De gemeente gratie - pagina 16
Tweede deel. Het leerstellige gedeelte.
HET OP TE LOSSEN VRAAGSTUK.
12
voornemen]^ der verkiezing, den Heiligen Geest van de zijnen, ook
zelfs in
droevige vallen, niet geheel weg, noch laat hen zoo ver niet vervallen, dat zij
van de genade der aanneming en van den staat der rechtvaardigmaking zij zondigen ter dood of tegen den Heüigen Geest, en, van
uitvallen, of dat
Hem
geheel verlaten zijnde, zichzelven in het eeuwige verderf storten.
„Want, derfelijk
eerstelijk, in zulke vallen
zaad,
waaruit
zij
bewaart Hij nog
wedergeboren
zijn,
in
hen
dit zijn onver-
opdat het niet verga noch
uitgeworpen worde. Ten anderen, vernieuwt Hij hen zeker en krachtig door zijn Woord en zijnen Geest tot bekeering, opdat zij over de bedreven
zonden van harte en naar God bedroefd zijn, vergevinge in het bloed des Middelaars door het geloof met een verbroken hart begeeren en verkrijgen, de genade Gods, die nu met hen verzoend
is,
wederom
gevoelen, zijne ont-
fermingen en trouw aanbidden, en voortaan hunne zaligheid met vreezen en beven des te naarstiger werken. „Alzoo bekomen
maar
uit
zij
dan
dit,
niet
door hunne verdiensten of krachten,
de genadige barmhartigheid Gods, dat
zij
noch ganschelijk van
het geloof en de genade uitvallen noch tot den einde toe in den val blijven of verloren gaan. Hetwelk, zooveel hen aangaat, niet aUeen lichtelijk zou kunnen geschieden, maar ook ongetwijfeld geschieden zou doch, ten aanzien van God, kan het ganschelijk niet geschieden, dewijl dat noch zijn raad veranderd, noch zijne belofte gebroken, noch de roeping naar zijn voornemen wederroepen, noch de verdienste, voorbidding en bewaringe van ;
Christus krachteloos gemaakt, noch de verzegeling des Heiligen Geestes verijdeld of vernietigd
kan worden."
Uit deze uittreksels uit onze drie Formulieren blijkt duidelijk, dat onze Belijdenis tweeërlei
erkent
:
1
".
Eenerzijds dat er in den zondaar,
d.
in
i.
den gevallen mensch, nog zekere overblijfselen van de oorspronkelijke heerlijkheid, nog zeker licht der natuur overig is; en 2. anderzijds dat ook in de geloovigen tot aan hun dood toe de zonde blijft inwerken, en dat
zij
Er
ten gevolge hiervan zelfs in zware zonden vervallen kunnen.
is
dus
in
onze Belijdenis niet uitsluitend sprake van de volstrekte
tegenstelling tusschen geloof en ongeloof, zonde en heiligheid, maar
drukkelijk wordt in onze belijdenis, zoowel aan de
zijde
uit-
des zondaars als
zijde des geloovigen, zekere oorzaak aangegeven, waardoor het komt, dat er in den gevallen mensch nog zeker goed overbleef, en in
aan de
den geloovige nog zeker kwaad nawerkt. En staat dit eenmaal vast, dan springt het in het oog, hoe men niet losweg zeggen kan, dat de Belijdenis onzer kerken botst tegen de werkelijkheid van het leven, maar hoe omgekeerd gezegd moet worden, dat belijdenis en werkelijkheid volkomen op
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 januari 1902
Abraham Kuyper Collection | 692 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 januari 1902
Abraham Kuyper Collection | 692 Pagina's