Heils termen - pagina 16
6
Kiinnen zij toch van den hoogheiligen God niet anders uitspreken, dan wat Hij zelf door zijn Openbaring in hun ziel gewerkt heeft; het noemen van den „Naam des Heeren" in den diepsten grond is niet anders dan de echo van het roepen Gods in hun ziel, dan het geruisch van zijn heiligen voetstap op den vloer huns harten, dan is de geojMnhaarde GocV en de ^^Naam Gods'''' natuurlijk geheel hetzelfde, en is met den „Naam des Heeren" niet anders dan ,//f volle opeiiharing van zijn goddelijk leven'''' bedoeld. Tan daar dat Israël ter uitdrukking van het teedere leven met den Heere, bij voorkeur van den „Naam des Heeren" in stede van „God zelf" spreekt. Ook de Heidenwereld weet, zoowel als Israël, dat die God er is, want ook zij ervaart zijn macht. Maar voor die Heidenis die God een vreemde gestalte. Ze ziet Hem, maar kent Hem en blijft aan zijn gemeenschap vreemd. Maar Israël kent Hem, Israël weet wie Hij is, Israël alleen kan zijn „Naam" uitspreken, wijl Hij zich in zijn ontferming aan dat Israël geopenbaard heeft. Daarom zegt de Spreukendichter (Hoofdst. XVIII \^): „Dq Naam des Heeren is een sterke toren, de rechtvaardigen zullen daarhenen loopen en in een hoog vertrek gesteld Avorden," wat, onverstaanbaar, zoo we den „Naam" als klank opvatten, uitstekend vloeit, zoo de „Naam des Heeren" de God der Openbaring, de „Yerbondsgod" zelf is. Schier in gelijken zin zegt de Psalmist (Psalm XX 2): „De Heere verhoore u in den dag der benauwdheid: de Naam van den God Jakobs zette u in een hoog vertrek." Immers, herinneren we ons dat in de Hebreeuwschc dichtkunst in de twee Icdeji van een vers dezelfde gedachte pleegt herhaald te worden, dan wordt ook hier de ééne maal: „de Naam van den God Jakobs" genoemd, wat in het andere lid „de Heere zelf" heet. Alleen zóó kunnen we het woord
wereld
niet,
:
:
verstaan: „O God! verlos mij door (niet o;//) dit, als het in Psalm dieper gevoelen we LXXXIII 19 heet: „Opdat ze weten, dat Gij alleen, met Naam, zijt de Heere, de Allerhoogste over de gansche aarde." „Gij met uwen Naam," wat is dit ook hier weder anders dan: Gij, die in uit
LIY
Psalm
uw
Naam."
3
:
Nog
uwen
:
uw
uw schepping bestaat, met „uw Naam," levensopenbaring, waarmee Gij in uw toorn of ontferming U naar uw schepping uitstrekt. Evenzoo kunnen we eerst bij dit licht verstaan, wat Zacharias zegt in Hoofdst. XIV 9: „te dien dage zal de Heere één zijn en zijn Naam één." De eerste uitdrukking verstaat ieder dan zal de ééne Heere als de waarachtige Cxod door allen erkend worden. Maar wat één?" Houden beteekenen de bijgevoegde woorden: „en zijn we slechts vast aan wat we vonden, dat de „Naam des Heeren" God d.
heiligheid afgescheiden van
i.
met
die
:
:
Naam
zelf
dit
is,
voor zoo ver Hij zich geopenbaard heeft, en ook
zal ons duidelijk worden. Nu toch heeft God zich niet aan evenzeer, niet aan allen op dezelfde wijze geopenbaard. Er zijn
woord
allen
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 januari 1909
Abraham Kuyper Collection | 294 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 januari 1909
Abraham Kuyper Collection | 294 Pagina's