GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Uit de Pers.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit de Pers.

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Ds. Tazelaar, die onze kerkelijke pers telkens verrijkt met practicale stukskens, en wiens vindingrijkheid op dit gebied onuitputtelijk schijnt, heeft het ditmaal in het Gereformeerd Volksblad ovex een „Wereld zonder God".

Daar woedt tegenwoordig een felle strijd in alle landen en onder alle volken. Het grootste deel der menschheid staat in volle wapenrusting, om den God des Hemels en der aarde in bittere vijandschap te bestrijden. Het groote punt, waarover het in die worsteling gaat, is; of alle dingen hier op aarde worden geregeld door God in den hemel, dan of de mensch de wetten stelt. In vroeger eeuw had het woord «godloochenaar" een ontzettenden klank. Als toen iemand durfde zeggen, dat hij niet aan God geloofde, werd hij als met den vinger nagewezen. Dat is thans zoo niet meer. Van alle kanten wordt nu stout en openlijk het bestaan en de kenbaarheid Gods geloochend. Met God nog rekening te houden is onwetenschappelijk. Het is in onzen tijd bij velen een blijk van gezond verstand, van verlichting en beschaving, niet meer

gan God te gelooven. Steeds neemt het getal toe van hen, die leven zonder God en zonder Bijbel en wegsterven zonder hulp en zonder troost.

Jonge menschen, die van dit leven en van de wereld nog nauwelijks iets af weten, beweren op hoogen toon, dat zij Jiiet meer gelooven, dat er jen God is. En zij durven nog wel met medelijden spreken over de achterlijkheid en bekrompenheid hunner ouders, wijl dezen nog gelooven in Goden jijn Woord.

Ziedaar dan de uitkomst, waartoe het ongeloof leidt: een - wereld zonder God. Dat gij lezer, toch de schrikkelijke troosteloosheid van deze uitspraak niocht verstaan. Een wereld zonder God, dat wil zooveel zeggen als een leger zonder aanvoerder. Maar dat is immers geen leger; 't is een ordelooze troep menschen, die wild door elkander loopen.

Een wereld zonder God, dat wil zooveel zeggen alsof iemand sprak van een huis, dat door niemand gebouwd werd. Hoe kwam het er dan ? Zoo maar geheel uit zich zelf? Gij zoudt het dwaze razernij achten, als iemand zoo tot u sprak over eenig gebouw. Toch redeneeren zóó de mannen des ongeloofs, als zij zeggen: »Daar is geen God." En deze taal willen zij dan nog doen gelden als bewijs van hooge verlichting.

Welk een duisternis is toch het licht van het ongeloof, dat het bestaan Gods loochent! Het neemt liever aan, dat alles gaat naar de grillen van het toeval of ligt onder den ijzeren vuist van het noodlot, dan te gelooven, dat alle dingen worden geleid en geregeerd door ae almachtige en wijze hand Gods

Welk een duisternis is toch het licht van het ongeloof. Want het roept niet alleen, dat er geen God is, maar verklaart in stoute roekeloosheid. dat men God, als hij er is, moet beschouwen als den grootsten vijand van het menschelijk geslacht.

Is er iets denkbaar, dat schrikkelijker en onnatuurlijker is ? Zoudt gij er niet van gruwen, als gij een zoon hoordet verklaren, dat zijn vader, aan wien hij alles verschuldigd is, zijn grootste vijand was? Zoo doet nu het ongeloof, als het God, aller menschen Schepper en Weldoener, den grootsten vijand noemt van ons geslacht. En dat moet dan een blijk van verlichting en beschaving heeten! Maar wat men het ook noeme, het is de nachtelijke duisternis van ons dwaze en verblinde hart.

Dagelijks neemt het getal toe van hen, die roepen: «Wie is de Heere, dat ik Hem zou dienen ? Ik ken geen andere wet, dan wat ik zelf wil en wensch".

De ongeloovige menschen buigen niet meer voor het heilig gebod des Heeren. Zij doen en laten, wat hun zelf belieft. Zij hebben, zeggen zij, geen God noodig.

Een wereld zonder God, dat is een wereld, waarin alles door menschelijk goedvinden geworden is, wat het is, en dientengevolge ook geheel naar menschelijk goedvinden kan worden veranderd.

Wacht u, lezer, voor deze beschouwing des onge loofs. Zij is de ongerijmdheid zelf, al draagt zij voor velen ook het stempel van hooge wijsheid. Want een wereld, waarin alles naar menschelijk goedvinden gaat, is wel de onveiligste plek van het gansche heelal. Wat zoudt ge zeggen van een jongeling, die, zonder kennis van sturen en zeilen, op een goeden dag naar de haven liep, een boot huurde en daarmee zee in ging ? Gij zoudt hem een dwazen waaghals nomen. Menig onervarene is op zoo'n roekeloozen tocht jammerlijk omgekomen.

De stoutmoedigheid van het ongeloof, dat spot met alle wetten en instellingen Gods, dat zonder God de wereld in en het leven doorgaat, roepend: «Geen nood, wij redden het zonder hem!" vindt zijn beeld in dien roekeloozen jongeling. Het brengt dan ook slechtsjammer en ellende aan. Een mensch, een gezin, een volk, dat God verlaat en zijn Woord verwerpt, gaat zijn ondergang tegen, zoo zeker als een schip in den storm, waarvan de matrozen dronken zijn.

Een wereld zonder God is als een vaartuig zonder roer en kompas ; als een vliegende snelirein zonder leiding; als een paard, dat op hol is. Wee den mensch, die er zich aan toevertrouwt.

Doch de leer van het ongeloof ik ook ten eenen male vruchteloos. Stel, dat iemand in den trein naar Parijs strak en kras zat te beweren, dat hij niet naar Parijs, maar naar Londen reisde, zou dat aan de richting van den sneltrein iets veranderen ? In geenen deele. De trein loopt langs de rails, die gelegd zijn, en komt straks, ondanks al het beweren van dien dwazen reiziger, niet in Londen aan, maar in Parijs.

Zoo heeft God ook de rails van ons leven gelegd, en of wij het gelooven of ontkennen: Gods wil en raad geschiedt in het leven van elk mensch. En het zal met alle dingen in het leven van den enkelen mensch en der geheele menschheid worden, niet zooals de geleerden het zeggen en de eenvoudigen het denken, maar geheel en in alles zooals God in den hemel het heeft bepaald.

Wacht u toch wel, lezer, voor de leugenleer van het ongeloof. Wie God verlaat, vervalt geheel in de handen der menschen. Men doet in onzen tijd aan allerlei dienst: menschendienst, zondedienst, werelddienst, maar godsdienst wordt door de mees ten smadelijk en vernederend geacht. En toch, wie God niet dienen wil, wordt een slaaf van zich zelf en een slachtoffer van den duivel. Maar in de onderhouding van Gods geboden ligt een groot en heerlijk loon.

De Heere stelt ons zijn heilige wet voor ons persoonlijk, huiselijk, kerkelijk en maatschappelijk leven. Wie nu eerbiedig voor 's Heeren Woord zich buigt en in gehoorzaamheid des geloofs naar het Woord Gods leert wandelen, dien zal het in leven en sterven wèl gaan. Doch wie het getuigenis des Heeren wederstaat en verwerpt, komt in ellende om.

Daar wordt tegenwoordig gedweept met kunst en muziek, men jaagt en rent om geld en goed en wil daarmede de hand vullen.

De mensch heeft echter niet alleen een geest en een lichaam, maar ook een ziel. En de nooden der ziel worden ten eenen male veronachtzaamd. ))Ik heb honger", zoo roept die zieL «Wacht maar", zegt de geest der eeuw, »wij gaan van avond naar een concert en morgen nsar een museum van schilderijen." Doch de ziel roept maar steeds: »Ik heb honger!"

Heel de wereld heeft niets, om den honger van 's menschen ziel te stillen. Alleen het Woord Gods kan dat doen door de toepassende werking des Heiligen Geestes. Dat Woord is het Brood en het Water dés levens voor wie in Christus leerde gelooven.

Een wereld zonder God, lezer, is een wereld zonder hoop en zonder troost. Zulk een wereld is een doolhof, waarin de mensch jammerlijk omkomt als een slaat van de zorgen der armoede of van het bedrog des rijkdoms ; en waarin hij ronddoolt vol angst in het leven, vol vrees voor den dood en met de verschrikkingen der eeuwigheid in zijn hart, hoezeer hij die ook voor anderen en voor zich zelven verbergen wil.

De toon, die hier aangeslagen wordt, spreekt tot de consciëntie.

En wat Ds. Tazelaar hier opmerkt, is waarlijk niet te sterk gesproken.

De wereld onzer dagen zonk nog dieper weg dan het heidendom, waarvan Paulus schreef, dat het was zonder God en dus zonder hoop en troost.

Want de heidenwereld van die dagen kende het Evangelie niet en had het niet verworpen.

En het ongeloof onzer dagen staat te schuldiger, omdat het Christus woord en de rijkste openbaring van Gods liefde versmaad.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 20 mei 1906

De Heraut | 4 Pagina's

Uit de Pers.

Bekijk de hele uitgave van zondag 20 mei 1906

De Heraut | 4 Pagina's