GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„Ik zeg u, dat gij den booze niet wederstaat”.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Ik zeg u, dat gij den booze niet wederstaat”.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Maar ik zeg u, dat gij den booze niet wederstaat; maar, zoo wie u op de rechterwang slaat, keer hem ook de andere toe. Matth. 5 : 39.

Bij den „booze" denkt ge schier als van zelf aan satan, en als ge dan in Jac. 4 : 7 leest: Wederstaat den duivel en hij zal van u vlieden", en ge hoort u hier toeroepen : „Ik zeg u, dat gij den booze niet wederstaat", zoudt ge, op den klank af, allicht aan misverstand denken, en dit woordeke niet uit den tekst willen lichten. Toch moet het er wel ter dege inblijven. In dit vermaan van Jezus toch doelt de booze niet op satan, maar op een u vijandig mensch, op iemand die u smaadt en lastert, u tergt en sart, of zelfs zijn hand opheft, om u te mishandelen. En van zulk een boos mensch, die u prikkelen zou om hem zrjn boos doen betaald te zetten, verordineert nu de Heiland u, dat ge dit niet zult doen, maar omgekeerd ook zulk een vijand zult liefhebben. Rechtmatige verdediging is hiermee niet uitgesloten. Bedoeld is niet, dat gé, zoo iemand uw vrouw of kind mishandelt, ze niet zoudt mogen beschermen. Tegen de wraakzucht, tegen de vergelding gaat dit woord van Jezus, en voor de liefde. God heeft rechters op aarde besteld, en aan deze is de last opgedragen, om te vergelden en te straffen, oog om oog, oor om oor, tand om tand. Maar deze aan den rechter gegeven macht, komt u als privaat persoon niet toe. De wrake is Godes, en alleen hij mag ze oefenen, aan wien God hiertoe den last gaf, en dien last gaf Hij niet aan u. Integendeel, u is de wrake ontzegd. En dit niet, .pas in het Nieuwe Testament, ook reeds in de Psalmen roemt David: Indien ik kwaad vergolden heb dien die vrede met mij had, ja, ik heb dien gered die mij zonder oorzaak haatte". Reeds in dit woord van den Psalmist sprak zich alzoo de gedachte uit, dat onder het volk des Heeren liefde de wraak moet vervangen, 't Heb uw vijand lief! stond reeds onder het oude Verbond in de Grondwet van Gods Koninkrijk.

Slechts in zooverre gaat Jezus' uitspraak nog dieper op de zaak in, dat ze niet alleen alle wraak en poging om te vergelden, maar ten deele zelfs het verweer uitsluit, en dit zelfs in rechten. Er volgt toch in vers 40: „Zoo iemand met u rechten wil en uw rok nemen, laat hem ook uw mantel". Wat de Heere zegt, doelt op het eeren van de passiviteit, met uitsluiting van alle actief verzet, zoc in woorden als in daden. Wat anderen ons ook aandoen, moet een discipel van Jezus stil ondergaan, lijdzaam dulden, er niet tegen in smaden of toornen. Scheldt iemand u, niet terug schelden. Smaadt iemand u, niet terug smaden. Vertelt iemand van u leelijke dingen, dan geen leelijke dingen van hem vertellen. Benadeelt bij u, dan hem niet terug benadeelen. Doet hij u zeer, hem niet terug zeer doen. Wat men u aandoet, stil laten geworden, en zslfs zóó bereid zijn, om nog meer te ondergaan, dat Jezus zelf sprak van de andere kaak voorhouden, zoo men u op de ééne kaak slaat. Als een ander u een kruis oplegt, niet op uw beurt hem een kruis aandoen, maar toonen aan de wereld en toonen aan uw vijand, dat gq bereid zijt elk kruis te dragen, en dit te doen zelfs uit liefde voor hem.

Neemt ge nu zulk een uitspraak van den Heere in vollen ernst, dan voelt ge u verplaatst als in een vreemde wereld. In de omgeving om u heen ziet en ervaart ge toch bijna zonder uitzondering vlak het tegendeel. Veeleer heeft het daar lof en prijs, zoo iemand, die belaagd werd, scherp van zich afbijt. Het groote publiek geniet er in, zoo iemand die aangerand werd, raak terugslaat, eerst met een vinnige tong, en helpt dit niet, dan desnoods met de gebalde hand. Dat vindt ge zoo niet alleen onder de ongeloovigen, maar bijna evenzoo onder de belijdende Christenheid. Het is niet te zeggen, wat er elke 24 uur ook onder Christenen boos gedacht, boos gefluisterd, boos gesproken en boos gehandeld wordt, om elkaar betaald te zetten, wat de een den ander aandeed. Wie niets terug zegt of doet, geldt voor etn man zonder eergevoel en voor een lafaard; wie zijn man staat en van antwoord dient, vindt bewondering. Zoo is 't onder mannen, zoo is 't onder vrouwen, zoo is 't zelfs onder onze kleinen. Vlak het tegendeel van wat Jezus ons geboden heeft. En zoo gaat 't jaar aan jaar onder ons toe, zonder dat de geest in de Gemeente er ooit met beslistheid tegen opkomt. 2^delijk ho(^, zoo oordeelt era ieder, moet ons Christelqk leven staan, en er zijn allerlei zonden die ieder verfoeit en afkeurt; maar het kwaad dat hier gebrandmerkt wordt, schijnt algemeen geduld te worden, en b^*na niemand Irjdt er onder, dat Christus alzoo in z^'n eigen gemeente schier schaamteloos wordt verzaakt.

Er zi^'n er wel, die niet van zich afslaan, maar dan meest omdat ze er zich te zwak voor gevoelen, en duchten dat verzet hun op nog zwaarder leed zal te staan komen. Er zijn er, die uit lafheid zwijgen. En zelfs zijn er, die zich onthouden om als bijzonder vroom bekend te staan. Maar wat Jezus wil, namelijk dat ge u bedwingen en u intoomen zult, uit gehoorzaamheid aan uw Koning en uit liefde voor uw vijand, die u dat leed aandoet, — zie maar rond in uw omgeving, en zeg zelf, bij wien vindt ge dit? Bij wien vindt ge dit niet maar een enkel maal, maar als vasten regel van gedraging? En waar komt ook uw drang en aandrift uit, om de gemeente van Christus ook in dit opzicht te doen beantwoorden aan het beeld, dat onze Heiland ons van zijn Gemeente ontwierp?

Men leest dan wel, dat het zoo in de Bergrede staat, maar men leest er over heen, denkende, dat is toch niet iets voor ons gewone leven. Zoo iets moge een eenling toespreken. Maar voor de schare kan hier toch geen sprake van zijn. Die bergenhooge zedelijkheid van Jezus kan men toch niet naleven. En zoo spreekt zulk een woord van Jezus ons ten slotte zelfs niet meer toe. Als dweepend ideaal vindt men het wel schoon, maar voor ons is dat niet; en zelfs al is men 's morgens aan het Heilig Avondmaal geweest, zoo kaa men toch 's avonds zulk een boos mensch weerstaan, nu niet om hem giftig te tergen, maar toch wel om hem van ons af te houden en te doen gevoelen, dat hg van ons af moet blijven, of hij krijgt zijn boozen trek betaald.

Liefde in ons hart voor onzen vijand te koesteren, is een zoo hooge eisch. Het valt ons gedurig reeds zoo moeielijk, om liefde in ons hart te koesteren voor wie met ons in onzen eigen kring leeft, en hoe zal dan die waarachtige liefde in ons wonen voor onzen vijand, en dat juist op een oogenblik dat die vijand u plaagt, zeer doet en schade berokkent? En toch, dit moet. Dat is 't. Een kind van God kan met niet minder af.

Vijandsliefde vindt ieder prachtig. Zoo in 't algemeen valt ieder er u in bij. Maar zoo heel anders wordt 't, zoo ge 't beeld in u voelt opkomen van uw persoonlijken vijand, van iemand die u in den weg staat, die u uw leven verbittert, uw huisvrede verstoort, uw goeden naam te na komt, u schade berokkent, en u naloopt met zijn gif. Een vijand liefhebben, o, voorzeker, dat moet elk Christen doen, en dat wilt ook gij. Maar als 't nu aankomt op dien bepaalden man, op die bepaalde vrouw, die u uw leven vergalt, dan raakt al spoedig de vijandsliefde geheel in 't vergeetboek, en doet men wel degelijk op alle manier wat men kan, om dien schender van onze eer, dien aanrander van ons levensgeluk tot zwijgen te brengen, en hem zóó te intimideeren, dat hij zqn boosheid jegens u wel afleert.

En toch juist dit wil Jezus niet.

Ds wereld wil dat, en gij wilt dat, maar uw Heere plaatst zich hier vlak tegenover, en hij spreekt zich aldus uit: „Maar ik zeg u, dat gij den boozen mensch niet weerstaat", maar hem liefhebt, hem zegent al vloekt hij u, voor hem bidt en hem weldoet.

Als die booze mensch u het leven verbittert, zult ge niet in de eerste plaats om u zelf, maar om hem denken. Wederstaat ge hem nu, dan prikkelt ge zijn boozen hartstocht nog ineer, dan bezondigt hij zich straks nog erger. Indien ge daarentegen u inhoudt, hem niet prikkelt, en stil draagt wat hij u aandoet, dan hebt ge de beste kans, dat dit zijn onheilige woede stillen zal, en dat ge hem van verdere zonde afhoudt. Stil verdragen, kan er toe leiden dat ge uw vijand wint. De zonde die in hem tegen u uitkomt, zetelt ook in uw hart. Ge zgt met hem lotgemeen. Saam moet ge worstelen, om de macht der zonde niette sterken, maar te breken. Het is Gods genade die u daartoe bekwamen kan, en het is voor God dat ge ook uw vijand moet winnen.

En dan boort men wel zeggen: „Ja, dat alles is prachtig, maar zoo kan de mensch in deze wereld niet doen!", doch al zulk zeggen is voor uw Heiland en uw conscientie geoordeeld. Zult ge uw vijand niet slechts dulden en verdragen, maar lief hebben, zóó liefhebben, dat ge hem zegent en voor hem bidt, dan moet het letterlqk zöó en niet anders in uw leven toegaan, en rust ook op u de plicht om terstond er u rekenschap van te geven, wie nu in 't leven uw wezenlijke vijand Is, en tegenover dien man of die vrouw uw eerzuchtig en zelfzuchtig ik zoo te cmtwapenen, dat ge, hoe ook straks door Ix? p gewond, niet meer terug wonden kunt.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 16 juli 1911

De Heraut | 4 Pagina's

„Ik zeg u, dat gij den booze niet wederstaat”.

Bekijk de hele uitgave van zondag 16 juli 1911

De Heraut | 4 Pagina's