GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Ouders of getuigen ?

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Ouders of getuigen ?

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

III.

Het doen van belijdenis des geloofs is dus niet, zooaLs we in ons vorig artikel aantoonden, een zaak, die van onze willekeur afhangt, alsof ieder hierin vrij zou wezen, maar is voor ieder gedoopt lidmaat der gemeente een heilige plicht. Juist omdat men dit in onze dagen zoo zelden meer verstaat, van onze roeping om gehoorzaam te zijn aan Gods ëisch niet meer weten wil, en alles laat afhangen van subjectieve gevoelens en stemmingen des harten, hebben we met zooveel nadruk op den voorgrond gesteld, dat het hier gaat om een Goddelijk gebod. Reeds het karakter dsr Kerk aL« de vergadering der geloovigen verplicht ons tot het doen van belijdenis, want de gemeente kan dat karakter niet bewaren eo handhaven, wanneer hare leden niet door belijdenis des geloofs zich als geloovigen openbaren. Krachtens het Genadeverbond mag de Kerk ook de kinderen der geloovigen door den doop in de Kerk ontvangen en opnemen, maar ze doet dat, gelijk we aantoonden uit onzen oudsten Catechismus, omdat ze op grond van Gods Woord zulke kinderen voor „geloovigen" rekent. Zal die onderstelling geen leugen'worden, dan moet l^ij het opwassen van die kinderen dat geloof dan ook uit de belrjJenis blijken, en wie geen belijdenis wil of kan doen, behoort in de gemeente der geloovigen niet thuis. Zijn niet belgden toch legt openlijk getuigenis af, dat hij zich zelf ais een ongeloovige beschouwt, en wat ongeloovig is heeft aan Christus en dus ook aan Zijne gemeente geen deel. En niet alleen dat het karakter der Kerk tot het afleggen van geloofsbelijdenis elk harer leden verplicht, maar die verplichting^ rust ook op ons krachtens den Doop zelf, of wil men krachtens het Genadeverbos^d, waarvan die doop de verzegeling Is. Die doop verplicht ons, zegt ons Doopsformulier, tot een nieuwe gehoorzaamheid. Natuurlijk is hier geen sprake van uitwendigen dwang, die in de Kerk van Christus en op geestelijk gebied nooit voorkomen mag. Het gaat hier alleen om de zedelijke verplichting, om den eisch van het verbond Gods, om hetgeen waartoe we van Godswege gehouden zijn. Ook de vraag of een gedoopte, die nog onbekeerd is, toch belijdenis des geloofs moet doen, laten we thans rusten, omdat deze vraag ons weer op de subjectieve lijn zou doen overgaan. Wanneer over onze Goddelijke roeping gehandeld wordt, hebben we alleen te rekenen met het gebod des Heeren. Het is er dan om te doen den eisch des verbonds, die zoo dikwijls vergeten wordt, weer klaar en helder in 't licht te stellen en tot de conscientie. te doen spreken. Het kan niet ernstig genoeg ook in de bediening des Woords aan de gemeente wordt voorgehouden, dat wie gedoopt is, niet vrij man is om nog belij­ H denis te (^en of niet, maar daartoe van Godswege verplicht is. En indien hij aan deze verpliefating niet wil voldoen, dan mag de Kerkeraad dit niet lijdeligk aanzien, maar heeft hij . zulk-een rusteloos te vermanen, te arbeiden aan zijn ziel om hem tot gehoorzaamheid aan Gods eisch te brengen, zijn gemoedsbezwaren te ondervangen of den; tegenstand van het zondige hart te breken. Juist in het nalaten van dien plicht ligt de oorzaak, dat dit kwaad van het niet-belrjdems-doen in sommige dselen van ons land zoo hand over hand is toegenomen Dat wreekt zich dan, wanneer dezulken, ouder geworden en in het huwelijk getreden nu met hun kinderen tén doop komen en de Kerkeraad A^xa voelt, dat dit toch niet in de haak is en jniet kan. Volkomen terecht heeft de Synode van Amsterdam er daarom in de eerste plaats op gewezen, dat de Kerkeraden moeten arbeiden om dezulken tot belijdenis des geloofs te brengen ; een vermaning, waarin tevens wel zijdelings het verwijt aan deze Kerkeraden lag opgesloten, dat zij voor deze moeilijkheid niet zouden staan, waarover ze thans klagen, wanneer ze in dit opzicht zelf maar beter hun plicht hadden betracht.

Onze vaderen hebben dan ook waarlijk niet gemeend, dat de Kerkeraad het maar aan Ieders willekeur moesten overlaten, of hij bel^denis des geloofs wilde doen of niet. Ze maakten ernst met den eisch van het verbond Gods. Regel was zelfs aanvankelgk, dat deze belgdenis des geloofs zeer vroeg moest worden afgelegd; te Geneve op twaalfjarigen leeftijd, en bij de vluchtellngengemeente te Londen werd als uiterste Ë^rens gesteld de leeftijd van veertien jaar. Wie dan nog geen belgdénls aflegde, hetzij omdat men nog achterlijk was Ia kennis of omdat men een zondig leven leidde, moest, zooals a Lasco in de oudste Kerkenorde der Gereformeerde Kerken voorschrijft, voor de predikanten geroepen worden en ernstig worden vermaand uit Gods Woord, en er moest onderzoek gedaan, wat de oorzaken van dien misstand waren. Bleek het bij dit nderzoek, dat de schuld ten deele bij de uders lag, dan moesten dezen In de eerste laats vermaand, en indien ze hun plicht ble en verzuimen, zelfs onder kerkel^ke censuur worden gesteld. Lag de schuld'echter niet bij e ouders, maar bij de kinderen zelf, dan erden de kinderen streng bestraft en met e straffen Gods bedreigd, indien ze zich iet bekeerden. Geduld werd dan nog geefend tot hun achttiende of uiterl^k tot un twintigste jaar, maar indien alle bestraf ingen niet baatten, dan moesten ze uit de emeenschap der Kerk worden afgesneden, m te doen zien, hoe onze vaderen ernst aakten met dezen plicht om belijdenis te oen en welke maatregelen ze namen, waar an dien plicht niet werd voldaan, ook al illen we daarmede niet zeggen, dat al deze aatregelen ook thans door de Kerkeraden ouden moeten toegepast worden. Den Itefijd voor 't doen van bèi^denis des geloofs p X2—14 jaar te stellen, zou thans zekc* d o d a v p a o l w p c d e l d V E h d c e d M w k k v k e d z o p moeilijk gaan, ook al mag de vraag gesteld worden, o! het uitstellen der belijdenis tot 24 of 25 jaar niet aan even ernstige bezwaren onderworpen is en mee oorzaak Is, dat zoo menigeen in 't geheel niet tot belijdenis des geloofs komt. Da jcingere studies over de psychologie der religie hebben aangetoond, hoe groote beteékenis de puberteit ook voor het religieuze leven heeft en hoe juist in die jaren meest de beslissing valt. Het zou daarom zeker wenschelgk z'tjn, dat de belijdenis des geloofs vervroegd werd en in den regel niet later plaats vond dan op 16—18 jirigen leeftijd. Het woord der Schrift: wie Mij vroeg zoekt, zal Mij vinden, geldt ook hier. De bezwaren, waarmee men op lateren leeftijd te worstelen tieeft bij 't afleggen van belijdenis des geloofs, komen op j'ugdïgen leeftijd nog niet zoo sterk voor. Op dien leeftijd kent men nog niet zooveel twijfel, gelooft men log zooveel gemakkelijker, heeft de wereld nog zooveel minder invloed op het hart. Sn daarbij komt, dat aan de andere zijde juist het vroeg afleggen van belijdenis en ast toegaan tot het Avondmaal zulk een machtig hulpmiddel kan wezen in den later icomenden strgd met de zonde en de wereld. Al is het natuurlgk niet juist, dat wte nog geen belijdenis des geloofs heeft afgelegd, daarom vr^ is om de wereld te dienen, en al Is elk kind des Verbonds reeds door en lirachtens zijn doop verplicht God lief te hebben en de wereld te verzaken, het maakt toch voor ons eigen gevoel wel een groot onderscheid, of we deze verplichting ook zelf op ons genomen en door een plechtig afgelegde belofte ons tot dezen dienst des Heeren verbonden hebben. Reeds bet feit, dat we nu voor heel de gemeente bekend staan als belijdende leden, kan van zoo menige zonde ons terughouden en In de ure der verzoeking tot zooveel hulp ons zijn, Het lijdt dan ook naar onze overtuiging geen twijfel, of juist het zoo la& t stellen van de belijdenis des gefoofs Is mee een der oorzaken, waarom de belijdenis des geloofs in zoovele gevallen in het geheel aiet wordt afgelegd. In dat opzicht bevat dus de zoo uitnemende psychologische raad onzer vaderen om de belijdenis toch vroeg af te leggen, ook voor onzen tijd nog jcn uitnemende les.

En evenzoo geldt dit van het ter verantwoording roepen niet alleen van de jonge leden, die geen belijdenis doen, maar ook van de ouders. Het is zeker mogelijk, dat de ouders geheel vrij uitgaan, omdat se al hun best hebbeu gedaan hun kinderen te bewegen In den weg des verbonds te wandelen, en dan z^'n zulke ouders, gelQk k Lasco opmerkte, veeleer te troosten dan te bestraffen. Maar de gevallen komen ook thans nog niet zoo zelden voor, dat de ouders wel degelijk mede de schuld dragen. Schuld ook daardoor, dat zij hun kinderen nooit gewezen hebben op hun plicht om belijdenis des geloofs te doen. oe menig ouder meent zijn roeping te tiebben volbracht, wanneer hij zorgt, dat zijn kind trouw ter catechisatie gaat en goed leert, Aan te dringen op het doen van belijdenis wordt zelfs als verkeerd beschouwd, want de begeerte daartoe moet immers uit het hart van het kind zelf opkomen. Zelfs worden er ouders gevonden, die, wanneer hun kind wat jong belijdenis wil doen, dit eer tegengaan dan bevorderen, omdat het nog „te jong" is. Onze vaderen oordeelden hier anders over en riepen zulke ouders ter verantwoording, ja ze pasten zeifs de kerkelijke censuur op hen toe. Noem dezen iaatsten maatregel nu te rigoureus maar erken althans, dat ze toch zeer juist hebben Ingezien, wat de roeping en plicht der ouders ook in deze heilige zaak is. IDie ouders toch hebben bij den doop ds verplichting op zich genomen om hun kinderen op te voeden In de vreeze des Heeren, en tot die opvoeding behoort niet alleen het onderwijs in de Schrift, maar ook het wijzen van de kinderen op de verplichting die uit hun doop voortvloeit. Wanneer de ouders wachten tot de kinderen volwassen zijn geworden en een zelfstandige positie in de maatscbapp^ hebben ingenomen, dan baat het vermaan om belijdenis te doen, dikwQls oo weinig meer. De ouders hebben dan hun invloed op de kinderen reeds grooteudeets verloren, en de kinderen luisteren niet meer naar hun raad. Juist daarom zou het ook nu zoo uitnemend werken, wanneer e Kerkeraad of predikant de ouders bijtgds p dezen plicht wees, en bij hen er op aanrong hun kinderen tot gehoorzaamheid an den eisch des Verbonds te vermanen.

En eitidelijk ligt hier ook een roeping oor de ambtsdragers zelf, in de eerste laats voor den Dienaar des Woords, die an deze jonge leden der Kerk catechetisch nderwijs geeft. Eenvoudig af te wachten, wie van zijn catechisanten verklaart beijdenis te zullen doen, zou een verzaken ezen van zgn roeping. Juist op zulke laatsen, waar een groot deel der catihisanten geen belijdenis der geloofs aflegt, ient hij telken jare de oudere catechisanten r op te w^zen, dat ze belijdenis des geoofs behooren te doen. Ook In de bediening es Woords moet op dezen eisch des erbonds telkens weer worden gewezen. n als dit alles niet helpt, dan zou et zeker ook nu wenschelijk wezen, dat e predikant of de Kerkeraad de oudere atechisanten elk afzonderlijk tot zich riep n hen ondervroeg, wat de oorzaken zijn, at ze niet tot belijdenis des geloofs komen. et deze vermaning eerst dan te komen, anneer deze leden reeds getrouwd zijn, inderen hebben gekregen en nu met deze inderen ten doop komen, is een spannen an de paarden achter den wagen. Vooromen is beter dan^ genezen. Want de rvaring leert telkens hoe moeilijk het valt, ergelijke geestelijke misstanden, wanneer e een keer zich vastgezet hebben, te overwinnen.

Natuurlijk zal de wijze, waarop m«n heeft n B p te treden, afhangen v#n de oorzaken, | te die tot dit nietsdoen van bel^'denis aanleldia» geven, L? geval dit weigeren om belgdenfi af te leggen, zqn oorzaak vindt daarin, dat men onverschilUg is voor den Dienst dej Heeren of zelf wel weet, dat men dooreen zondig of verwilderd leven geen belgdeaij des geloofs kan afliggen, dan zou het zeker niet juist wezen, zu|ke personen toch t» bewegen, belijdenis des geloofs te doen. Eer moet integendeel hun dan worden aaoge^eod • dat zij, zoolang se in die zaade volharden' ook geen belijdenis kunnen afleggen, oê Kerk mag nooit een leugenachtige belijdenlg In de hand werken; ze heeft voor alle dingen op waarheid en oprechtheid in zoo heilige handeling aan te dringen. Wel dient ook dan aan dezulken de roeping te worden voorgehouden, maar tevens dient hun te worden aangezegd, dat zg, zoolang ze zich niet bekeeren, aan deze roeping niet kunnen voldoen. En indien al deze vermaniogen niet helpen en de toestand eer erger dan beter wordt, zoodat er een volharden is in het kwaad, dan mag de Kerkeraad ooit niet aarzelen, gelijk a Lasco het reeds voor. schreef, om dezulken van de gemeente nf te snijden. De leeftijdsgrens van 18—20 jaar in verband met den vroegeren leeftijd' waarop men destijds belijdenis deed, moge voor onze dagen te eng genomen zijn, en zou thans zeker met een tiental jaren moeten verhoogd worden, maar toe te laten, dat zulke leden, die openlijk wel. geren belijdenis des geloofs af te leggen omdat ze onverschillig zijn of een slecht leven lelden, toch jaar in jaar uit als lidmaten der gemeente te boek staan, mag niet. Al zijn ze door den doop in de Kerk ingelijfd, ze toonen openbaarlijk, dat ze geen geloo' vigen zijn en ze mogen daarom niet in de kerk worden geduld. Wie weigert den naam van Christus te belijden, behoort in de gemeente van Christus niet tehuis. 'In een volkskerk mogen zulke toestanden geduld worden, in een Kerk die als belijdende Kerk optreedt, kan dit niet.

Had men dan ook alleen met zulke gevallen te doen, dan ware de zaak niet oioellijk uit te maken. Dergel^'ke menschen, die zoo goed als nooit meer ter kerke komen, in wier gezinnen niet meer gelezen of gebeden wordt, wier wandel voor de geloovigen een aanstoot en voor wereld een bespotting Is en die alleen nog tot de Kerk behooren, omdat hun ouders hen toen ze kind waren, in de Eerk lieten doopen, openbaren zich als ongeloovigen en bieden geen den minsten waarborg voor dechrlt. telijke opvoeding hunner kinderen. Zeifs al wilden zulke personen hun kinderen laten doopen en al waren ze bereid b^ dien doop getuigen te laten optreden, dan zou de Kerkeraad nog volkomen het recht hebben zulk een doop te weigeren. In de Kerk mag men niet van ficties uitgaan, maar heeft men te rekenen met de werkelijkheid. Niet of iemand nog zoogenaamd op het doopboek der gemeente staat opgeteekend, maar of hij een geloovigt is, beslist. Een Kerkeraad, die zulk een openbaar ongelOövigè niet ült de gemeente sluit, maar hem nog altoos als dooplid blijft erkennen, zondigt. En hij zou die zonde nog grooter maken, wanneer hij op grond van de flctie, dat deze man of vrouw tocb nog „lid" der Kerk Is, hun kinderen doopen ging.

Toch zijn zulke gevallen uitzondering, es de Synode van Amsterdam heeft met haar besluit zeker niet daarop het oog gehad. Anders zouden we volkomen kunnen begrgpen, dat tegen haar beslississing zeer ernstig verzet gekomen was. Welke toetanden zg blijkbaar bedoeld heeft, bespre* ken we een volgend maal.

DR, H. H. K,

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 23 februari 1913

De Heraut | 4 Pagina's

Ouders of getuigen ?

Bekijk de hele uitgave van zondag 23 februari 1913

De Heraut | 4 Pagina's