niet.
hun
ze
gelofte niet
moest men zich
alles
hadden gehouden.
in een gerechtige
zaak
getroosten.
Maar
Woords en
Opzieners. Deze hadden voor het aanschijn des Heeren betuigd,
Hem
om
met den eed van de Dienaren des
heel anders stond het
hun ambt
in
bonden, <
mocht
dit
eedsbekwaamheid en zaaks-
gemoed,
het
in
en in die betuiging zich tevens ver-
te zullen dienen,
naar de bestaande orde
ze bestaande orde bood een redmiddel,
om
zaakt worden,
redmiddel
om
men
dan gold de eed
En indien
ontbrak.
Sacrament
het
Zoodra
één, ófde-
waardoor ze nooit konden genood-
ambtelijk het Sacrament te ontheiligen, óf
Indien niet,
niet.
rechtigheid
Nu van tweeen
te leven.
nki
heiligen,
te
door
hun
bood dat
dan de zaaksge-
niet, wijl
dan volgde
wel,
zij
er uit, dat
hun pogen,
was
uitgesloten.
belofte
echter de zaak generaliseerde, en zeggen ging: „Gij allen hebt
trouw gezworen aan de Synodale reglementen, en moogt u daar dan moest worden geoordeeld, dat
gen verzetten",
men
die
eere
had mogen afnemen,
niet
en
inging,
bij
belofte tegen
in jiirante,
w.
d
belofte in het oog gehouden, dat elke eed
dit
nu
stuit
op
wat
ze
eiken eed de
een eed den mensch te
is,
tegen de waarheid of de eere Gods zou ingaan.
maken, moet altoos met de
uit te
bij
zijn
aan God en niet aan menschen
gezworen wordt, en dat het deswege zonde -dit
God en
dat ze niet wisten
z.
deden, toen ze deze reglementen aannamen. Steeds moet
houden, zoodra
niet te-
een belofte was,
negenhonderd en negentig van de duizend
van het jus
ontstentenis
omdat deze
dit
drie
En om
bovengenoemde kenmerken
gerekend: Waarheid in het gemoed, bekwaamheid tot den eed en zaaks-
En voorts zij bij het opmaken van zijn oordeel een iegelijk gemoed verzekerd, en roepe hij, bij aarzehng in zijn oordeel,
gerechtigheid.
wel in
zijn
de hulpe en den raad van de broederen, of van
Wat steeds
"^ dus
het de
uit het
tweede punt, de ,onbekwaamheid eisch
zijn
tot
kerk
in.
den eed" betreft, moet
gelden, dat wie zweren zal, tvete ivat hij doet. Dat sluit
zweren van wie niet recht
neveld of nog te jong
iemand onbekwaam
is.
tot
Maar
bij
zinnen, door dronkenschap be-
dit niet alleen.
den eed
is,
zoo
gij
niet
Er volgt toch ook aan God
gelooft,
uit,
dat
en tenzij
de rechter het oog sloot voor recht en rede, zou zeer moeilijk de geldigheid van een afgelegden eed zijn vol te houden, zoo bewezen kon worden ^-
dat de man, die den eed had afgelegd, een Godloochenaar was. Ontleent
toch juist
de
eed
zijn
Gods aangezicht wordt wordt,
uit
vreeze
kracht daaraan, dat de persoon die zweert voor gesteld,
God
als getuige aanroept, en
nu geacht
voor Gods heiligheid en alwetendheid de waarheid
te
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 januari 1892
Abraham Kuyper Collection | 631 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 januari 1892
Abraham Kuyper Collection | 631 Pagina's