GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

RAPPORT in zake de Zending.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

RAPPORT in zake de Zending.

42 minuten leestijd Arcering uitzetten

Door de Synode te Middelburg werd een commissie benoemd, tot het in schets brengen van de beginselen en grondtrekken voor de Zending. Het door die commissie uitgebracht rapport volge hier:

Uwe Commissie, benoemd in uwe vergadering van 21 Augustus jl., met mandaat, om de beginselen en grondtrekken, die de Zending van onze Kerken op het arbeidsveld in Indië leiden moeten, in schets te brengen, en, zoo mogelijk, overgangsbepalingen voor den tijd tot aan de eerstvolgende Generale Synode te ontwerpen, heeit de eer te rapporteeren alsvolgt:

A. Wat aangaat de Beginselen.

Het begin, en dus ook het beginsel, voor alle ding, en zoo ook voor den arbeid der Zending, ligt in God, die den hemel en de aarde geschapen, en ook het rijk der genade uit Zijnen raad heeft voortgebracht. In verband hiermede ligt de scherp geteekende karaktertrek, die de Gereformeerde belijdenis van andere onderscheidt, hierin, dat zij dit beginsel niet alleen uitspreekt, maar het ook als beginsel op geheel haar terrein tot heerschappij laat komen, in wat we eeren als de Souvereiniteit Gods, die te erkennen als den oorsprong, den weg en het einddoel, zoo van het rijk der natuur als van het rijk der genade, en beider onderling verband. Deze belijdenis is rechtstreeks genomen uit het apostolisch getuigenis, dat alle dingen zijn uit God, door God en tot God. Dit geldt dus ook van en voor de Zending. Van Hem moet ze uitgaan, door wien Hij daartoe verordent, tot degenen op wie Hij ze richt, op de wijze door Hem bepaald, in het verband door Hem daarvoor gelegd; zoodat achtereenvolgens te onderzoeken is: i"*. liet hoogste einde dat aan de Zending is voorgesteld; 2''. het zendende onderzverp; 3", wie de te zenden personen zijn; 4^. tot zvie gezonden wordt; 5". op wat wijze te zenden is, en 6". in welk verband deze Zending heeft op te treden.

I. Het hoogste einde.

Het hoogste einde van alle ding ligt, naar luid onzer Gereformeerde Belijdenis, in God Drieëenig. Hij heeft alle ding geschapen om zich zelfswille. Alle dingen zijn tot Hem. Ook het einddoel der Zending mag uit dien hoofde niet anders verstaan, dan dat het gelegen is in haar bestemming om God te verheerlijken. Want wel komt die verheerlijking het duidelijkst uit, waar zij tot de redding van verlorenen leidt en alzoo den wonderen rijkdom van de genade en ontfermingen Gods doet schitteren, maar toch mag het doel der Zending daartoe niet bepaald. Ook waar ze niet tot redding, zelfs waar ze tot verharding leidt, loopt ze uit op hetzelfde hoogste einde. De Christus zelf predikte het Evangelie in Bethsaida, Chorazin en Kapernaüm, ook al zou het aan deze steden dragelijker zijn in den dag des oordeels, indien deze krachten niet in haar waren geschied. De 12 en de 70 discipelen worden uitgezonden ook naar huizen en vlek­ en, die zich verharden, en ontvangen dan bevel, om het stof van hunne voeten af te schudden. Zulk een zenden strekt dan om den mensch, gelijk onze belijdenis van de overblijfselen zegt, alle onschuld te benemen, en de lankmoedigheid en het recht Gods tegenover het diep bederf der zonde uist daarin te doen uitkomen, dat zelfs, waar zulk eene genade naar den zondaar uitgaat, hij, tenzij God zelf zijn zin en wil verkeere, tegen zulk eene genade zich vijandig overstelt en ze noch kan noch wil aannemen. Wat de Apostel Paulus betuigt, dat God ecnerzijds zijn barmhartigheid, maar ook anderzijds zijn toorn en macht wil bekend maken, sluit ook voor de Zending in, dat ze, ook al leidt ze niet tot bekeering, maar tot verharding, toch altoos dienstbaar is aan de souvereine Majesteit onzes Gods. Zooverre is het er vandaan, dat de Calvinistische belijdenis de Zending zou kunnen doen opschorten. Integendeel, alleen zij belijdt de verplichting tot Zending volstrekt en altoos, geheel afgezien van de uitkomst.

Is naar onze belijdenis geen ding in 's menschen hand gesteld, dan opdat hij «daarin zijn God zou dienen", en is hiermee het diepste motief van alle religie tot uitgangspunt voor al 's menschen doen gesteld, zoo volgt hieruit, dat de vreeze des Heeren, óók bij de Zending, de bewegende kracht moet zijn, en dat God hierin te dienen, ziende in het gebod en blind voor de uitkomst, de leidende gedachte bij heel dezen arbeid moet blijven.

2. Wie sendt.

Is onder Zending, in engeren zin, te verstaan, het doen uitgaan van een redelijk wezen, om aan zondaren, die in dood en duisternis verzonken zijn, de waarheid en den wille Gods, bijzonderlijk zijne genade in Christus, bekend te maken, hetzij opdat dit tot bekeering lelde, hetzij opdat dit alle onschuld beneme, zoo moet, nu het hoogste einde vaststaat, in de tweede plaats onderzocht, wie autoriteit en macht bezit, om aldus te zenden.

Hierop nu kan wie de Souvereiniteit Gods belijdt, niet anders antwoorden, dan dat deze autoriteit en deze macht eenigiijk in God zelven rust, en alleen in zooverre aan een mensch of aan een lichaam van menschen kan toekomen, zoo God die autoriteit uitdrukkelijk verleent. Die autoriteit en macht nu heeft God zelf vele malen rechtstreeks uitgeoefend door het uitzenden van engelen of getuigen, en centraal door het uitzenden van zijn Zoon. De Christus is door God verordineerd en - gezalfd tot onzen hoogsten profeet en leeraar. Het: Deze is mijn geliefde Zoon, hoort hem", bij den Doop en op den Thabor door God zelven uitgesproken, bezegelde deze Zending. En al is de Christus nu niet meer op aarde, zoo is en blijft Hij nochtans en Hij alleen de gezondene des Vaders. Zelfs betuigt de Christus rusteloos, dat zijn wonderen en zooveel meer in hoofdzaak strekten, om de wereld te doen gelooven, dat de Vader Hem gezonden heeft. In dien zin is Hij dus de eenig Gezondene; zelfs onder het Oude Testament was het »de geest van Christus", die in de profeten werkte. Maar als eenig Gezondene des Vaders heeft hij tevens macht en autoriteit, om den zendingslast uit te voeren door wien hij hiervoor aanwijst en machtigt. Zoo zond hij eerst de twaalven, later de zeventigen onder de toenmalige kinderen Israels uit, en stelde hij ten slotte zijn Apostelen aan, ook Paulus, op den weg naar Damascus. Hieruit volgt, dat niemand zich deze autoriteit kan aanmatigen. Want wel is een iegelijk, die leven en licht in de ziel ontving, geroepen dat licht te laten schijnen, ook voor anderen, en zal de zoekende liefde ook den gewonen belijder prikkelen, om wat men noemt »zielen voor Jezus te winnen", maar dit is geen Zending, die over de sleutelen des hemelrijks beschikt. Vandaar dat Zending door Vereenlgingen of Genootschappen, als in strijd met de Schrift, moet verworpen. Particulieren of Genootschappen bezitten noch den dienst des Woords, noch den dienst der Sacramenten, en kunnen alzoo aan het bevel van Matth. 28 : 19 niet voldoen. Wat ze ten deze ook beproeven of doen mogen, is en blijft in strijd met de ordinantiën Gods. De vraag wie, na de hemelvaart van Christus, de macht tot Zending bezit, worde daarom in dien zin beantwoord, dat blijkens Matth 28 : 19 en Hand. 13:1 v.v. deze macht door Christus gelegd is in zijne Kerk. Dat de Apostelen tijdens hun leven deze macht oefenden door de uitzending van Evangelisten, stelt, nu er geen Apostelen meer zijn, geen regel meer. Na hun verscheiden komt, volgens de Gereformeerde Belijdenis, om ons nu hier­ toe te bepalen, de macht om den Doop te bedienen, niet aan eenig privaatbelijder, maar alleen aan. de Kerk toe; en overmits nu de last in Matth. 28 : 19 uitdrukkelijk inhoudt, dat de Zender tevens zal doen doopen, zoo volgt hieruit, dat deze Zending alleen van de Kerk kan uitgaan. Tot hetzelfde resultaat leidt Hand. 13 : I V. V., waar èn volgens Calvijn èn Voetius, èn evenzoo volgens de nieuwste uitleggers, ja, men mag zeggen, volgens alle uitleggers van invloed, uitdrukkelijk vermeld wordt, dat de Christus door zijn Heiligen Geest, de macht en de autoriteit tot Zending aan de Kerk van Antiochië, en in haar, aan zijne Kerk in het gemeen opdroeg. Verdere redetwist over deze duidelijke plaats, acht uwe Commissie, tegenover het eenparig gevoelen van alle toongevcndc uitleggers, althans in dit rapport, overbodig. Zoowel door den last van Matth. 28 : 19, als door de daad van den Heiligen Geest te Antiochië, staat het alzoo vast, dat de Christus, uit den hemel, thans zendt door de Zending van zijne Kerk, en dat alleen de Kerk hiertoe macht en autoriteit van Christus' wege bezit.

De vraag eindelijk, of hiermede de Kerk, als gezamenlijk begrip, of wel de geïnstitueerde plaatselijke Kerk bedoeld is, is hiermede tevens beantwoord. Niet de algemeene Kerk doopt, maar alleen de plaatselijke geïnstitueerde. En voorts volgt hetzelfde uit het begrip van Kerk als zoodanig. Volgens onze Belijdenis is de Kerk eene vergadering van geloovigen. Geloovigen nu zijn wel geestelijk over heel de wereld, maar institutair alleen plaatselijk vergaderd. En wel leven deze Kerken groepsgewijze, in onderscheiden landen, in kerkverband, en komen saani in vergaderingen van meerdere Kerken, maar deze Classicale of Synodale vergaderingen bezitten als zoodanig nooit eenige macht of autoriteit, dan die door de plaatselijke Kerken daarin wordt meegebracht. Zegt men nu, dat de plaatselijke Kerken geen autoriteit tot de Zending bezitten, dan kunnen ook deze Classicale of Synodale vergaderingen er nooit aan komen.

Wel volgt daarentegen, niet uit het wezen van de autoriteit tot Zending, maar uit het kerkverband, dat in Kerken, die ia zulk verband leven (niet naar eigen willekeur, maar omdat de Schrift diteischt) ook bij de Zending dit kerkverband tot zijn recht kome, juist zooals dit hier te lande plicht en cisch is bij alle kerkelijk opti-eden. Hierbij nu moet onderscheiden worden tusschen hetgeen de zaak zelve aangaat, en de regeling van haar uitvoering. De Classis doopt niet, de Synode doopt niet, noch ook bedienen zij het Avondmaal; dit alles geschiedt, als rakende het wezen der zake, door de plaatselijke Kerk; maar wel komen de gezamenlijke Kerken overeen over de wijze van Doopen en Avondmaalvicren, stellen ze saam daarvoor formulieren op, regelen zij saam de kerkrechtelijke gevolgen ervan, enz. Zoo is het bij den dienst der Sacramenten, en evenzoo bij den dienst des Woords. En overmits nu de autoriteit tot zenden niet is af te scheiden van de autoriteit tot den dienst des Woords, des Doops' en des Avondmaals, kan, ook wat de Zending aangaat, dit alles, wat het wezen der zaak betreft, niet van de plaatselijke Kerk afgescheiden, maar is tevens de plaatselijke Kerk daarbij gebonden aan de regelen, die ook voor dezen missionairen dienst des Woords, en deze missionaire bediening der Sacramenten, tusschen de Kerken, naar eisch van Gods Woord, worden vastgesteld. Natuurlijk zullen de daarvoor te stellen regelen en te nemen maatregelen, niet dezelfde kunnen zijn als voor den dienst des Woords en der Sacramenten hier te lande, doch zich moeten wijzigen, naar den aard der zaak en de toestanden in Indië. Maar vast blijft staan, dat plaatselijke Kerken, die in kerkverband leven, zich moeten voegen en schikken naar wat de gezamenlijke Kerken, voor de uitoefening van deze autoriteit der plaatselijke Kerken, saam, naar den Woorde Gods, vaststellen. Zonder hierop te breed in te gaan, wenscht uwe Commissie toch summierlijk aan te geven, dat deze regelen, door de gezamenlijke Kerken vast te stellen, op het navolgende betrekking moeten hebben:

1°. dat zij den dienst des Woords endet Sacramenten, en in verband hiermede de Christelijke discipline, regelen.

2°. dat, gelijk hier te lande de Kerken Classicaal en Synodaal worden ingedeeld, zoo ook het zendingsterrein verdeeld worde;

3°. dat, gelijk hier te lande, de examinatie ook van te zenden personen, gemeenschappelijk toega;

4°. dat, evenals ten onzent, voor zooveel

noodig, gelegenheid tot het verkrijgen van de noodige kennis geopend worde;

5°. dat, evenals onder ons, geldelijke hulp verstrekt worde, waar die ontbreekt;

6°. dat, juist zooals hier, toezicht en beëindiging van geschillen in den kerkdijken weg geboden worde;

7°. dat, evenals onder ons. Kerken, die in zulk een dienst arbeiden, saam overleg plegen en elkander dienen met raad;

8°. dat de gezamenlijke Kerken, voor zooveel noodig, bij de Overheid handelen;

9°. dat de gezamenlijke Kerken metbuitenlandsche Kerken ook in het werk der Zending aanraking en correspondentie zoeken;

10°. dat de gezamenlijke Kerken handelen over het kerkverband met te stichten Kerken in Indië;

11°. dat de gezamenlijke Kerken de openbaarmaking in Indië van de ware Kerke Christi bevorderen;

12°. dat de gezamenlijke Kerken centraal het Paganisme of den Islam aantasten;

13°. dat de gezamenlijke Kerken de plaatselijke Kerken tot volvaardigheid in dezen dienst opwekken;

14°. dat de gezamenlijke Kerken, hetzij Classicaal of Synodaal, optreden in dezen dienst, indien de plaatselijke Kerken in verzuim mochten blijven.

3. Wie te zenden?

Staat aldus vast dat God zendt door den Christus, en de Christus, eerst door zijne Apostelen en nu door zijne Kerk, alsmede dat de Kerk alleen plaatselijk geïnstitueerd, en dus tot zenden bekwaam is, zoo volgt hieruit tevens, dat de te zenden personen, personen in liet ambt moeten zijn. Wel kan de Kerk allerlei door niet-ambtelijke personen doen verrichten, hetzij op paedagogisch, medisch, bouwkundig, juridisch of finantieel gebied, maar bij de bediening van het Woord, en van den Doop, en van het Avondmaal, en bij de uitoefening van de Tucht, kortom bij de hanteering van de sleutelen des hemelrijks, is zij èn hier èn overal aan het ambt gebonden. Juist hierin wijkt de Gereformeerde Kerk van de Roomsche en de Luthersche af, dat ze zelfs den Doop niet toelaat als nood-doop te bedienen door vroedvrouwen of private personen.

Is hiermede uitgemaakt, dat de Kerken niet anders mogen zenden dan personen in het ambt zijnde, zoo volgt tevens, dat deze personen moeten zijn Dienaren des Woords, overmits onze Kerfcenordening, conform aan de H. Schrift, alleen deze machtigt om het Woord en de Sacramenten te bedienen. Niet alsof de Kerken zelve, uit eigen bron, deze bevoegdheid verleenen konden; ook hier toch treedt het Koningschap van Christus in; en het is feitelijk de Christus zelf die deze ambten instelt en er den persoon inzet. Maar overmits alzoo de Kerken van Christus' wege geen andere ambtsdragers voor dezen dienst ontvangen dan de herders en leeraars, mogen zij, op straffe van ongehoorzaamheid, zich ook niet het recht aanmatigen om andere, niet aldus gequalificeerde personen, voor dezen dienst te gebruiken. En overmits nu deze herders en leeraars niet anders dan in eene plaatselijke kerk hun ambt ontvangen en bezitten kunnen, zoo volgt hieruit, dat eene plaatselijke Kerk niet anders kan zenden dan een Dienaar in het ambt zijnde, hetzij haar dienende of van eene andere plaatselijke kerk geleend. Indien dan ook een Classis of Synode bij verzuim der plaatselijke Kerken zendt, kan zij niet anders zenden dan een Dienaar eener plaatselijke Kerk, met hare bewilliging. Zulk een Dienaar blijft dan in het ambt zijner plaatselijke Kerk, maar wordt salvo honor e, hetzij tijdelijk, hetzij levenslang, van de waarneming van den dienst in die kerk ontslagen.

Wat men gewaand heeft, dat hieraan te ontkomen ware, door het weer oprichten van het ambt van Evangelist, berust op misverstand. Zeer zeker toch heeft dit ambt bestaan, en kon Christus het opnieuw instellen. Doch alleen Hij, niet eene Kerk, en ook niet eenige Kerken gezamenlijk. De Apostelen stelden Evangelisten aan. Leefden zij nog, zoo konden zij dit nog doen. Maar nooit is aan de Kerken of aan eenige Kerk macht ot bevoegdheid verleend, om dit ambt in te stellen. In elk geval bindt de Gereformeerde Belijdenis en de Kerkenordening onze Kerken aan de vastgestelde ambten, en het komt geen Kerk toe hierin anders te handelen, tenzij eerst, op grond van Gods Woord, Belijdenis en Kerkenordening gewijzigd zullen zijn. En ook gaat het niet aan, uitgezonden Dienaren des Woords Eiiangelisten te noemen, naardien dit, blijkens de Schrift, niet hetzelfde is, maar beide titels twee zeer onderscheiden ambten aanduiden.

Op gelijken grond is het te wraken, dat men een soort mannen uit/.eudt, die men dan zendelingen noemt. Zulk een nieuwe naam toch wekt vanzelf het denkbeeld, dat men met een nieuw ambt te doen hebbe, zoo zelfs, dat men een Dienaar des Woords, die werd uitgezonden, nu, als ware hij in een nieuw ambt getreden, opnieuw ordende, en nu als zendeling betitelt. Titels moeten vaststaan, omdat ze iemands ambtelijke positie uitdrukken. Moge daarom al in particuliere gesprekken van zendelingen gesproken worden, in ofiicieele stukken hadden onze Kerken dit nooit moeten doen. Zelfs is de naam zendeling, zoo men let op wat de Nederlandsche taalgeleerden van dezen uitgang op ling aanmerken, allerongeluk kigst gekozen. Persoonsnamen toch, met den uitgang - ling, zijn kostelijk, als ze van naam'dfoorden gevormd zijn, zooals kamerling, ouderling, stedeling, hemelling; maar, zijn ze gevormd van stammen van werkwoorden, dan duiden ze bijna altoos iets lijdelijks, zwaks, ondergeschikts, kleins en hulpbehoevends, of ook iets intiems aan. Vondeling, doopeling, huurling, drenkeling, loteüng, bestedeling, verschoppeling, toonen dit. Ook banneling, doe me ling, duisierling, en zelfs de afhankelijke namen: leerling, kweekeling^ bevestigen dit. Zelfs de twee eenige persoonsnamen met actieven stam hebben hier iets van weg: zuigeling is een kindeke dat zuigt, beroerling iemand die een ander beroert. Lieveling en vertrouweling dragen een troetelend karakter. En deze strekking om het tegendeel van het mannelijke, flinke en krachtige uit te drukken, gaat zelfs zóóver, dat men dezen uitgang ook voor beestennamen zooals in hokkeling, grondeling en gieteling bezigde, en vooral gebruikt in scheldnamen, zooals ellendeling, lammeling, beroerling, aterling. Ook uit dezen hoofde schijnt het daarom onraadzaam, het gebruik van dezen naam zendeling over te nemen. Volgens taaiinstinct ligt er vlak het tegendeel in van wat een zendeling zijn moet, een held Gods, vol kracht des Heiligen Geestes, Een gezant is een naam der eere, zendeling een naam der zwakheid. Wie Paulus een zendeling noemt, miskent dan ook zijn heilig heroisme. En ook voor ónze uitgezonden mannen moeten we van dien naam af.

Voorts zij opgemerkt, dat het niet aan eene plaatselijke Kerk moet worden toegestaan, te zenden, zonder dat de gezamenlijke Kerken den voorgestelden Dienaar voor zijn dienst bekwaam hebben gekeurd, zoowat leeftijd en gezondheid, als talent voor de talen en kennisse betreft. Er wordt een Dienaar vereischt, die bijzondere gaven van God ontving, om zulk een strijd, soms geheel alleen, aan te binden; en wijl toch, wat hij doet, op naam en onder verantwoording der Kerken geschiedt, hebben zij er recht op, dat alleen mannen, aan wie zulk eene positie waarlijk is toevertrouwd, worden uitgezonden. Vooral zijne inzichten in de Belijdenis en hetlK erkrecht zullen zeer helder moeten zijn. En voorts zal hij kennis moeten bezitten van de Elenchtiek, van den Islam, van de Javaansche volkenkunde, van de historie der Zending, en, zoo mogelijk, ook van de Javaansche taal. Want wel kan men door tolken spreken, en zelfs greep dit oudtijds bij de kerstening van Europa meestal plaats, maar verkieslijk is dit toch niet.

Ten slotte zij het misverstand afgesneden, alsof elke plaatselijke Kerk gehouden zou zijn een harer eigene Dienaren uit te zenden. Dit hangt van drieërlei af: i". Of de Kerk er genoegzame kracht toe bezit. Als God in zijn bestel eene kleine Kerk van nog geen honderd zielen in eene arme streek vergadert, ligt hierin vanzelf, dat God van zulk een kleinen kring niet het onmogelijke eischt. 2°. Van de vraag of eene Kerk geschikte personen weet te vinden. Die geeft God, niet de mensch, al is het menschelijke plicht, vooral kloeke, J dappere mannen liefde voor dezen dienst in te boezemen. Maar zoolang zulke mannen ontbreken, moet zelfs de machtigste Kerk hiermede rekenen. Ongeschikte personen uit te zenden, bevordert de Zending niet, maar schaadt haar. En 3". van de vraag of eene Kerk in eigen boezem genoeg gefundeerd is, om tot dezen dienst verwaardigd te worden, Kerken, die in eenzelfde stad of dorp nog gescheiden leven, zondigen ook met het oog op de Zending. In geen geval mag voor eigen insluipend bederf in belijdenis en leven afleiding in buitenlandschen ijver gezocht. Ook eene Kerk, die niet eerst haar eigen huis wèl verzorgt en regeert, is erger dan een ongeloovige. Tot uitzenden zijn alleen bekwaam Kerken van zekere grootte en kracht, die wel gefundeerd zijn, en wie God geschikte personen schenkt. Iets wat niet wegneemt, dat ook andere en kleinere Kerken gehouden zijn, de zendende Kerken bij te staan, en de zaak der Zending in het gemeen te bevorderen.

4. Tot wie men zendt ?

Volgt alzoo uit de Souvereiniteit Gods, dat Zijne eere het hoogste einde der Zending moet zijn; dat niemand zenden kan, dan door God gemachtigd; en dat te zenden is door personen, ambtelijk van Gods wege daartoe aangewezen; er volgt evenzoo uit, dat de keuze, tot wie men zenden zal, naar Gods Woord te bepalen is. Wie door de Zending tot geloof en bekeering zullen komen, hangt aan Zijne vrijmachtigc verkiezing. De uitnemcndste Zending is volstrekt onmachtig, om één cenigen Jood, Heiden of Mohammedaan ten leven te brengen. Leven in den dood geeft alleen God zelf door Zijnen Heiligen Geest, en aan wien Hij het geeft, hangt niet af van onzen ijver, maar eeniglijk van Zijnen Raad. Alle Zending kan ter behoudenis dan ook alleen slagen, als God de Heere de deur des harten opent. Toch mag dit uimmer verleiden, om de Zending te beperken, overmits ook zij te werken heeft, niet naar Gods verborgen, maar naar zijn geopeubaarden wil. Slechts in zooverre mag hier de belijdenis der uitverkiezing heerschen, dat zij ons vervuUe met de diepste afhankelijkheid, en anderzijds, dat de liefde voor de uitverkorenen, die thans nog schuilen, ons te volijveriger in dezen dienst werkzaam doe zijn. De hierin werkende liefde richt zich echter niet uitsluitend op de verkorenen, maar evenzoo van mensch op mensch, en alzoo van de Kerk van menschen op het menschelijk geslacht. Reeds moet dit, omdat de Zending ook uitgaat om aan wie zich verhardt alle onschuld te benemen; maar het moet ook, omdat het rijk der genade, naar onze Gereformeerde Belijdenis, ingericht is op het rijk der natuur en met de schepping en de scheppingsordinantiën rekent. Even als het v/erk van den Heiligen Geest niet losstaat naast het werk van den Zoon, zoo ook ligt het werk van den Zoon ingevlochten in het scheppingswerk des Vaders. Alle drie zijn dooreengestrengeld. Diensvolgens moet ook liefde voor den mensch als mensch, ea zoo ook onze aanhoorigheid tot het menschelijk geslacht dringen, in overeenstemming met den last, om uit te gaan, »tot alle creatuur." In de uitverkorenen wordt de wereld behouden. God heeft in de uitvcrkore* nen de wereld liefgehad. Christus is een Zaligmaker der wereld. En het einde moet ijn, dat de wereld behouden worde. Natuurijk niet in alle individuen, maar als wondere rganische schepping Gods.

Juist die band tusschen natuur en genade aakt intusschen, dat niet alle creatuur ons ven bijzonder is aangewezen, nu onder Gods estel eene bevolking van bij de dertig milioenen aan ons volk in koloniaal bezit is oevertrouwd. Vanzelf ligt de roeping onzer erken allereerst in Oost-en in West-Indië. aar ook op dat terrein is niet elke groep enschen even belangrijk. Eene Zending in et hart van Borneo zou minder inwerken p heel onze koloniale bevolking, dan eene ending op Java. Hoe meer op het middenunt van onze koloniën gewerkt worde, hoe krachtiger onze invloed zal zijn. Ook dit nu is onder Gods bestel alzoo. Hij heeft die natiën over de eilanden van den archipel verdeeld, en de eene natie meer achteraf, de andere, meer invloedrijk, op den voorgrond geplaatst. De aanwijzing voor onze Kerken is daarom ongetwijfeld, om haar hoofdkracht op het hoofdvolk te richten.

Dat richten moet echter zóó toegaan, dat we wel de personen zoeken, maar in het volksverband, waarin ze door God geplaatst zijn. Jezus gebood ook, dat de Apostelen, en na hen de Kerken, de volken onderwijzen zouden. Eerst was zijne eigene prediking niet juist tot eiken Joodschen man of vrouw in die dagen, maar tot het volk der Joden uitgegaan, en in Matth. 28 geeft Hij den last, dat men ook buiten Israël de volken zal zoeken. Paulus gaat dan ook niet te Athene eiken Griek thuis opzoeken, maar wendt zich tot het volk op den Areopagus. Iets waaruit voor ons de regel volgt, dat we niet volstaan kunnen met eenige schuilende Javanen in hun dessa op te zoeken, maar dat we ons minstens evenzoo tot het volk in zijn middenpunt, in zijne Icidslieden, in zijne hoofden en geledingen hebben te wenden. Atomistische Zending werkt alleen op die enkele, nu levende personen; eene Zending die zich ook op het volk richt, zet het volksbewustzijn om, verandert de gezindheden en draagt vruchten voor de toekomst.

5. Hoe moet de Zending gedreven?

Ook voor wat aangaat de methode der Zending, staat de beslissing niet aan menschelijke willekeur, maar is de Souvereiniteit Gods te eerbiedigen in zijn onderscheidenlijk bestel.

Zending met geweld is reeds daarom uitgesloten. Geweld te oefenen is zeker plicht der Overheid op haar terrein, maar de Kerk is van andere natuur dan de Burgerstaat. ezus' Koninkrijk is niet van deze wereld. Zijne dienaren mogen niet met het zwaard voor Hem strijden. En ook mag de Overheid zich niet op het erf der Kerk begeven. Het ius in sacra komt haar niet toe.

Evenmin mogen onze Kerken de methode aanvaarden, om eene Kerk, enkel uit gezondene ambtsdragers bestaande, te stichten, daarin de personen te lokken, en te zien of men zoo invloed op het tweede geslacht kan oefenen. Deze methode hoort wel thuis bij de Roomsche Kerk, die de Kerk als een mystiek wezen, afgezien van de geloovigen, beschouwt, maar niet bij de Gereformeerden, die van geen andere kerkstichting weten, dan die door de saamvergadering van geloovigen ontstaat. Het werk onzer vroegere Kerken op Ceylon, in dien geest ondernomen, heeft dan ook geen blijvende vrucht gedragen, en nog worstelen we in de Europeesche vslkskerken met de kankerende nawerking van deze ongeestelijke en onschriftuurlijke methode.

Onze Zendingsmethode mag geen andere zijn, dan die van overtuigen; door dit overtuigen wie niet geloofde tot geloof hx& Vi%zvi en de aldus als geloovigen openbaar geworden, vergaderen in Kerken.

Deze algemeene regel vereischt intusschen velerlei nadere bepaling.

I°. Onze Gereformeerden leeren allervvege eene voorbereidende genade. Niet alsof ooit eenige voorbereiding allengs het leven in den dood kon doen ontstaan, maar in dien zin, dat de geesten voorbereid worden om, als God het leven schenkt, snel tot rijp en helder geloof te komen. Zoo was Israël voorbereid op den Christus; en zelfs de Grieksche wereld, waarin Paulus optrad, positief door de Joodsche emigratie, en negatief door haar ijdele, op niets uitloopende philosophic, voorbereid op het ingaan in die machtige levensvragen, die het Christendom aan de orde stelde. Voor ons volgt hieruit tweeërlei, i". Dat we, als er twee volken op bearbeiding wachten, die in voorbereiding verschillen, ons te wenden hebben tot het aireede meest voorbereide volk. En 2^. Dat, waar zulke voorbereide volken in onze Indien niet worden aangetroffen, eene voorbereidende werkzaamheid onder hen doeltreffend kan zijn, om daarna de Zending te doen slagen. Vooral tweeërlei komt hier in aanmerking. De Christelijke religie is gebonden aan de Heilige Schrift. Een volk, dat niet lezen kan, is daarom minder gemakkelijk te bereiken dan een volk dat leest. Het lezen toch opent den dubbelen weg, én om zulk een volk door dialogen, tractaten, bestrijdingen van hun wangeloof, liederen-en gebedenboeken te bereiken, en evenzoo om het de Schrift in handen te geven. Onderwijs in het lezen op breede schaal, is daarom een der aangewezen middelen van voorbereiding te achten. En hetzelfde geldt uit anderen hoofde van geneeskundige hulp en verpleging in ziekte. De profeten, de Ctiristus en de Apostelen gebruikten dit hulpmiddel evenzeer; en van oudsher is dit hulpmiddel ook door onze Gereformeerde vaderen als bij uitstek doeltreffend aangewezen om ingang en aanraking te verkrijgen, en zulks niet alleen als uitoefening van zekere elementaire geneeskunde, die de gezondene Dienaar zicli heeft eigen gemaakt, maar ook opzettelijk door het stichten van hospitalen, het doen uitgaan van artsen, en het laten optreden van zusters voor de ziekenverpleging. Slechts worde wel in het oog gehouden, dat dit alles voorbereiding en hulpmiddel, geen Zending is, en dat alzoo niets van dit alles uit het ambt der Kerk voortvloeit, door private personen of Genootschappen evengoed kan gedaan, en dat de Kerken, waar zij deze voorbereidende en helpende middelen aanwenden, ze nimmer met het ambt vereenzelvigen mogen.

2°. Omdat, gelijk boven is aangetoond, J de Zending zich niet enkel op de volksleden, maar ook op het volksgehecl heeft te richten, is het plicht de valsche religie, die men bij een volk vindt, als zoodanig in haar beginselen aan te tasten, in haar hoofdstellingen te bestrijden, en in haar geestelijke levenskracht te weerstaan. Dit doel nu valt alleen te bereiken, indien de gezamenlijke Kerken een in den Islam doorkneed man van groote begaafdheid als Hooglecraar naar een der centra op Java afvaardigen, om dezen strijd aan te binden, terwijl hij dan tevens door de Kerken als Adviseur en Visitateur der stations kan worden aangesteld.

3°. Juist omdat de Christelijke religie niet eene plaats inneemt naast andere valsche religiën, maar optreedt als die cenig ware religie, die beantwoordt aan de ordinantie Gods in de schepping van het menschelijk geslacht, meegerekend de vervalsching van de ordinantie in bijgeloof en afgoderij, moet den Javaan, niet het Christelijke kleed over, of in plaats van zijn Islamitisch kleed, worden aangetrokken, maar moet door zijne eigen valsche religie heen, doorgedrongen tot datgene wat in zijn eigen hart, als onderstelling van de Christelijke religie, uitgangspunt voor den missionairen arbeid moet zijn, niet alleen tot »het zaad van den godsdienst", het semen religionis in hem, maar ook tot de ware elementen, waarvan de Islam de vervalsching is.

4°. Onze Gereformeerde Kerken in Nederland bezitten een Westersch, en ten deele ook een nationaal karakter, dat ook in de vormen der belijdenis, en tot in taal en woordenkeuze uitkomt. Overmits nu God niet alle volken eender schiep, maar den Javaan anders dan ons, Oostersch in wijze van voorstelling, hem op geheel anderen trap van ontwikkeling plaatste, en hem een ander verleden gaf, mag nimmer de eisch gesteld, dat hij onze vormen overneme, maar moet uit den boezem zelf van het bekeerde deel der Javanen, die Oostersche vorm voor lied, gebed en belijdenis opkomen, die bij zijne existentie past.

5°. De Christus zond zijne Apostelen uit, zonder male of buidel, en ook Paulus had geen vast tractement, maar zond veeleer uit de nieuw gestichte Kerken gaven naar de verarmde zusterkerken in Palestina. Ook al is dit nu in dien strengen zin thans niet toepasselijk, zoo volgt er toch de regel uit, dat verkeerd doet, wie alles door macht van geld om niet brengt. Dit ondermijnt de waardeering er van, en geeft een gevoel van iets opgedrongens. Ook maakt het de zaak ongelooflijk duur. Dat onderwijs, medische hulp, kerkedienst enz. alles van hier uit betaald wordt, maakt bovendien, dat de arbeiders niet op het arbeidsveld in Indië zwaartepunt van hun existentie zoeken. Onze Kerken zullen daarom hebben toe te zien, dat ze ook in dit opzicht eigen paden kiezen; altoos echter met dien verstande, dat de Kerken, die zenden, aansprakelijk blijven voor den Dienaar dien zij zenden.

6°. Overmits allerlei onzuivere en onware verschijningsvormen van de Christelijke Kerk op of nabij het Zendingsveld optreden, is het van het hoogste belang, dat ook de ware Kerk van Christus in of nabij het arbeidsveld onder Europeanen tot openbaring kome. Kerken als te Batavia en te Soera-i\ baya gesticht werden, hebben uit dat oogpunt voor de Zending zeer ernstige beteekenis, mits ze dan ook eene eere van Christus zijn, en men den Javaan met goed vertrouwen op deze Kerken, in onderscheiding van andere, kunne wijzen.

7°. Indien na goede voorbereiding, en na volhardende Zending gedurende geruimen tijd, blijkt, dat op eenig terrein geen geloovigen openbaar worden, behooren onze Kerken gedachtig te zijn aan Jezus' last, om het stof van de voeten af te schudden, en opdat de Zending niet tot eene bespotting worde èn opdat andere oorden er niet van verstoken blijve. Zelfs aan Paulus liet de Heilige Geest niet toe, in het noorden van Klein Azië te werken, opdat Europa niet verstoken bleef.

8°. Overmits de Zending niet alleen last tot prediking, maar ook tot Doopen inhoudt, moet ze, zoodra meerdere geloovigen openbaar worden, en de kracht hiertoe aanwezig blijkt, tot kerkstichting leiden, moeten in deze kerken de ambten ingesteld, en door hen, die die ambten bekleeden, Woord en Sacrament bediend, en Tucht geoefend, en de dienst der Barmhartigheid openbaar worden. Ook de Dienaar des Woords van zulk eene Kerk is dan Dienaar van die Kerk, haar geleend, of door haar in het ambt gesteld, en geheel van den kerkeraad afhangende. Een gezondene Dienaar des Woords, die deze Kerk hielp stichten, kan niet tegelijk haar Dienaar en die van zijne zendende Kerk zijn. En ook de fiuancieele steun, aan hem geboden, moet dan, bij leening, niet aan hem, maar aan zijne Kerk gezonden worden.

9°. Het meest gevvenscht is echter, dat zoo spoedig mogelijk een Dienaar beroepen worde uit de Inlandsche geloovigen, en althans in den aanvang zou opleiding van deze Dienaren hier te lande, zoo al geen eisch, dan toch zeer gewenscht zijn. In Indië kunnen zij die opleiding vooralsnog niet ontvangen.

10°. Bij de Zending mag men zich, gelijk hier te lande bij den Dienst des Woords, ook van helpende personen bedienen. Deze kunnen in Indië op de Keucheniusschool worden opgeleid, maar mogen nooit als ambtelijke personen worden beschouwd. Ze staan op ééne lijo met onze ziekentroosters, Catechiseermeesters en wijkbroeders.

11°. Overmits elke plaatselijke Kerk, ook p Java, in zich zelve compleet is, ea rechttreeksch onder Koning Jezus staat, mag de endende Kerk, als moederkerk, zulk eene erk op Java wel steunen en raden, maar ich nooit eenige autoriteit over haar aanmatigen. De Javaansche Kerk is met ons ecoördineerd, niet aan ons gesubordineerd.

En 12°. Daar er in Christus is noch ood noch Griek, en dus ook noch Javaan noch Nederlander, moeten de geloovigen op Java, van wat ras of natie ook, in ééne Kerk saamleven, en mag alUeen verschil in belijdenis, kerkregeering en taal hen scheiden.

6. Het verband dep Zending.

Bedoeld is hiermede het verband der zendende Kerken tot wat buiten haar staat:

1°. Met de Overheid. Ook in het werk der Zending hebben de zendende Kerken de Overheid op haar terrein te eeren, en voor zooverre dit niet in conflict komt met haar roeping, de regeling der Overheid te volgen. Ook die Overheid is Dienaresse van dienzelfden God in wiens naam de Zending optreedt, en daarom heeft ook de Zendmg in alle ding dat niet tegen Gods ordinantiën voor de Kerk en hare Zending ingaat, te gehoorzamen. Maar evenzeer rust op de Kerken in Nederland de plicht, om door inwerking op de Overheid en het Staatsbestuur hier te lande uit de gemaakte regeling alles te verwijderen-, wat óf de Zending, óf het stichten van Kerken in Indië, óf het bloeien dier Kerken zou belemmeren. Ook de leden onzer Kerken hebben èn door het recht van petitie èn door het kiesrecht hierop invloed te oefenen. Onze Gereformeerde Belijdenis kent geen scheiding tusschen religie en staatsbeleid. Het Calvinisme is ook hierin van het Methodisme principieel onderscheiden, dat steeds beide moeten strekken tot verheerlijking van Gods naam. Waar nog bij zij gevoegd, dat, niet voor de uitzending zelve, maar wel voor onderwijs en hospitaalvcrpleging, geldelijke steun van de Overheid mag gevraagd en aangenomen worden.

2°. Met andere Kerken. De Gereformeerde belijdenis handhaaft ook bij afzonderlijke grocpeering van Kerken nochtans de eenheid van het lichaam van Christus, en dus voor geïnstitueerde Kerken den plicht tot correspondentie met buitenlandsche Kerken van gelijke belijdenis. Deze correspondentie behoort met name op het gebied der Zending geoefend te worden, vooral waar men op nabij elkander gelegen terrein werkt.

3°. Met andere Zendingstations. Naar onze Indien zenden niet alleen onze Kerken, maar ook andere Kerken en Genootschappen Dienaren uit. Dit stelt den dubbelen eisch, dat eenerzijds niet door ons toedoen het ware en het valsche in de schatting van den Javaan dooreenvloeie; maar ook anderzijds, dat de Catholiciteit in den Doop niet door ons gekrenkt worde. Natuurlijk komt hierbij een graadverschil in aanmerking, tusschen Genootschappen en Kerken, en onder die beide tusschen kringen verder en minder ver van onze belijdenis afwijkend. Al wat den Christus als Zone Gods en Zaligmaker belijdt, moet intusschen in den strijd tegen den Islam, d. i. tegenover derden, eene duidelijk uitgesprokene solidariteit oefenen.

4°. Met de Kerken van goede belijdenis in Jndié. Met deze Kerken kan niet anders worden aangegaan, dan correspondentie of Kerkverband, waarvoor afzonderlijke regelen zijn vast te stellen, maar zonder dat onze Kerken zich daardoor eenig oppergezag over deze Kerken aanmatigen.

B. Grondtreklteii voor de regeling van den arbeid der Zending.

I. Van de Kerken elic op zichzelf.

1. Elke plaatselijke Kerk bezit het recht en de bevoegdheid, om een of meerdere harer eigene Dienaren, of van eene andere Kerk geleende Dienaren, van den dienst ter plaatse te ontheffen, en af te zonderen voor den dienst des Evangelies onder Heidenen en Mohammedanen.

2. Zij bezit evenzoo het recht en de bevoegdheid, om jonge mannen, die hope geven van voor dezen dienst door God voorzien te zijn, de middelen te verschaffen, om zich voor dezen bijzonderen dienst des Woords te bekwamen, en hen na toelating tot den dienst, als Dienaar te beroepen, met het doel tot uitzending.

3. De uitzending van een Dienaar door eene Kerk kan tijdelijk of voor levenslang zijn.

4. Voor deze uitzending is noodig de bewilliging van den begeerden Dienaar, en de bewilliging der Classis.

5. De Classis heeft te onderzoeken: i". of gestel, leeftijd en uiterlijk voorkomen, aan den billijkerwijs voor dezen dienst te stellen eisch voldoen; 2". of de aangewezen Dienaar genoegzaam bekend is met het volk, waar hij heen zou gaan, met de geschiedenis der Zending, met de Gereformeerde beginselen der Zending, en voorts met de wortelstukken der Belijdenis en van. ons kerkrecht, alsmede met de Elenchthiek. Vertrouwdheid met de talen der volken zal aanbeveling, geen eisch zijn; en 3". of de zendende Kerk kan beschikken over de noodige middelen voor dit werk.

6. Indien eene Kerk, die wil uitzenden, zelve niet over genoegzame middelen beschikt, is de Classis bevoegd en gerechtigd, het ontbrekende aan te vullen, mits omstreeks de helft van het benoodigde uit de zendende Kerk kome.

7. De zendende Kerk stelt, zoo zij zelve geheel in het noodige voorziet, zelfstandig, eti zoo de Classis haar geldelijk steunt, onder goedkeuring der Classis, de instructie voor den te zenden Dienaar vast.

8. De zendende Kerk laat hierbij, aan haar gezonden Dienaar onverkort die mate van zelfstandigheid, die ook hier te lande aan den Dienaar bij de uitoefening van zijnen dienst is toegekend.

9. De zendende Kerk correspondeert zelve met den gezonden Dienaar.

10. Elke uitzending van een Dienaar moet plaats hebben onder verband van de regelen die de gezamenlijke Kerken voorde uitzending en den arbeid van de uitgezondenen zullen overeenkomen.

11. De gezondene blijft rang en titel in zijne Kerk behouden, en heet: N. N. Dienaar des Woords bij de Kerk te Zeist enz., afgezonderd voor den dienst te Poerworedjo. De generale naam zal zijn die van: missionaire predikanten.

12. Elke Kerk is bevoegd ter voorbereiding van of in verband met eigen of anderer uitzending, schoolmeesters of schoolmeesteressen, geëxamineerde artsen, of ziekenverpleegsters naar een der zendingsstations te doen uitgaan.

13. Zij, die aldus uitgaan, dragen den naam van: missionaire onderwijzers, missionaire artsen en missionaire verpleegsters.

14. Kerken, die tevens een Dienaar uit­ zonden doen het sub 12 en 13 genoemde in verband met die uitzending. Andere Kerken, die zelven geen Dienaren uitzonden, doen dit in verband met eene zendende Kerk ter harer keuze, en met bewilliging dier Kerk.

15. Ook voor dezen arbeid, die geene uitzending, maar voorbereidend en helpend is, gelden, wat goedkeuring van Classis, saamwerking met de kerken der Classis enz., betreft, dezelfde grondtrekken als boven aangegeven.

16. Elke Kerk ziet toe, dat in den dienst der gebeden, in de predikatie des Woords, en op de Catechesatie de last van Matth. 28 : 19 niet vergeten worde.

17. Elke Kerk houde telken jare minstens ééne inzameling voor de uitzending, ééne tweede inzameling voor den voorbereidenden arbeid, en céne derde inzameling voor de kerkgebouwen, de drukkerij, het hospitaal en ander materieele benoodigdheden.

18. De Kerk, die zelve een Dienaar zendt, beschikt zelve over den opbrengst der eerste, wie voorbereidend werkt over den opbrengst der tweede inzameling, en de opbrengst der derde inzameling ga in algemeene Kas.

19. Kerken van eene Classis, die met eene zendende Kerk in haar midden accoord van hulp hebben aangegaan, handelen, wat den opbrengst betreft, in denzelfden geest.

20. Kerken, die noch uitzonden, noch voorbereidend werken, zenden de opbrengst der drie inzamelingen aan den quaestor der Classis door.

II Van de gezamenlijke Kerken.

1. De gezamenlijke Kerken stellen vast, naar welk arbeidsveld onze Kerken zullen uitzenden. Ze nemen dit veld niet grooter dan in evenredigheid is met onze kracht. Ze scheiden terrein van teiTein, en deelen elk terrein op zulk een wijze in, dat eene Kerk die zenden wil, onder goedkeuring der Generale Synode, haar eigen wèl begrensd station kiezen kunne.

2. Zij verdeelt de terreinen, en het erf van elk terrein, evenzoo voor den voorbereidcnden arbeid, en stellen, zoodra een station door eene zendende Kerk bezet is, dezen voorbereidenden arbeid met dit station in organisch verband.

3. Zij handelen, voor zooveel noodig, bij de Overheid en \vijzen hiervoor van Synode op Synode Generaal drie Deputaten aan.

4. Zij stellen in een aanhangsel op de Kerkenordening de regelen vast, die voor den dienst des Woords, den dienst der Sacramenten, de Tucht, de vergadering en het bestuur van Inlandsche Kerken noodig zullen blijken, ten einde die eerst later in de Kerkenordening in te vlechten.

5. Zij stellen de liturgische formulieren voor dezen dienst vast en evenzoo de onderzoekingen des geloofs, die in plaats van den Heidelbergschen Catechismus op het Zendingsveld zullen gebruikt worden.

6. Zij bezetten zelven op het Zendingsterrein den centralen post tegenover den Islam door het uitzenden van een Hoogleeraar, en stellen dezen tevens aan als Adviseur en Visitateur der stations.

7. Zij regelen de suppletoire onderzoeking van den uit te zenden Dienaar, en evenzoo de onderzoeking van missionaire onderwijzers, artsen en ziekenverpleegsters, en benoemen voor die examinatie zelven drie Deputaten met recht van veto.

8. Zij openen, voor zooveel dit noodig blijkt, door het publiceeren van handboeken, of ook door de aanstelling van leeraars, de gelegenheid, om zich voor het suppletoire examen te bekwamen.

9. Zij bevorderen de openbaarmaking en instandhouding van de ware Kerke Christi op of nabij het arbeidsveld onder de Europeesche bevolking, en eerbiedigen, juist opdat deze Kerken een eere Christi zijn mogen, stipt plaatselijke en ambtelijke zelfstandigheid. De missionaire arbeid in zulke Kerken kunnen zij ondersteunen, itiits deze van die Kerken uitga, en blijke doeltreffend Ie zijn.

10. Voor zoover de plaatselijke Kerken in haren plicht tot uitzending van Dienaren, of in het optreden door voorbereidenden arbeid in verzuime blijven, zoeken zij plaatselijke Kerken, die hiervoor geschikt zijn op te wekken tot optreden, en waar dit blijkt tot geen effect te leiden, zenden zij zelve uit, door den Dienaar eener plaatselijke Kerk, met. zijne en hare bewilliging, voor de ge/.amenlijke Kerken te ontleenen. In dit laatste geval richten zij deze zaak uit door Deputaten, en vergaderen zij telken jare, om deze te mandateeren en hunne verrichtingen te beoordeelcn. Of ook, stuit dit op te groote bezwaren, dan kunnen zij eene plaatselijke Kerk opdragen, zulk een uitgezonden Dienaar als van haar uitgezonden, onder verantwoording aan de Synode Generaal, te gebruiken.

11. Zij stellen de door elke Kerk te houden inzamelingen voor dezen dienst vast, ontvangen in den kerkelijken weg bericht van opbrengst, verzamelen die opbrengst. voor zoover eenige plaatselijke Kerk of Classis hierover niet zelve gerechtigd is te beschikken, en noodigen de quaestoren der Classis uit, de gereede gelden te storten in handen van opzettelijk daarvoor aan te wijzen Deputaten vati beheer, die afzonderlijk de gelden voor den dienst der uitzending, voor den voorbereidenden arbeid, en voor de gebouwen enz. beheeren.

12. De Deputaten sub 11 bedoeld, dienen eene begrooting in, met aanwijzing van recht van overschrijving, mogen deze begrooting niet overschrijden, en doen rekening en verantwoording.

13. Uit de Uitzendingskas wordt gekweten door Deputaten rechtstreeks het salaris en de emolumenten van den Hoogleeraar; steun, het alterum tantum nooit te boven gaande, door de Generale Synode toegekend aan de plaatselijke Kerken die zelve zenden ; salaris enz. van geleende Dienaren, die de gezamenlijke Kerken zelven mochten uitzenden; steun voor de opleiding, hulp aan Europeesche Kerken op Java en beurzengeld voor logische studie van Inlanders.

Uit de Voorbereidingskas: steun aan Kerken die in dezen dienst werkzaam zijn, telkens volgens besluit der Generale Synode; onkosten van te drukken werken, aanschaffing van medicijnen en instrumenten enz.; uitzending van een kundig onderwijzer om de scholen te inspecteeren; de Keucheniusschool.

Uit de Gebouwenkas, altoos volgens ingediende begrooting, al wat noodig is voor den bouw, het onderhoud, de reparatie van kerkgebouwen, schoolgebouwen, woonhuizen, hospitalen enz.; voor de drukkerij, voor bibliotheek enz.

14. De gezamenlijke Kerken regelen de correspondentie over dezen dienst met de buitenlandsche Kerken.

15. De gezamenlijke Kerken regelen de verhouding van onze stations tot stations van andere Kerken of Genootschappen.

16. Zij regelen de correspondentie en het kerkverband van onze Kerken met ontstaande Inlandsche Kerken in Indië.

17. Zij nemen voor hare rekening de Keucheniusschool, ten einde Inlandsche helpers en Inlandsche onderwijzers op te leiden, en openen tevens de gelegenheid, om op deze school aan Javaansche jongelieden meer uitgebreid onderwijs te doen geven, en benoemen hiervoor een kundig onderwijzer als Deputaat.

18. Zij openen door beurzen de gelegenheid voor Godvreezende en talentvolle Inlanders, om aanvankelijk hier te lande in de Godgeleerdheid te studeeren.

19. Zij benoemen drie mannen in het Kerkrecht, bijzonder ervaren, en dicht bij elkaar wonende, om als gedeputeerde Adviseurs, aan Kerkeraden, Classen of Provinciale Synoden te doen verstaan, welke uitspraken in zake van geschil of bezwaar, die huns inziens geen uitstel gedoogen, al dan niet voor rekening der gezamenlijke Kerken kunnen komen, of wel voor de persoonlijke verantwoordelijkheid van de leden der mindere vergadering blijven.

III. Van meerdere Kerken.

1. Kerken, die op eenzelfde Zendingsterrein een Dienaar uitzonden, of voorbereidend werken, vergaderen door afgevaardigden, zoo dikwijls een der Kerken zulks verlangt, in missionaire Classis, om gemeenschappelijk overleg te plegen, en den gerncenschappelijken arbeid, bij ziekte, tijdelijke ontstentenis enz. te regelen.

2. De Kerken eener zelfde gewone Classis verzamelen de gecollecteerde gelden, en maken die óf aan de zendende Kerk in haar midden óf aan de Synodale Deputaten van het beheer over. Voorts oordeelen zij ter eerster instantie over voor haar gebrachte geschillen dezen dienst rakende. En eindelijk pogen zij desnoodig een of meer Kerken uit haar midden tot actief optreden, hetzij in het uitzenden, hetzij in het voorbereidende werk, te bewegen.

3. De Kerken eener zelfde provincie oordeelen in appèl over geschillen dezen dienst rakende, en benoemen in Synode drie Deputaten, om minstens eik jaar in ééne Kerk van elke Classis dezen dienst te gaan aanbevelen, door het houden van een Zendingsdag, en met name door tegen den tijd der collecten door het verspreiden van tractaten de belangstelling aan te wakkeren. Deze Deputaten doen verslag van hun arbeid en van de verkregen resultaten. En eindelijk zenden zij op elke Generale Synode bericht in omtrent al hetgeen in de Kerken van hun gewest sedert de laatstgehoudene Synode Generaal rakende dezen Dienst is voorgevallen, en door de Kerken op het Zendingsveld is verricht. De Classen leveren hun daarvoor de stoffe.

C. De voorstelling Tan wat he Zendingswerk moet worden.

Na uit de al dus omschreven beginselen de grondtrekken te hebben afgeleid voor der Kerken arbeid, vvcnscht uwe Commissie, alvorens de overgangsmaatregelen te beramen, om van spoor op spoor te verwisselen, in korte trekken het beeld te schetsen van eene Zending gelijk die, b. v. op Java, haar voor oogén zweeft.

Zij wenscht dan concentreering van onze Zending, liefst op een enkele residentie. Een Zendingsveld, behalve Soemba, alleen op Java over een streek gelijk aan geheele provinciën van ons land, met eene bevolking van ruim vijf millioen loopende, is h. i. veel te uitgestrekt. Daardoor wil men te veel, en bejaagt schier niets. Waar hier te lande een predikant reeds verlegen zit met een wijk van vijfduizend gelooyigen, wat wil daar één man in Indië doen met een bevolking als hier te lande van een half gewest. Ook zit hier het kwaad in, dat we dan door op zoodanig geweldig groot arbeidsveld de hand te leggen, een verantwoording op ons nemen, waarvoor we niet berekend zijn, alsook, dat we anderen dan feitelijk beletten ia die streken uit te gaan.

Het best ware het dan toch eene residentie te kiezen, die op Java zelve tot de centralen en invloedrijken behoort, en waar de Islam met zekere veerkracht optreedt.

Die residentie nu zouden wij wenschente verdeden in hoofdstad en landdistricten, liefst met een kleine stad of groote kampong tot middenpunt van elk district.

In de eerste plaats. In de hoofdstad zouden wij wenschen gevestigd te zien: I". Een Hoogleeraar of Doctor in de Elenchthiek, uitgezonden door de gezamenlijke Kerken, met goede woning, bibliotheek en drukkerij. 2". Een Hospitaal met een gediplomeerd arts en een georganiseerde ziekenverpleging voor heel de residentie, eerst geheel uitgaande van zusters onzer Kerk. Een Gereformeerd Roode Kruis. 3". Een kweekschool voor de opleiding van Inlandsche helpers en onderwijzers, jtevens openstaande voor wie uit de hoogere klasse .der Javanen onze lessen volgen wilde. 4". Een goed kerkgebouw met pastorie, voor den gezonden Dienaar des Woords; en 5". Een lagere school voor de Inlandsche bevolking met onderwijzers uit Nederland.

In de tweede plaats in de hoofdplaatsen der districten : i". eene Kerk met pastorie voor den Dienaar des Woords; 2". eene afdeeling van de ziekenverpleging, met locaal aan de pastorie aangebouwd; en 3". een lagere school met Nederlandsche onderwijzers.

En in de derde plaats: tusschen elke vier of vijf kampongs van deze districten een school met onderwijzeressen uit Nederland, tevens kunnende dienst doen als kapel voor Evangeliesatie, door Inlandsche helpers van de districtshoofdplaatsen uit te zenden, tevens fungeerende als colporteurs.

Op zulke eene wijze acht uwe Commissie, dat onze Zending, beperkt en geconcentreerd, met eere het hoofd in zulk eene residentie zou opheffen, een ernstig karakter zou dragen, en den eenigen weg zou inslaan, die tot het oprichten van krachtige Inlandsche Kerken op Java zou kunnen leiden.

De kosten voor zulk eene Zending zouden zeer zeker hooger loopen, dan wat we thans offeren, maar de strijd in eigen boezem zou ophouden, de moed zou herleven, de geestdrift zou worden aangevuurd. Bovendien zouden de onderwijzers en onderwijzeressen en ziekenverpleegsters uit eenvoudigen stand gekozen en niet onder ambtelijken schijn optredende, veel minder kosten dan onze dusgenaamde zendelingen thans. Ook de Inlandsche bevolking zou leeren, iets af te zonderen althans voor medische hulp en meer uitgebreid onderwijs. En eindelijk is de mogelijkheid volstrekt niet uitgesloten, dat het Gouvernement hospitaal en onderwijs in de toekomst zal steunen.

MIDDELBURG, 27 Augustus 1896.

Ijwe Commissie voornoemd,

GISPEN, Voorzitter.

BAVINCK.

KUYPER.

RUTGERS.

RIJPSTRA.

VERMEULEN.

VERMEULEN.

WAGENAAR.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 6 september 1896

De Heraut | 4 Pagina's

RAPPORT in zake de Zending.

Bekijk de hele uitgave van zondag 6 september 1896

De Heraut | 4 Pagina's