E voto Dordraceno - pagina 112
ZONDAG
100
HOOFDSTUK
VI.
I.
redenvragend waarom" in beide vragen uit. Hij vraagt toch niet: de Middelaar een echt mensch?" en ook niet: „Waarom
als het
,,
„Waarom was was
tevens wezenlijk God?"; neen,
hij
maar
legt de
hij
klem zoo sterk
mogelijk aan, en vraagt beide malen: ,, Waarom moet mensch", en waarom moei hij wezenlijk God zijn?" Eerst goddelijke moeten vindt het kind van God rust. ,,
Vat
dit
in
in
ligt
Hem
en
wordt de bij
lijn
uit
is
God.
Bij
al
wat tusschen
want dan kunnen we
niet verder.
zijn
Onder God
Godsdienst, godsvrucht, godzaligheid
werk, zoolang Gods kinderen alle
ding
tot in
Hem
en
niet ten einde toe afgeloopen, en eerst als wij
Hem, den levenden God,
aangekomen met onze
zuchtingen en onze gedachten en onze vereeringen,
met
wezenlijk
diep op.
Onze oorsprong, onze wortel ons
hij
in het heilige,
tot
is
en
God zijn ingezonken, Wezen staan. „Mijn
is
dan ook altoos half
gekomen
en niet als hart
ver-
er oneindige vrede,
er niets.
is
blijft
dat diepste niet
heid van het Eeuwige
is
in
zijn,
en niet
de tegenwoordig-
onrustig in mij", klaagde
U!" En dat bedoelde Augustinus dit kostelijk woord thans volstrekt niet in zoo dikwijls misbruikt wordt. Neen, Augustinus bedoelde daarmee dat hij in geen ding rust vond, eer hij den grond er van in zijn God had Augustinus, „totdat het rusten kan
in
den mystieken gevoelszin waarin
En daarom, en daarom alleen is Augustinus de groote kerkvader geworden, die de belijdenis van Gods vrijmachtige Verkiezing zoo rijk en heerlijk heeft ontwikkeld. Immers, Gods eeuwige verkiezing tot zaligheid te belijden, wat is het anders dan juist op het werk der zaligheid den gepeild.
stelregel toepassen:
„Mijn hart
blijft
onrustig in mij zoolang het niet ook
werk der zaligheid rusten kan in U?" En zoo nu ook is het hier. Ook dit mysterie van den Middelaar moet gepeild en doorzien, totdat we het punt hebben, waar het in God zelven
bij
dit
rust,
en dat punt nu
ligt bij
het moeten. Als het zoo moet, dat de per-
soon die ons verlossen zal tegelijk wezenlijk mensch en God zij, wie bepaalt dan dit moeten? Waaruit ontstaat dan de noodzaak van dit moeten? Waar zit dan van dit moeten de klem? En op die vraag nu luidt het antwoord: Natuurlijk alleen in de ordinantie Gods. Een ander moeten is
dan het moeten, dat uit zijn wet en wil voortvloeit. Iets wat zelfs bij de zonde doorgaat, overmits ook de wateren der zonde niet vrij zijn om te vloeien waar ze willen, maar moeten stroomen door de bedding,
er niet,
de oevers had bepaald. Hoe de Verlosser van zondaren zal moeten zijn, hangt dus niet af van eigen keus noch van menschelijk goedvinden, maar is geheel en op alle manier bepaald door den eisch van Gods recht en den aard van onze
waarvan
Hij
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 januari 1892
Abraham Kuyper Collection | 512 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 januari 1892
Abraham Kuyper Collection | 512 Pagina's