GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„De Eerstgeboorne uit de dooden”.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„De Eerstgeboorne uit de dooden”.

19 minuten leestijd Arcering uitzetten

[PASCHEN 1912]

En hij is het Hoofd des lichaams, namelijk der gemeente, hij die het begin is, de eerstgeborene uit de dooden, opdat hij in alles de eerste zijn zou. Col. I : I8.

Pascha was het Lentefeest.

In de donkerheid van den wiater met zrjn korte dagen en lange nachten dansten de schaduwen des doods over ons measchelijk leven, tot eindelijk de lentezon doorbrak, het licht de donkerheid verwon, en de jubel van het leven hernieuwd werd. Zoo nu was ook Israel in Egypte als in de donkerheïi der dienstbaarheid besloten geweest; en toen het uit die dienstbaarheid door God stond uitgeleid te worden, was het voor Israel Pascha', een Pascha nader omlijnd door het bloed van het Paaschlam aan de deurposten als teeken voor den engel des doods, om het huis van wie uit Israel was voorbij te gaan. Vandaar dat het aloude Pascha ook in de Christenheid, en wel door Christus' opstanding, is overgebracht. Hier niet aan de natuur ontleend als in het Lentefeest, noch ook in nationaien zin genomen als onder Israel, maar geestelijk en alomvattend op heel ons menscheltjk bestel doelend, in het ontkomen aan den dood en het herwinnen van het leven.

Ons Pascha doelt dus niet op weer leven na gestorven te zijn. Zóó opgevat, zou 't geen steek houden en in zijn alomvattende beteekenis op geheel onjuiste wijze beperkt zija. Christus' opstanding is niet, dat hij eerst stierf en toen toch weer in het leven gezien werd. Ontrukt aan de omarming van den dood was ook de jongeling te Nain, ook Lazarus te Bsthanië, en toch, wien kwam het ooit in den zin, om uit dezen terugkeer in 't leven voor zichzelf de hope der eeuwige heerlijkheid af te leiden? Ook Jaïrus' dochterken kwam in het leven terug, en niet ver van Golgotha verrezen zslfs tal van begravenen uit hun graven. Ook van de profeten, en later van de apostelen, worden opwekkingen van douden vermeld, en toch, wie dacht er ooit aan, hierop de viering van Faschen te gronden .< * Is er dan ook niets verder te belijden, dan dat Jezus stierf op Golgotha, en toch daarna in het leven terugkeerde, zoo is er geea Paschen, dan is er van een Verlossingsfeest geen sprake, en gaan we veiligst, met als de Lentezo» weer doorbreekt, van 't geopend graf in Jozefs hof naar de herleving in de natuur terug te keeren.

En toch misleide men zichzelf niet. Feit toch blijft het, dat in niet zoo engen kring ook onder de Christenheid eeniglijk aan niets anders op Paschen dan aan Jezus' terugkeer in het leven gedacht wordt, en dat zelfs de prediking opdenPaaschmorgen zich maar al te vaak in de verkondiging van de hope des weerziens na den dood opsluit. Toch moest het protest, dat van de Schrift tegen deze voorstelling van het Pascha uitgaat, krachtig genoeg zrjn geweest, om zulk een misvatting af te snijden, ook al hadden we niet anders dan de toepassing op Jezus van den eerenaam, dat hij is „de Eerstgeborene uit de dooden", en wel Eerstgeborene in dien zin, dat hij krachtens zijn eerstgeboorterecht, „in alles^ de eerste zou eyn."^) Dit zeggen, ieder voelt het, werpt op eenmaal heel de voorstelling, dat ons Paschen zich op terugkeer uit den dood saamtrok, geheel onderstboven. In dit: „Eerstgeborene uit de dooden" toch is alleen sprake van hen, die als in Christus ingelijfd, zijn broeders en z^n zusters zijn, zoodat hij onder allen de «^^.r^geborene is, en dienvolgens ook over zijn broederen en zusteren alle rechten bezat, die vooral destijds en nog in het Oosten aan de oudsten onder de kinderen over alle verdere kinderen toekwamen. Waren het nu alleen de in Christus ingel^fden, die uit de graven zuilen opstaan, zoo zou het enkel hechten aan den terugkeer uit den dood in het leven, nog geen bedenking opleveren. Maar juist dit is niet zoo. Volstrekt niet alleen de in Christus ingelijfden staan weer op. Het zijn èeide de Godvreezenden en de Goddeloozen, die in den jongsten dag door Christus uit de graven zullen opgeroepen worden. Aan beiden zal de wederopstanding des vleesches voltrokken worden. En beiden zullen in hun herschapen lichamen voor den rechterstoel van Christus verschijnen. Moest dus worden aangenomen, dat ons Pascha alleen ziet op en terugkeer uit den dood in een lichamelijke verschijning alsnu op aarde, zoo zou de Christus de Eerstgeborene van allen saam, zoo van de Godzaligen als van de Goddeloozen, moeten heeten, en zou er geen sprake van zrjn, dat hij in alles de eerste zou zijn, en in alles zijn heerschappg zou doen uitschitteren. Ja, meer nog, zag ons Pascha niet anders dan op den terugkeer in het lichaam van verkorenen en verworpenen beiden, dan zou het Pascha niet met de verr^'zenis van Jezus uit den dood ingezet zijn, maar althans bq Lazarus begonnen zijn, wiens terugkeer in het lichamelijke aanzijn op aarde in Jerusalem algemeen sensatie had gemaakt.

Nu dit echter niet aldus blqkt geweest te zijn, nu 't verrijzen uit den dood eerst bij yessus begint, nu Jezus niet alleen de „eersteling uit de dooden" heet in i Cor, 15, maar veel meer nog als „de Eerstgeborene uit de dooden" in Paulus' schrijven aan de Kerk van Colosse, en in Johannes aanhef van zijn Openbaring (i : 5) optreedt, voelt en tast al v/ie het heilige verstaat, dat Jezus' opstanding heel iets anders was, een geheel andere en veel hoogere beteekenis had, en dat mef Jezus Verrijzenis geen ander weeropleven uit den dood van wiec ook, 't z^ vóór hem, of na hem, is te vergelijken. Bij Lazarus, of bij wien ook, die evenals Hij in het leven terugkeerde, is het vanzelf sprekend, dat ze na hun terugkeer in 't leven, nog wel eenigen tqd het oude leven voortzetten, maar na korter of langer tijd toch weer stierven en toch weer van onder de levenden verdwenen. Voor deze allen was slechts van tijdelijk uitstel van het finale sterven sprake. Bij Immanuei daarentegen denkt niemand er na ziji. Verrijzenis aan, dat hij straks toch weer naar, het graf zou worden uitgedragen. Op aller'anderen terugkeer in het leven kon niet anders volgen dan een tweede begrafenis; bij Jezus is na zrjn verrijzen niet anders denkbaar dan zijn opvaren ten hemel.

Zoo strekt dan ons Paschen veel verder dan de „wederopstanding des vleesches". Aan die wederopstanding des vleesches hebben allen deel. Jezus zelf zegt 't zoo nadrukkelijk, dat „allen die in de graven 2gn, de stem van den Zoon des Menschen «uilen hodren, en zullen uitgaan; die hei goede gedaan hebben tot de opstanding des levens, en die het kwade gedaan heb ben tot de opstanding der verdoemenis'. Niet alleen de in Jezus ontslapenen, maat evenzoo de ongeloovigen en goddeloozen zullen deelen in de opstanding. Ook zij zullen de stem van Jezus hooren, en door het machtwoord van die stem van Jezus zuilen ook zij v/eer in lichamelijke gedaante verschijnen, en ook zij zullen evenals de kinderen Gods in de vierschaar van Christus ten oordeel verschijnen. De opstanding is niet alleen voor de verkorenen ten leven, maar de opstanding geldt evenzoo voor wie verloren gaan. En toch Is er voor de verlorenen geen Pascha, en ligt in Jezus' verrQzenis ten derden dage voor hen geen sweem van profetie der heerlijkheid. Hun opstanding zal niet anders zijn dan een terugkeer in het lichamel^k aanzijn, om in dat lichamelijke aanzijn de wrake van het Heilige te ondergaan. Ons Paschen blijft daarom bepaald tot de geloovigen, die ten eeuwigen leven ingaan. De kracht en beteekenis van Jezus' Verrijzenis mag en kan alzoo in niets anders gezocht dan in iets, dat niet aan beiden tegelijk maar alleen] aan de geloovigen ten deel valt. En daar nu de terugkeer in het lichamelijk aanzijn beider deel is, zoo volgt hieruit op de meest stellige wijs, dat ons Pascha niet op den terugkeer in het leven doelt, maar heel anderen en veel rijkeren zin moet hebben. Zoo zelfs, dat duidelQk toont zijn Pascha ganschelijk niet te verstaan, wie den glans van zijn Paaschfeest eeniglijk zoekt in de wederopstanding des vleesches.

Waarin dan het mysterie van ons Paaschfeest schuilt.' Lees en herlees wat de apostel betuigt: „Wij weten dat wij overgegaan zijn uit den dood, in het leven", en wat een andere apostel reeds vóór hem verklaarde: „Wg danken den Vader die ons getrokken heeft uit de macht der duisternis en ons overgezet heeft in het Koninkrijk van den Zoon zijner liefde", — en het licht over ons Verrijzenisfeest zal u opgaan. Ons af sterven aan dit tijdelijke leven, waarop de aflegging en de begrafenis volgt, is volstrekt niet de Dood ia al zijn omvang, maar sleehts één der uitingen van den Dood. De Dood is iets ve«I maehtigers, iets van veel grooter omvang, Is een macht die zich veel verder uitstrekt, en die in wüt w^ het sterven op ons doodsbed noemen, slechts een zeer klein deel van zijn alomvattende beteekenis openbaart. Zelfs is het uitblazen van den adem op oni ; terf bsd volstrekt niet pas het begin van onzen dood. Nog tangeer we aan ons sterven toe zgn, betuigen we met heel de Christenheid, dat we buiten Christus prooi van den dood waren, dood namelijk in ons innerlQk wezen, dood niet door een versteven van ons bloed, maar dood in de zonde en misdaden. Sterker nog, het weer overgaan uit den dood in het leven komt volstrekt niet pas eerst aan gene zijde van het graf, en vangt allerminst eerst aan na de latere opstanding des vleesches, maar zet zich reeds hier op aarde lang vóór ons sterven in. Een kind van God op zijn sterfbed was dood geboren, is na zijn geboorte uit den geestelijken dood in het eeuwige leven overgegaan, heeft reeds hier op aarde volle teugen uit dat eeuwige leven ingedronken, en daarna komt eerst, soms veel later, zijn doodsnik als afsnijding doelende alleen op deze zijn tijdelijke existentie.

Hier hangt 't dan ook aan. Wie den Paascbjubel verstaan wil, moet uit de al te beperkte beteekenis, die veelal aan het sterven en den dood wordt gehecht, zich losmaken, en zoo dat sterven als onzen dood nemen in zijn alomvattende beteekenis, evenals het begrip leven alomvattend van zin is. Er is in gansch de Schepping, zienlgk en onzienlijk, een heilige macht werkzaam, die 't onheilige tegenstaat. Die heilige macht is de werking die in al 't geschapene van God uitgaat. En overal waar die werking van God in het creatuur openbaar wordt en onbelemmerd kan doorwerken, is leven, en wel een leven, dat zich creatuurlijk als licht, en geestelqk als een heilig iets openbaart. Tegenover leven nu staat dood, tegenover licht staat de duisternis, tegenover het heilige staat de sonde. En die drie machten van leven, licht en heiligheid nu iijn 't, die met de drie daartegenover staande machten van dood, duisternis en zonde een '.vorstellng der eeuwen aangingen; een worsteling die niet tot haar eindbeslissing kan komen, dan in de ure der Voleinding. Er is alzoo geen sprake van drie afzonderlijke machten, en veel min van drie machten van het zienlijke en drie machten van het onzienlijke. Men kan die zes machten ivel formeel onderschelden, maar van Gods-(vege zijn ze één. De donkerheid hoort bij den dood, de dood bij de donkerheid, en zonde en onheiligheid schuilen in de iuisternis en loopen uit op den dood Juist op gelijke wijze als het licht bij het even hoort, en de heiligheid van het geestelijk aanzgn zich aan het licht en het 'even aansluit. Zoo is het in de natuur. In den Winter sterft alles weg, om in de Lente weer op te bloeien, en gelijk de donkerheid bij den winter hoort, zoo past vanzelf het volle opgaan van het licht der son bij de lente, en dit niet alleen zinnebeeldig, maar werkelijk. Waar geen licht is gaat 't leven zelfs van de plant ten onder, en vernielende krankheid en verwoestend insect woedt te doodelijksr zelfs in hel plantenrijk, naar gelang het licht der zon meer aan de opkomende plant onttrokken wordt. Dit proces nugaatdoorindenatuur, het gaat door in onze menschenwereld, het gaat door in ons persoonlijk leven. We zijn aangelegd op licht, leven en heil gheid; wat ons ten onderhoudt, is duisternis, dood en zonde; en wat de profetie van het heil voor ons moet wezen, is terugkeer tot het licht, terugkeer tot het leven, en terugkeer tot de heiligheid. Niet maar één van deze drie, maar alle deze drie ss^m in eenheid ons overkomende. En wat ons Pascha ons brengt is deels de herinnering, deels de realiseering, deels de profetie, hoe in Christus' verrgzenis deze heerlgke drieheid aan Gods kinderen toekomt: i" terugkeer voor eeuwig uit de duisternis tot het licht, 2° uit den dood tot het leven, 30 van de zonde tot de heiligheden; en dan in deze drie de belofte van een zaligheid zonder eind en van een heerlijheid zonder terugval.

Maar zoo verstaat ge dan ook vanzelf, waarom het heerlijke van ons Pascha te niet doet, al wie 't beperkt tot een terugkeer uit onzen tijdelijken dood in het tijdelijke leven. AUulke opvatting is een verkleinen van de heerlijkheid die in Christus* verrijzenis ligt, waardoor de beteekenis van die verrijzenis geheel teniet gaat. De verrgzenis van Christus 16 heel ons leven en heel ons aanzijn omvattend. Verheerlijkt was de Christus reeds op Tabor, Ware er dus niet anders geweest dan een tijde* IQke openbaring van zijn verheerlijkt lichaam, we zouden slechts voor een herhaling van Tabor hebben gestaan. Maar 't was heel anders. Aan onze erfzonde geen deel hcb-i bend, en van alle zonde rein en vrïj, had de Zoon van God zich in onze natuur ingeleefd en als Zoon des menschen den strijd met satan aangebonden. In die worsteling was het tenslotte op een poging uitgeloopen, om den Christus teniet te doen, te verbrijzelen in den dood, en zoo met zijn sterven ook het licht van Bethlehem en de heerlijke profetie van onze mensche-IQke natuur te verdonkeren. En nu deze aanslag schijnbaar gelukt, en de Christus sterft, maar op den derden dag na dit sterven de Verrijzenis in glorie volgt, nu Is die Verrijzenis de redding ons ten behoeve van het licht, de redding van het leven, en is de Christus de Eerstgeborene, die, omdat Hij en Hij alleen den vloek op zich nam, droeg en overwon, het onvei^ankelijk en onverderfelijk recht op het licht, het leven en het heilige èn voor zichzelf èn voor allen die hem toebehooren, verwierf, won en bezegelde. Verrezen uit den dood, heeft de Christus den wortel zelf van alle zaligheiden heerlijkheid in veiligheid gesteld. Hij zelf ontvangt er zijn glorie door naar zijn menschelgke natuur. En voor ons is het nu maar de vraag, of we aan dien Christus deel'hebben. Zoo niet, wat zou ons dan de Verrijzenis van den Christus kunnen baten? Maar indien wel; indien er tusschen Christus en ons een verband komt te bestaan; en wel zoodanig verband, dat we met heel ons wezen in Hem ingelijfd en met Hem lotgemeen zijn, dan natuurlijk is wat Christus voor zichzelf won, winste ook voor ons. Dan is hij de Eerstgeborene, en wat ons aangaat, zoo we kinderen Gods zgn, is Hij dan onze broeder, en onder de broederen als Eerstgeborene aller hoofd.

En zoo nu verstaan is vanzelf ons sterven, waardoor we onze aarde verlaten, niet anders dan een tusschenbedrijf in de groote tragedie. Of we van Christus zijn, beslist zich reeds hier op aarde. Onze losscheuring van al wat ten verderve gaat, heeft reeds hier plaats. Hier reeds gaan we iiit den dood in het leven over. De genieting des eeuwigen levens zal hiernamaals ongetwijfeld nog rijker en voller worden, maar toch begon ze reeds hier te midden van onze worsteling. Reeds hier is het licht uit de donkerheid voor ons opgegaan. Niet pas aan de overzij van het graf is de Christus voor ons de weg, de waarheid en het leven, maar reeds hier. We hebben niet maar een belofte, dat we hiernamaals kinderen Gods zullen wezen, maar reeds hier op aarde getuigt de Geest met onzen geest, dat we kinderen Gods zijn. Heilige zin als tegengif tegen de zonde past in uw hart. En dit alles moet vooraf gaan, en moet zich vooraf openbaren, omdat hieruit alleen blijken kan, dat we aan Christus deel hebben; dat we nier reeds uit de wereld tot Hem zijn overgegaan; dat we leden van zijn mystiek Lichaam zgn geworden; dat we onder Hem als ons Hoofd verkeeren, en dat het voor eeuwig met óns gaan zal zooatls het met Jezus zelf ging en gaat. Niet het bloeddronken straatpubliek van Jeruzalem heeft om Jezus Verrijzenis gejubeld. Die Verrijzenis bekend en verstaan hebben alleen de getrouwen die hem aanhingen, en zich één met hem voelden. Alleen wie één leven met Jezus deelachtig was, heeft beseft, hoe hijzelf in Jezus' verrijzenis mèt Jezus triomfeerde, en hoe Jezus' overwinning over den Dood ook voor hem onderpand ten eeuwigen leven was.

Dat het met des dood niet uit is; dat de ziel onsterfelijk zal big ven; dat er een leven na dit leven komt; dat alles wisten de apostelen evengoed vóór Jezus' opstanding, en wij zouden het evengoed met hen geweten hebben, al ware Jezus nooit zichtbaar voor hun oog verrezen. Daarvoor was Jezus' Verrijzenis op den derden dag gansch niet noodzakelijk. Wat er aan die Verrijzenis hing, was heel anders de groote vraag, of het leven, dat de discipelen in hun wedergeboorte hadden ontvangen, een leven dat buiten Jezus hun deel niet kon zijn, in Christus stand zou houden, dan wel principieel in Christus door den bond der onheilige machten zou worden te niet gedaan. Dat nu zou zoo gebleken zijn, zoo 't met het sterven op Golgotha .uit ware geweest. En dat het niet zoo was, maar dat integendeel aan het leven dat we uit Christus ontvingen, de eindtriomf blgft, dat kon eerst blgken doordat Immanuei uit den dood verrees. Nu hij verrees, openbaarde zich hierin op de meest schitterende wijze de triomf van het hooge en heilige boven duisternis, dood en zonde, en werd de profetie niet alleen in zijn zaligheid, maar ook in onze heerlijkheid bezegeld voor een iegelgk die gelooft.

En waarom geeft dit nu aan heel oaa Paaschfeest zoo diepen zin? Dit wordt u dHldel^k, "zoo ge acht geeft op den tweeden eeretitel van eerstgeborene, die in het apostolische getuigenis vlak aan het eerst geborene uit de dooden voorafgaat Daar toch wordt het ons aangezegd, dat diezelfde Christus, die stierf voor onze zonde, en opgewekt werd tot onze rechtvaardigmaking, tegelijk is „het beeld des Onzlenlijken Gods en als zoodanig de eerst' geborene aller creaturen." Alzoo, tweeërlei eerstgeboorterecht komt hem toe. Niet alleen het eerstgeboorterecht op het erf der genade, maar evenzoo en daaraan voorafgaande het eerstgeboorterecht op het terrein der natuur en der Schepping. Dit voorafgaande eerstgeboorterecht nu verklaart de Schrift ons in dien zin, dat alle dingen door Hem geschapen zijn, niet alleen de dingen die op de aarde, maar ook die In de hemelen zign, de zienlijke zoowel als de onzienlijke; en wel dat deze al te gader niet alleen d^ü'^'r Hem, maar ook tot Hem geschapen zgn, zoo dat Hij niet alleen zelf vóór alle dingen is, maar dat ook alle dingen te zaam bestaan door Hem. Zoo is dus de Christus het hoofd der gansche schepping en heel die schepping hangt aan Hem. En nadat dit nu in bezielende en aangrijpende taal op den voorgrond is gesteld, wordt voorts door den Apostel in dien Eerstgeborene van alle creatw ren ons aangekondigd, dat hij tevens is de Eerstgeborene uit de dooden. Dus ook omgekeerd, dat onze Heiland die verrees, niet alleen de Eerstgeborene uit de dooden is, maar dat hij, toen Hij verrees, tevens verrees als de Eerstgeborene van alle creaturen; dat dus alle creaturen aan Hem onderworpen waren; en dat alzoo wij, die als kinderen Gods hem onzen Broeder mogen noemen, en In zijn Verrijzenis onze eeuwige eigen heerlijkheid bezegeld mogen zien, er in roemen en er in jubelen mogen, dat we ingelijfd zijn in het mystieke Lichaam van Hem, die over alle creaturen regeert, alle creaturen in zgn hand houdt, en alzoo eens alle creaturen dienstbaar kan en zal maken, eerst aan zijn eigen verheerlijking, om dan voorts ook ons in die alomvattende verheerlijking te doen deelen.

Eerst zoo gevoelt ge, hoe ons Paaschfeest ten eenenmale ontzield wordt, zoo men er u niet anders in predikt dan dat het met den dood niet uit is. Uit het hart der Schrift genomen, is ons Pascha veeleer de heerl^ke openbaring van onzon onverderfelijken levensband aan Christus en in Christus aan de volkomen overwinning van het rijk der heerlijkheid over het rijk van zonde en verderf.

Juist dit brengt te weeg, dat, dieper opgevat, alleen de gemeente des Heeren, die in Hem ingelijfd is, het Pascha der Opstanding vieren kan. Voor wie daarbuiten staat, heeft het Paaschfeest wel een uitwendige schittering die bekoort, maar niet dien dieperen zin, die aan wie Christus toebehoort, de eeuwige heerlijkheid waarborgt.

Dat desalniettemin ook de wereld ons Paaschfeest aangreep om haar jubel aan den lofzang der gemeente te paren, Is, omdat ook de wereld medegesleept wordt door de heerlijke gedachte, hoe de natuur in het overgaan van Winter in Lente, maar dan zinbeeldig, ook baar den naam des Heeren verkondigt, en meer nog omdat de dood ook de wereld in haar levensbesef blijft drukken, en elke roepstem, die getuigt van den triomf door het leven op dea dood behaald, ook de wereld toespreekt en haar den levensmoed staalt en sterkt. We denken er dan ook niet aan, om aan de wereld het recht op dat meevieren van het Paaschfeest te ontzeggen. Al wat een hoogere levensgedachte in het leven der wereld doet opkomen, zij haar niet alleen gegund, maar heeft recht op aller eerbiediging. Slechts hierop wees ons getuigenis omtrent den Eerstgeborene uit de dootien, dat de gemeente van Christus haar geloof en haar hope verzaakt, zoo zij haar Pascha niet anders verstaat dan de wereld dit doet. De wereld kan zich niet boven haar uitwendige, oppervlakkige viering van het Paaschfeest verheffen, maar wat niet mag is, dat wij, als kinderen Gods, onze Paaschfeestviering naar dit wereldsch lage niveau laten nederhalen. Onze viering van het Paaschfeest moet in het volle licht van den Eerstgeborene aller creaturen blgven staan, en daarom éen juichen en jubelen van alle kinderen Gods zijn in de verrgzenis van den Eerstgeborene uit de dooden.

Dr, A. K.

1) In onze Statenoverzetting staat: in allfti de eerste zou zijn. In h«t Grieksch is belde, alUs M alien, eender; toch schijnt de overzattine: in alles, juister.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 7 april 1912

De Heraut | 4 Pagina's

„De Eerstgeboorne uit de dooden”.

Bekijk de hele uitgave van zondag 7 april 1912

De Heraut | 4 Pagina's