GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Ad Valvas 1975-1976 - pagina 103

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Ad Valvas 1975-1976 - pagina 103

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

AD VALVAS — 24 OKTOBER 1975

11 van fundamentele onderzoekers, men weinig nuttig gebruik kan marken van theorieën. Wanneer wij-^ aannemen dat participatie in onderwijs juist kennis van theorieën kan iopvoeren, lijkt ons het terugdringen van onderwijs niet juist, maar voelen wij meer voor een pleidooi voor een meer gelijke verdeling van onderzoek en onderwijs over alle leden van het wetenschappelgk personeel. De commissie l|jkt nu meer heil in onderzoekspecialisten te zien.

Kritische analyse beleidsadviezen kommissie sociaal onderzoek Heeft de commissie haar beleidsadviezen aan het onderzoek ontleend en heeft zij haar onderzoek slim opgezet met het oog op haar doelstelling tot beleidsadviezen te komen? De vraagstelling van de commissie t.a.v. de vraagcategorie beleidssuggesties van onderzoekers en hoofden van instellingen, is naar onze mening te onsystematisch en onvolledig opgezet, om te kunnen concluderen dat de beleidsadviezen aan het onderzoek zijn ontleend en daar duidelijk door worden ondersteund. Ook ander onderzoek wordt niet aangehaald om de specifieke inhoud van de beleidsadviezen te bevestigen. T.a.v. één van de opmerkelijkste beleidsadviezen, nl. om te komen tot ondeizoeksinstellingen van vijftig of meer onderzoekers, voert de commissie niet meer argumentaties aan dan: 'De internationale vakliteratuur doet vermoeden, dat goede research-resultaten vooral komen uit gespecialiseerde, vrij

In Ad Valvas van 3 oktober j.l. gaven drs. J. A. W. de Bruin en dr. J. de Jonge kommentaar op het rapport „Sociaal-wetenschappelijk onderzoek en beleid", uitgebracht door de verkenningskommissie sociaal onderzoek. Eerder al, in Ad Valvas van 26 september j.l., verscheen een artikel van Gerbrand Feenstra over het rapport. De Bruin en De Jonge stelden dat de overgang van het theoretische model naar de vragenlijsten wat willekeurig is. Verder werd volgens hen t.a.v. beleidskwesties vaker de mening van hoofden van instellingen gevraagfl dan die van de onderzoekers. Bij verschijnselen met mogelijke voor- en nadelen kwamen beide mogelijkheden in de vraagstelling niet steeds even zorgvuldig tot hun recht. Bij de kwaliteitsbepaling van het sociaal-wetenschappelijk onderzoek werd de mening van de betrokken onderzoekers gevraagd. De Bruin en De Jonge betreurden het dat in dit kader geen vragen naar vroegere situaties dan wel andere onderzoeksterreinen werden gesteld. Zij besloten hun kommentaar met de opmerking dat de kommissie haar onderzoeksresultaten in het algemeen genuanceerder interpre- j teerde dan de ministers Trip en Voersma, Met dit tweede en laatste artikel besluiten zg hun kommentaar.

omvangrijke onderzoeksinstituten van ongeveer vijftig of meer onderzoekers' (blz. 37). De uitspraak dat dergelijke 'centres of excellence', zowel terwille van de wetenschappelijke en de maatschappelijke bijdragen van het onderzoek als terwille van het wetenschappelijk peil van het onderwijs en de doelmatigheid noodzakelijk' (blz. 37) zou zijn, doet dan wel erg stellig aan. Ons inziens had de commissie, ter motivering van de beleidsadviezen, een beter gebruik van het door haar ingestelde onderzoo kunnen maken. In plaats van bv. aan de onderzoekspopulatie alleen maar de vraag te stellen of zij voor of tegen meer coördinati« is, waren vragen naar de mening van betrokkenen over de diverse concrete coördinatiemaatregelen meer informatief geweest. Uit beleidstheorieën is immers bekend dat overeenstemming over het doel — coördinatie — nog volstrekt geen garantie biedt voor overeenstemming over de middelen.

Beleidsadviezen De commissie doet haar aanbevelingen zowel ter vergroting van de bijdrage van het sociaal-wetenschappelijk onderzoek t.a.v. formulering en oplossing van maatschappelijke problemen in Nederland, als ter stimulering van de bijdrage tot ontwikkeling van de wetenschap en tenslotte ter opvoering van doelmatigheid en doeltreffendheid waarmee eerstgenoemde doelen nagestreefd worden. Door de commissie wordt o.i. de

nadruk gelegd op eerstgenoemde doelstelling, die zo doelmatig en doeltreffend mogelijk nagestreefd moet worden. Hoewel de commissie erop wijst dat toegepast onderzoek ook voor ander beleid dan overheidsbeleid verricht moet (kunnen) worden, hebben wij ons niet aan de indruk kunnen onttrekken, dat speciaal het overheidsbeleid, ter oplossing van maatschappelijke problerrien, centraal staat. De adviezen zijn geordend volgens de elementen van het systeemmode!. Wij zullen achtereenvolgens aan de orde stellen de imputs, de inhoud van het onderzoekssysteem en haar aspecten, en afsluiten met de maatschappelijke effecten en de terugkoppeling. • De commissie adviseert om als imput de financiële middelen van het sociaal-wetenschappelijk onderzoekssysteem te venuimen. *De mankracht — de onder?;oekers' — moet ook verbeterd worden. Hiertoe dient de onderzoeksspecialisatie voor studenten aantrekkelijker gemaakt te worden. De al aanwezige universitaire onderzoekers zullen minder arbeidsintensieve onderwijsvormen moeten aanpassen om tijd vrij te maken voor onderzoek. De opdrachten die het onderzoekssysteem binnen komen behoren duidelijker gesteld te worden. • Er zal m b.t. de differentiatie een meer weloverwogen taakverdeling tot stand moeten komen zowel t.a.v. de disciplines als tussen de probleemgebieden c.q. beleidssectoren. De diversiteit in benaderingswijzen binnen de sociale wetenschappen behoort tot haar recht te komen in het onderzoek. • Ter bevordering van de integratie is allereerst concentratie noodzakelijk. Er moeten grotere onderzoeksinstellingen van vijftig of meer onderzoekers ontstaan. De coördinatie per discipline resp. maatschappelijk probleem cq. beleidssector dient bevorderd te worden. Hiertoe stelt de commissie het oprichten van nieuwe coördinatieorganen voor: sectorraden en disciplineraden. Ook worden sectorinstituten voorgesteld, die voor die sector toegepast onderzoek verrichten en als uitvoerend orgaan voor de coördinatie in de sectoren functioneren. Tenslotte is een Nederlands Instituut voor Sociaal-wetenschappelijk Onderzoek gewenst, waarvoor het huidige SISWO de basis zou kunnen vormen. • Bij het rationaliseren van het onderzoekssysteem denkt de commissie voornamelijk aan het opzetten van een meerjaren-planningssysteem en periodieke evaluatie van onderzoek en onderzoeksinstellingen. • De commissie maakt op het punt van democratisering een streng onderscheid tussen belang en deskundigheid. De sectorraden moeten vanuit het oogpunt van belangenbehartiging dan ook uit ambtenaren, onderzoekers en vertegenwoordigers van belangengroepen bestaan, terwijl de disciplineraden uitsluitend door gekwalificeerde onderzoekers gevormd moeten worden.

Rotterdam gaat collegekaarten controleren De Erasmus-universitcit van Rotterdam wil na 1 november streng gaan letten op het bezit van geldige collegekaarten. Men wil met andere woorden nagaan of alle studenten hun collegegeld wel betaald hebben. Het CvB kondigt dit aan in een officiële mededeling in het universiteitsblad Quod Novum. Volgens het College van Bestuur is deze controle noodzakelijk, omdat het ministerie alleen geld en personeel aantrekt op basis van het aantal werkelijk ingeschreven, dus betaald hebbende, studenten. „Wie zich niet laat inschrijven, benadeelt daardoor de Erasmus-universiteit en brengt de positie van personeelsleden in gevaar", aldus de mededeling.

Door drs. J. A. W. de Bruin en dr. J. de Jonge • Binnen de output zou het fundamentele onderzoek uitgebreid moeten worden. Als accentverschuiving t.a.v. het type onderzoek pleit de commissie nu voor macro-gericht, beleidsgeoriënteerd en meer verklarend onderzoek. Om dit te bereiken moeten de onderzoekers van hogere kwaliteit zijn, meer internationale contacten hebben, en over meer maatschappelijke ervaring beschikken. • Voor het opvoeren van de maatschappelijke effecten van het onderzoek is een betere communicatie tussen beleidsvoerders en ondei-zoekers gewenst. De weerstanden bij het onderzoek tegen beleid en vice versa moeten verminderd worden. • De resultaten van onderzoek dienen zo ruim mogelijk openbaar ter beschikking te staan ter stimulering van de maatschappelijke terugkoppeling. Bij het aangaan van onderzoekscontracten kurmen bepalingen

O

0\jt';(tL56 «

model" binnen de instellingen, maar deze denktrant lijkt haar niet vreemd. De relatie tussen het coördinatiemodel en het aspect van de interne democratisering (ruimer gesteld: de bestuursvorm) zou stellig nader bestudeerd moeten worden. (Te meer daar de commissie zich nu niet 'met het aspect van de interne democratisering heeft bezig gehouden: zie blz. 21).

Weinig

differentiatie

Een tweede punt dat opvalt is dat de beleidsadviezen niet erg gedifferentieerd zijn. Dit terwijl het onderzoeksysteem uit nogal verschillende typen ondeizoeksinstellingen opgebouwd is. Wanneer er al een zekere precisering optreedt, is het t.a.v. universitaire onderzoeksinstellingen. Ten derde is het problematisch dat beleidsadviezen uitgebracht worden zonder dat veel aandacht besteed wordt aan de problematiek van de speelruimte die voor het beleid ter beschikking staat. Bij beleidsvoorstellen, die als ze gerealiseerd worden b.v. betekenen dat een zekere arbeidsmobiliteit

*^!!f^'^^:^o

m%

^

foe werßw

{^> ^) O f f

'-<. 06 stciAftL uEreuiiHAMf uy^e PiuiäeVfT<A/p|

inzake publiciteit en gebruik van de ondeizoeksresultaten opgenomen worden.

Kommentaar op de adviezen De adviezen hebben betrekking op aile elementen van het systeemmodel. Veruit de meeste aandacht wordt echter testeed aan, en de meest ingrijpende voorstelten hehben betrekkingen op, het integratieaspect. DU gebeurt zonder dat geëxpliciteerd wordt, dat in de bestaande uitgangssituatie nu juist verbetering van dit aspect, sterker dan andere aspecten, de output naar kwantiteit en iwaliteit kan opvoeren. Gelet op de omvang van de nieuwe coördinatie-taken hadden WQ graag een explicitering van de commissie gezien van haar verwachtiogen van de kosten en baten van de coördinatievoorstellen, Ongetwgfeld zullen de desbetreffende ministeries zich zelf op dit aspect gaan richten. Behalve het kosten-batenaspect van de doorvoering van het nieuwe coördinatiesysteem moet ook op de flexibiliteit gelet worden. Het installeren van een coördinatie-infrastructuur met daarin opgenomen allerlei organisaties levert onherroepelijk problemen voor de flexibiliteit op. De commissie merkt zelf t.a.v. instellingen op dat het gemakkelijker is om tot oprichting dan tot afschaffing over te gaan. Dit geldt ook voor coördinatie instellingen. De commissie spreekt zich niet uit vóór een „hiërarchisch coördinatie-

moet bestaan bij het wetenschappelijk personeel, moet men dan wel aantonen dat aan de voorwaarden voor arbeidsmobiliteit voldaan is of kan worden. Ten vierde heeft de commissie o.i. onvoldoende ook voor de positieve aspecten van het onderwijs ea intensieve onderwijsvormen voor de kwaliteit van het onderzoek in universitaire instellingen. Het onderwas wil de commissie namelgk terugdringen ten gunste van het onderzoek. Dit lijkt ons ongewenst ia een situatie waarin de commissie constateert dat, afgezien

Ten vijfde weerspiegelen de beleidsadviezen een beleidstheorie waarbij het de primaire taak van beleid is om problemen op te lossen en negatieve tendenzen te keren en om te buigen. Daarnaast staat de beleidstheorie die ook aandacht heeft voor het benutten van gelegenheden en het stimuleren van positieve tendenzen. In ons vorige artikel hebben wij al op het probleem gewezen, dat de commissie geen zicht op de plaatsgevonden ontwikkelingen biedt terwijl de vragen naar positieve tendenzen in het onderzoeksysteem in de vragenlijsten ontbreken. Bij een volgend onderzoek en adviezen zou aan deze ingang meer aandacht moeten worden besteed.

Onderzoek zelf Vervolgens benadrukt de commissie, dat onderzoekers op basis van vrijwilligheid en positieve sancties hun medewerking aan het nieuwe systeem zullen verlenen. De commissie stelt dat „integratie in belangrijke mate uit de kring van de onderzoekers zelf zal moeten voortkomen" (blz. 40), ook vermeldt zij: ,,Zwaartepunten en structuren kunnen niet worden opgelegd" (blz. 41). Daar tegenover staat dat de commissie toch ook wel oog heeft voor de mogelijkheden van negatieve sancties. Zo wordt er op gewezen dat het verlenen van subsidies „mede afhankelijk kan worden gemaakt van het beschikken (door de onderzoeker en zijn instituut) over een registratie en administratie van projecten en mankracht en over een meerjarenplanning" (blz. 48). Verder oppert de commissie: „Concentratie kan onder meer worden bevorderd door een onderzoeksopdracht en een ondeizoekssubsidie slechts te verlenen op voorwaarde van een bepaalde omvang van de onderzoeksfaciliteiten" (blz. 37/39). Ook lijkt de commissie aanhanger van de beleidstheorie die stelt dat wanneer men van een bepaalde beleidssector weinig afweet, men er verstandig aan doet de aandacht primair op de organisatie-structuren binnen de beleidssector te richten en niet op de doelstellingen van het beleid. In het rapport wordt geen aandacht besteed aan de inhoud van de maatschappelijke problemen die opgelost dienen te worden en aan de doelen van een daarop gericht wetenschaps- en onderzoeksbeleid, maar men ontwerpt wel organisatiestructuren. Tenslotte zien wij dat bij het beleidsadvies tot invoering van de organisatiestructuur een voorstel tot fusering aanwezig is, maar dat een voorstel om, gezien de vele onzekerheden, het beleid dan maar in „stukjes en beetjes" te realiseren via bet inrichten van „proeffolders" ontbreekt De commissie ziet kennelijk meer in een totaliteitsbenadering. Erratum: In Ad Valvas van 3 oktober is in de laatste ahnea boven het Icopje „Interpretatie onderzoeksresultaten" een gedeelte van een zin weggevallen. Na de zin eindigend met „somber beeld van het sociaalwetenschappelijk onderzoek" hoorde te staan: „Bovendien heeft de commissie nagelaten om de huidige situatie van het sociaal-wetenschappelijk onderzoek naar de mening van de betrokkene etc. . . "

Dr, A. H. Bredere i

ührlsten-zyn op VU en KH-Tilburg verschillend Binnen de Vü Js men zich veel meer van zfln christen-zgn bewust dan op de Katholieke Hogescbool Tilburg, Dat is de opvatting van dr. A. H. Bredero, die net is benoemd tot gewoon hoogleraar in de geschiedenis der middeleeuwen aan de VU. Dr. Bredero, die nog tot 1 januari als lektor aan de Tiiburgse theologische fakulteit (vakgroep kerkgeschiedenis) verbonden zal zijn, heeft voor zyn hogeschool op dit

punt weinig -waarderit^. In het hogeschoolblad zegt hü: 'We waren een christelijke instelling en omdat we het waren, zijn we het, maar we kunnen niet meer uit de voeten met de eigen christelijke identiteit.' De katholiciteit van dr. Bredero leverde voor de benoemingskommissie van de Vü geen moeilijkheden op, terwijl de lektor het helemaal eens bleek te zün met de te onderschrijven VU-grondslag.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 augustus 1975

Ad Valvas | 396 Pagina's

Ad Valvas 1975-1976 - pagina 103

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 augustus 1975

Ad Valvas | 396 Pagina's